Ga direct naar de content

Zicht op een zelfstandig bestaan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 6 1989

Zicht op een zelfstandig bestaan
Zelfstandigheid is het sleutelwoord
voorde Emancipatieraad(ER). Hetgaat
de regering om “het bereiken van een
situatie, waarin ieder individu, ongeacht
sekse, burgerlijkestaatof leefvorm, een
zelfstandig bestaan kan opbouwen, dat
wil zeggen in eigen levensonderhoud
kan voorzien en voor zichzelf kan zorgen”. De ER onderschrijftdeze doelstelling en trekt daar conclusies uit1.
Nederland heeft reeds lang een lage
participatiegraad van vrouwen. Lang
hebben we daarin een welvaartssymptoom gezien. Ik herinner me discussies
tussen de Vrouwenbond van het CNV
en Sovjet-bezoekers, waarin de Nederlandse vrouwen de hoge participatie
van hun Russische seksegenoten interpreteerden als een symptoom van armoede, en niet van emancipatie. Ik herinner me ook onze verbazing over de
geringe omvang van de Zweedse woningen en de realisatie toen, dat onze
grotere woningen, ook in stedelijke centra, te maken hadden met de luxueuze
lagere participatie van vrouwen in Nederland.
De ER kiest voor de thans vrijwel algemeen aanvaarde doelstellingen van
de eliminering der sekseverschillen als
het gaat om arbeidsparticipatie; financiele zelfstandigheid (die is er nog niet bij
een deeltijdbaan); verzorgingszelfstandigheid (daar komen veel mannen met
of zonder carriere niet aan toe) en gelijke posities van mannen en vrouwen in
de maatschappelijke arbeidsverdeling.
Bij de lage participatie in Nederland
van toen past de sterke groei der beroepsbevolking van nu, net zoals de
lage groei der beroepsbevolking in
Zweden past bij de hoge participatiegraad van toen. Maar de overstap van
een lage participatiegraad voor vrouwen naar een hoge wordt uiteraard
sterk gehinderd door de, ook afgezien
van de groeiende participatie der vrouwen, sterke groei der beroepsbevolking
in de laatste 10 a 15 jaar. Onze hoge
werkloosheid en onze lage participatiegraad horen daarom bij elkaar. Zij hebben grotendeels dezelfde achtergrond.
We hebben dus twee beleidsopgaven te vervullen:
– de werkloosheid moet worden gee’limineerd;
– bij een hogere participatie.
Dit vraagt uiteraard om een sterke
nadruk op de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Wellicht omdat dit vraagstuk
moeilijker is dan dat van het aanbod
(hoe zijn vrouwen te mobiliseren voor

5-4-1989

W. Albeda

de arbeidsmarkt) krijgt deze kant wat
minder aandacht in het ER-rapport.
En passant wordt vermeld, dat de
loonvoet geen kostwinnerselementen
meer behoeft te bevatten. Impliceert dat
een lager minimumloon? Dat zou helpen.denkik. Daarnaast wordt genoemd
arbeidstijdverkorting (32 uur per week
in 2000 liefst met behoud van bedrijfstijd, zodoende krijgen ook mannen
ruimte voor hun huishoudelijke plichten). Het lijkt mij duidelijk, dat dit instrument (over het minimumloon zwijgt het
rapport verder wijselijk) onvoldoende is
om de vraag naar arbeid in voldoende
mate op te vijzelen.
Veel uitvoeriger is het rapport over
het instrumentarium aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt: een uitbreiding
binnen 3 jaar van het aantal opvangvoorzieningen voor ten minste 100.000
kinderen. Uitgaande van een overheidsbijdrage in de kosten van circa
60% gaat het hierbij om / 480 miljoen
structureel. Verdergaande uitbreiding is
daarna uiteraard noodzakelijk. De ER
volgt hierbij de cohortbenadering uit het
Beleidsplan emancipatie van het kabinet (door de Tweede Kamer aanvaard
in 1986), waarbij meisjes die vanaf 1990
18 jaar worden economised zelfstandig
moeten worden. Kennelijk heeft de ER
wel problemen met het voorbehoud van
het kabinet, “tenzij er kinderen onder de
12 jaar te verzorgen zijn”. Om de gelijkheid van vrouwen en mannen te realiseren wordt een scholingsprogramma
voorgesteld. De ER wil een scholingsplicht voor ongediplomeerde jongeren
met een afgebroken vervolgopleiding
en het recht op omscholing en beroepskeuze voor gediplomeerde meisjes in
het Jeugdwerkgarantieplan.

De ER verwacht gunstige effecten
van de cohortsgewijze individualisering
van het inkomensbeleid. Er komt een
geleidelijke toeneming van de vrouwelijke beroepsbevolking, die het economische draagvlak verbreedt en versterkt. De betere kinderopvang zorgt
voor een opwaartse druk op de produktiviteit (minder uittreding, gevolgd door
latere toetreding, ook wel het ‘kinderdal’
genoemd met z’n vernietiging van human capital). Ook het scholingsprogramma zal produktie en produktiviteit
positief be’fnvloeden. Knelpunten op de
arbeidsmarkt worden vermeden. Intensivering van de scholingsinspanning is
toch al noodzakelijk door de combinatie
van technologische vernieuwing en ontgroening.
De ER gaat ervan uit, dat de economische effecten voor de produktie van
z’n program positief zijn. Bij het middenscenario van het CPB zijn de werkgelegenheidseffecten van een stijging van
het arbeidsaanbod rond een derde, in
2010 ongeveer de helft. In het hoogscenario zijn de uitkomsten uiteraard
beter.
Interessant is, dat de ER de participatie van mannen (afgezien van hun
aandeel in de algemene arbeidstijdverkorting tot 32 uur) laat bij wat ze is. Toch
is er in de laatste decennia een zekere
daling van de mannelijke participatie
(sterker dan elders) te bespeuren. Zou
net niet de moeite waard geweest zijn
om, in het kader van het elimineren van
verschillen, ook eens te kijken naar de
mogelijkheid, gedrang op de arbeidsmarkt te voorkomen door de mannelijke
participatie wat verder te ontmoedigen,
of deeltijdparticipatie voor mannen uit te
breiden? En waarom zwijgt men geheel
over het gedeeltelijk basisinkomen van
de WRR, dat, als men toch radicaal bezig is, veel belooft voor economische
zelfstandigheid en participatiegraad?

1. Emancipatieraad, Zicht op een zelfstandig
bestaan. Den Haag, april 1989.

331

Auteur