Ga direct naar de content

Zeepbelcultuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 2 1998

Zeepbelcultuur
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
Hoogleraar algemene economie, Vrije Universiteit en lid van de WRR. Met dank aan Kees Schuyt.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4168, pagina 723, 25 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, kunst, cultuur

Net nu we een staatssecretaris voor cultuur gekregen hebben die veel van economie afweet, verschijnt er in één van de meest
vooraanstaande economische vakbladen een artikel waarin de cultuur als een zeepbel wordt afgeschilderd 1. De strekking van het
artikel toont echter dat de staatssecretaris niet helemaal hoeft te wanhopen en dat de zeepbel ook weinig te maken heeft met de hoge
prijs en de uitzonderlijke procedure om de Victory Boogie-Woogie van Mondriaan naar ons land te halen.
Cozzi’s verhaal gaat over de wijze waarop in een rationele samenleving cultuur van generatie op generatie wordt overgedragen. ‘Cultuur’
is in dit verband een soort algemene kennis en besef van waarden en normen, en dus breder dan het veld dat de staatssecretaris beslaat.
Het maatschappelijk belang van opbouw van deze kennis is dat de productiviteit van een generatie groter wordt naarmate de generatie
zich meer van deze kennis heeft eigen gemaakt. De culturele kennis wordt daarbij door opvoeding en onderwijs verworven, waarbij de
oude generatie deze kennis aan de jonge generatie bijbrengt, maar, anders dan bij de gebruikelijke investering in onderwijs, heeft de
jonge generatie geen individueel nut of rendement van dit onderwijs. Cozzi’s cultuurbegrip omvat dus in feite de externe en
maatschappelijke effecten van opvoeding en onderwijs.
Waarom wil nu de jongere generatie in Cozzi’s model van twee overlappende generaties überhaupt in de verwerving van culturele kennis
investeren, nu dit geen persoonlijk, maar uitsluitend maatschappelijk voordeel oplevert? De reden is dat een deel van de oude generatie
in de gelegenheid is om als leraar op te treden en de culturele kennis aan de jonge generatie over te dragen. De jongere generatie betaalt
aan deze leraren uit de oudere generatie voor de cultuuroverdracht een prijs die als ‘de prijs van de cultuur’ kan worden opgevat. De
opbrengsten van dit leraarschap bieden aan de oudere generatie extra bestedingsmogelijkheden. In beginsel heeft ieder lid van de oudere
generatie dezelfde kans om leraar te worden en vooraf kunnen de risicomijdende leden van de oude generatie zich tegen het gemis van
het leraarschap verzekeren. Door de investering in culturele kennis heeft de jongere generatie de mogelijkheid deze kennis in een
volgende generatie weer op haar beurt te gelde te maken. Dat kan omdat de daarop volgende generatie om dezelfde reden in culturele
kennis zal investeren. Een kwestie van zelf-bevestigende verwachtingen.
Dit vooruitzicht op culturele overlevering is er de oorzaak van dat de cultuur wel een prijs maar geen (individuele) waarde heeft (bij wijze
van variant op de door de staatssecretaris omarmde uitspraak van Oscar Wilde dat sommigen van alles de prijs kennen en van niets de
waarde). Het maakt de cultuur tot een zeepbel die volgens het model van Cozzi kan blijven bestaan wanneer de reële prijs van cultuur van
generatie op generatie toeneemt. Op een evenwichtige groeipad is dit het geval en spat de zeepbel niet uit elkaar. Dat komt omdat door
de opbouw van de cultuur de maatschappelijke productie toeneemt zodat de leden van jongere generatie een steeds groter deel van hun
inkomsten willen sparen en in culturele kennis investeren. Indien de groei zou stagneren zouden de investeringen in de culturele kennis
verminderen, of zelfs wegvallen, en zou een a-culturele maatschappij ontstaan waarbij het groeipad blijvend op een lager niveau komt te
liggen. Deze uitkomst tekent het belang van de culturele ontwikkeling voor de economische groei en betekent dat het cultuurbeleid
vooral het in stand houden van een zeepbel inhoudt.
Het komt wat onrealistisch voor dit aspect als uitgangspunt van het cultuurbeleid te nemen. Daarvoor is het model van Cozzi nog wat te
abstract. Dit geldt met name de veronderstelling dat pas de werkende (jonge) generatie cultuur verwerft door, naast de besparingen voor
een oudedagsvoorziening, in culturele kennis te investeren om er in de renteniersperiode met cultuuroverdracht nog wat bij te kunnen
verdienen. In werkelijkheid houdt toch niet alleen de oudere generatie zich met cultuuroverdracht bezig. Meer realistisch ware het om een
model met drie generaties op te stellen waarin de werkende generatie enerzijds spaart om pensioenkapitaal op te bouwen, en anderzijds
investeert in opvoeding en onderwijs voor de jongere generatie. Hiermee wordt menselijk kapitaal opgebouwd dat in de volgende
generatie van pas komt bij het rendabel maken van het pensioenvermogen. Dat deel van de investering in opvoeding en onderwijs dat
niet individueel aan de leden van de jongere generatie ten goede komt (de externe effecten van opvoeding en onderwijs) kan dan als
investering in culturele waarden worden opgevat. Het is nog maar de vraag of de cultuur zich zelf in een dergelijk model van drie
overlappende generaties als zeepbel in stand houdt, of dat hier uit het oogpunt van maatschappelijke welvaart daadwerkelijk
overheidsingrijpen nodig is. Dan hebben we pas een model waar niet alleen de staatssecretaris wat aan heeft voor het cultuurbeleid, maar
ook de minister voor het onderwijsbeleid

1 Guido Cozzi, Culture as a bubble, Journal of Political Economy, 1998, blz. 376-394.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur