Ga direct naar de content

Woningonderhoud: uitbesteden of doe-het-zelven?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 12 1993

Woningonderhoud:
uitbesteden of doe-het-zelven?
S.R. Wunderink*

B

ij woningonderhoud kan bet huishouden kiezen tussen zelfdoen en uitbesteden.
Hoge inkomens blijken evenveel te klussen als lagere inkomens, maar besteden wel
meer uit. Pas bij eenforse loonkostenreductie van gemiddeld f 29 per uur zijn
huishoudens bereid om meer onderhoudswerk uit te besteden. De hoogte van bet
huishoudinkomen blijkt daarbij niet significant.

Uit een eerder gepubliceerd onderzoek blijkt dat er
in de koopsector gemiddeld zo’n 75 uur per jaar aan
een woning gewerkt wordt1. Van deze 75 uur neemt
de vakman slechts 7% voor zijn rekening. De overige
tijd wordt besteed door de leden van het huishouden
zelf, samen met vrienden, familie en zwart werkende
klusjesmannen. Kijkt men naar de geldbedragen die
met het onderhoud gemoeid zijn, gemiddeld zo’n
/ 2000 per jaar, dan blijkt dat 64% van de bestede bedragen in de markt- of publieke sector terecht komt,
terwijl de rest in de informele economic belandt. Een
kostendaling voor de huishoudens via het aftrekbaar
maken van de kosten van woningonderhoud zou
hier wellicht verandering in kunnen brengen.
Tot voor kort was de rol van huishoudens in economische analyses zeer beperkt; zij traden op als consumenten en als aanbieders van arbeid. Wat er binnen het huishouden aan produktieve activiteiten
plaats vond, bleef echter buiten beschouwing. Becker heeft benadrukt dat huishoudens met de hun
ter beschikking staande consumptiegoederen iets
moeten doen, willen zij aan deze goederen nut kunnen ontlenen2. Hij beschouwt het huishouden als
een soort bedrijfje.
De input van het huishoudelijke produktieproces
bestaat uit huishoudelijke arbeid, duurzame consumptiegoederen en op de markt gekochte consumptiegoederen en diensten. De output bestaat uit eindprodukten die de consument nut opleveren, zoals
een bereide maaltijd, een nieuw geverfd huis, een
gerepareerd dak en schoon gewassen kleding. Het
kopen van verf en een kwast is niet voldoende om
tot een geschilderd huis te komen. Er zal iemand
moeten zijn die de kwast ter hand neemt. In dit
kader staan het huishouden verschillende produktietechnieken ter beschikking. Men kan het werk uitbesteden of zelf doen. Uitbesteden kost meer geld,
maar minder huishoudelijke arbeidstijd, zelf doen
kost meer huishoudelijke arbeid, maar minder geld.
Bij de keuze die de consument uiteindelijk maakt,
spelen naast geld- en tijdrestricties, ook nutsbepalende factoren een rol.

In dit artikel wordt Beckers zienswijze toegepast
op de keuzes die huishoudens maken met betrekking tot de uitvoeringswijze van woningonderhoud
en woningverbetering3. Verder zullen we een schatting maken van de prijsgevoeligheid van de doe-hetzelver. De relevantie hiervan voor het overheidsbeleid is evident. Als de huiseigenaar/bewoner weinig
of niet gevoelig zou zijn voor prijsdalingen, dan is
het aftrekbaar maken van de kosten van woningonderhoud weinig doeltreffend om de gewenste verschuiving van activiteiten van de informele naar de
formele sector te bereiken . Het is juist deze verschuiving die men voor ogen had bij de voorstellen voor
het aftrekbaar maken van onderhoudskosten.

New home economics
Becker veronderstelt in zijn ‘new home economics
theory’ dat consumenten nut ontlenen aan de eindprodukten van het huishoudelijk produktieproces.
De produktieomvang hangt af van de vorm van de
produktiefunctie en het volume van de input: huishoudelijke arbeid en marktgoederen, waaronder de
diensten van duurzame consumptiegoederen. De
consument streeft naar een nutsmaximum.
Bij dit nut kan men onderscheid maken tussen
het nut van het produkt dat gemaakt wordt (het
geverfde huis) en het positieve, of negatieve nut

* De auteur is verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1. A.R. Bunk en S.R. Wunderink, Doe-het-zelf produktie en
de waning, SWOKA rapport 74, deel 1 en 2, 1989.
2. G.S. Becker, A theory of the allocation of time, Economic
Journal, nr. 299, biz. 493-517, 1965.
3. In dit onderzoek is niet gekeken naar de consequenties
voor de overheidsfinancien.
4. In de vorige periode van aftrekbare kosten C83-’85) heeft
de maatregel weinig effect gesorteerd. Daarvoor zijn diverse redenen aangegeven in: K. Baartmans, F. Meijer, A. van
Schaik, Woningonderhoud en de informele sektor, Delftse
Universitaire Pers, 1986.

(plezier of ongenoegen) van de bezigheid zelf (het
schilderen). Bij onderhoudswerk hoeft het nut van
het eindprodukt in principe niet af te hangen van de

gekozen techniek (zelf doen of uitbesteden), tenzij
de kwaliteit van eigen werk onvoldoende is. Het nut
van de activiteit zelf hangt zeker af van de gekozen

techniek. Vindt men schilderen leuk, dan levert het
zelf doen een extra positieve nutsstroom op. Heeft

Als variabelen die be-

palend zouden kunnen
zijn voor de nutsfunctie

van het huishouden, komen vaardigheden, demografische factoren en subjectieve waarderingen in
aanmerking, naast variabelen die de noodzaak van

Tabel 1 Tijdbesteding aan doe-bet-zelf
activiteiten (koopsector), regressieresultaten, afbankelijk variable:
logftijd-d-h-z)

Coeff. (Stand, fout)

Const.

Lange-term ijn model
In Beckers lange-termijnmodel wordt uitgegaan van
de veronderstelling dat de arbeidsmarkt volgens het

principe van volledig vrije mededinging functioneert.
De voor activiteiten beschikbare tijd is de uiteindelijke restrictie van de consument. Verricht de consu-

ment meer betaald werk, dan heeft hij meer geld om
marktgoederen te kopen, die als input in het huishoudelijke produktieproces fungeren, maar minder tijd

voor ditzelfde huishoudelijke produktieproces. De
‘opportunity cost’ van een uur huishoudelijke arbeid

is gelijk aan de loonvoet van de consument. De kosten van een huishoudelijk eindprodukt bestaan dan
uit tijdkosten en kosten van marktgoederen.
Om te komen tot een nutsmaximum, zou de

consument eerst het produktieproces moeten kiezen
waarbij voor hem de kosten minimaal zijn. Voor
consumenten met een hoge eigen loonvoet zijn tijdsintensieve produktiemethoden kostbaar. Zij zouden
volgens deze theorie eerder voor marktgoederen-

het onderhoud aangeven.

Het vakmanschap van de

men er een hekel aan dan levert het schilderen een
extra negatieve nutsstroom op.

Leefti|d hoofd

doe-het-zelver komt tot uit-

Handigheid

drukking in de dummy variabele ‘handigheid’. Is de
consument onhandig, dan

Motief ‘goedkoop’
Motief ‘hobby*
Waardehuis

kan hij het onderhoud mis-

Oudejdomhuls

4,22
-0,05

Inkomen
Fulltime baan
Grootte huishouden

schien niet eens zelf verrichten, of het resultaat is
onvoldoende (een lage

0,08
0,01
-0,18
0,14

0,58*
0,50a
-0,05
JO,!?”

(0,60)
(0,05)
(0,17)
(0,08)

(0,13)
(0,10)
(0,16)
(0,22)

(0,09)
(0,08)

N – 276, ad). R2 – 0,11.

a. Significant, 5%-niyeau.

nutsstroom). Geeft de consument aan het doe-het-zelven positief te waarderen
(hobby) dan mogen we aannemen dat daaruit een
positieve nutsstroom voortvloeit. Doet hij het vooral
omdat het goedkoop is, dan kan dit gezien worden
als een noodzaak voor doe-het-zelven in verband
met zijn beperkte financiele middelen. De kenmerken van het huis zijn van belang als gekeken wordt

naar de noodzaak van het onderhoud. Deze variabelen zijn dus ook afkomstig uit de nutsfunctie. De leeftijdsvariabele zou een indicatie kunnen zijn voor de
hoeveelheid energie van de doe-het-zelver.

intensieve produktiemethoden kiezen. Dus, niet zelf
woningonderhoud verrichten, maar uitbesteden.

Resultaten

Korte-termijnmodel

Om na te gaan in hoeverre bovengenoemde factoren

In de Nederlandse praktijk is er op de arbeidsmarkt
geen sprake van volledig vrije mededinging. Er zijn
restricties die leiden tot een situatie waarin de meeste

een rol spelen bij de tijd die huishoudens aan doehet-zelf activiteiten besteden en bij de keuze tussen
zelf onderhoud verrichten of uitbesteden, is gebruik
gemaakt van gegevens van huishoudens die deel uitmaken van het NIPO telepanel. Alleen de huishoudens die in een eigen huis wonen zijn bij ons onderzoek betrokken. Zij verstrekten informatie over
woningonderhoud en -verbetering dat gedurende de

consumenten zeker op korte termijn gebonden zijn
aan een vast aantal werkuren (tijdens werkloosheid

en na pensionering is dit aantal werkuren nul) en
een vast inkomen, uitkering of pensioen.

In zo’n situatie heeft het weinig zin om de loonvoet van de consument als ‘opportunity cost’ voor
een uur huishoudelijke arbeid te gebruiken. Voor
deze consument is het zaak zijn vaste inkomen en
zijn vaste totale hoeveelheid niet-werktijd optimaal
te verdelen over alle mogelijke activiteiten.
In Beckers korte-termijnmodel moeten doe-hetzelf activiteiten qua tijd- en geldbesteding concurreren met andere bezigheden van de consument. Het
hangt dus mede van het ‘nut’ (plezier, waardering)
van de diverse bezigheden af, waar de consument
zijn geld en tijd aan zal besteden.

Verklarende variabelen
In het lange-termijnmodel zou voor de verklaring
van de tijd die het huishouden zelf aan woningonderhoud en -verbetering besteedt, naast variabelen die

de vorm van de nutsfunctie bepalen, de loonvoet van
de doe-het-zelver op de arbeidsmarkt van belang
moeten zijn. In het korte-termijnmodel komen, in
plaats van de loonvoet, het huishoudinkomen en de
totale hoeveelheid niet-arbeidstijd in aanmerking.

ESB 11-8-1993

afgelopen twee jaar was verricht.

Bij het lange-termijnmodel van Becker blijkt de
loonvoet geen significante invloed op het aantal doe-

het-zelf uren te hebben. We hebben de resultaten
van de regressie hier niet vermeld. Het lange-termijnmodel van Becker wordt dus niet ondersteund door
de data. Dit lag gezien de aan dit model ten grond-

slag liggende veronderstelling – volledig vrije concurrentie op de arbeidsmarkt – voor de Nederlanse situatie ook niet voor de hand.
In tabel 1 staan de resultaten van een regressie
vermeld, die betrekking heeft op het korte-termijnmodel van Becker. Hierbij is de te verklaren variabele, de totale hoeveelheid tijd die leden van het huishouden zelf aan woningonderhoud en -verbetering

besteden.
Uit tabel 1 blijkt dat ook het korte-termijnmodel
slechts in geringe mate in staat is de variatie in doehet-zelf tijdbesteding tussen huishoudens te verklaren, hetgeen blijkt uit de lage adjusted R2 van 0,11.
Hoewel de meeste variabelen het verwachte teken

::::JfflBH|iMS’*«

hebben, blijken er maar enkele significant. De twee
‘kernvariabelen’, inkomen en beschikbare tijd (de
dummy Fulltime baan) hebben geen significante
invloed.
De lage R2-waarde kan het gevolg zijn van het
geringe aantal waarnemingen (N = 276), maar zou
net zo goed een gevolg kunnen zijn van een onjuiste
specificatie van het model. Bij onderzoek, dat geba-

seerd is op waarnemingen van het gedrag van indivi-

Hogere inkomens blijken meer onderhoudswerk
uit te besteden dan lagere inkomens. Dit blijkt zowel
uit de fractie (tijd vakman)/(totale tijd besteed aan onderhoud), als uit het totale bedrag dat aan vakmensen wordt betaald. Uit tabel 1 blijkt echter dat hogere
inkomen zelf niet significant minder aan onderhoud
doen, dan lagere inkomens. De conclusie is dan ook,
dat huishoudens met hogere inkomens in totaal meer
aan hun huis doen en laten doen, dan huishoudens

duen of individuele huishoudens, is het overigens

met lagere inkomens. De positieve relatie tussen
‘loonsom betaald aan vakman’ en het inkomen van

reden is gelegen in het grillige karakter van individu-

het huishouden duidt op een stijgend verlopende
Engelcurve en is niet specifiek Beckeriaans.
Ook bij tabel 2 vinden we lage R2-waarden. Dit
kan opnieuw het gevolg zijn van het geringe aantal
waarnemingen of van misspecificaties. Zo is uitbeste-

niet ongewoon om lage R2 waarden te vinden. De
eel gedrag.
Het feit dat de motieven ‘goedkoop’ en ‘hobby’
wel een significante invloed hebben op het aantal
uren dat de consument aan doe-het-zelf klusjes besteedt, duidt in de richting dat de verklaring van de
tijdsbesteding eerder in de subjectieve nutsbepalende
factoren gezocht moet worden, dan in de tijd- en

den in sommige gevallen verplicht (overheidsvoor-

schriften) en in dat geval valt er met een model niets
te verklaren.

geldrestrictie. Doe-het-zelven uit hoofde van het
‘goedkoop’ motief brengt minder uitgaven met zich

mee, waardoor geld overblijft voor andere bestedingen, die ook bijdragen aan het nut van de consument. Dit geldt, volgens tabel 1, zowel voor hoge als
voor lage inkomens.

Keuze produktietechnlek
Hoewel Beckers lange- en korte-termijnmodellen
niet voldoen ter verklaring van de tijd, die huishoudens besteden aan doe-het-zelf onderhoud van de
woning, is het mogelijk dat ze wel bruikbaar zijn ter
verklaring van de keuze van produktietechniek. Ook
hierbij komen de verklarende variabelen ‘loonvoet’
(lange termijn) en ‘inkomen’ en ‘beschikbare tijd’
(korte termijn ) in aanmerking.

De loonvoet Week opnieuw niet significant, de resultaten van de analyse zijn hier niet vermeld. In tabel 2 staan ten eerste de resultaten vermeld van een
regressie, die betrekking heeft op het korte-termijnmodel, met als afhankelijke variabele de fractie van
het onderhoudswerk dat is uitbesteed en ten tweede
de resultaten van regressies betreffende de bedragen
die met het uitbesteden gemoeid zijn.

Tabel 2. Deel van bet onderbaudswerk dat is uitbesteed aan de
vakman en de hasten daarvan (drie regressies)

Frac*
coeff. (st-fout)
Const.
Waarde huis
Inkomen

-0,1
-0,1

Grootte huishouden

l,6e
2,7

Handigheid

0,1

(0,84)
(1,7©
W16)

Vakmanb
coeff. (stfout)
-0,42
0,03
0,15d
0,10
0,08

Zwartc

coeff. (stfout)
0,07

(0,04)
(0,04)
(0,08)
(0,18)

0,08″

(0,04)

-0,06e (0,03)
0,05 (0,06)
-0,02 (0,06)

a. Afhankelijke van: Frac. – (tijd vakman)/(totale tijd besteed aan onderhoud)
b. Afhankelijke var.: Vakman – loonsom uitbetaald aan vakman;
c. Afhankelijke var.: Zwart – loonsom uitbetaald aan zwartwerker
d. Significant, 5%-niveau.

e. Significant, 10%-niveau.
N – 276, adj. R2 – 0,12, 0,10 en 0,09 respectievelijk

b ii i H
nitB w

i

I
B

Prijsgevoeligheid doe-het-zelver
Hoewel de verklaringskracht van de hier gepresen-

teerde modellen niet overweldigend is, is het kernpunt van Becker’s theorie het huishoudelijke produktieproces en de daarbij behorende keuzemogelijkheden niet verworpen. De motieven goedkoop en
hobby hebben beide betrekking op de produktietechniekkeuze en beide hebben een significante invloed.
Beide motieven duiden er op dat het misschien moeilijk zal zijn de doe-het-zelver te bewegen het onderhoudswerk uit te besteden. Voor 65% van de respondenten was ‘goedkoop’ het voornaamste motief voor
het doe-het-zelven. Een logische vraag is dan ook,

hoe goedkoop de vakman zou moeten zijn om huishoudens te bewegen het werk uit te besteden. Huishoudens die het doe-het-zelven als een hobby beschouwen, zijn misschien helemaal niet bereid het
werk uit handen te geven, omdat zij het een leuke
tijdsbesteding vinden.

Om te zien hoe goedkoop de vakman zou moeten zijn om de consument er toe te bewegen over te
overstappen op de andere produktietechniek (uitbesteden) is de respondenten de volgende vraag gesteld: “Hoeveel zou u er maximaal voor over hebben
gehad om deze activiteit helemaal door een officiele
vakman uit te laten voeren, in plaats van door leden
van het huishouden?”
Aangezien ook bekend is hoe lang het huishouden zelf over het uitvoeren van de betrokken activiteit heeft gedaan, kunnen we nagaan hoeveel men
per uur zou hebben willen betalen. Het uurloon van
de vakman ligt uiteraard veel hoger. De vraag is nu
of prijsverschil afhangt van de inkomens- en tijdrestricties en van de motieven van de doe-het-zelver.
In het model is de afhankelijke variabele ‘prijsverschil’ gedefinieerd als ‘loonvoet vakman’ minus
de ‘loonvoet die men had willen betalen’. Als verklarende vabiabelen zijn een aantal voor- en nadelen
van het doe-het-zelven opgenomen. Een voordeel
van het zelf doen, is dat de consument zelf het
moment kan kiezen waarop hij het wil doen. Dit
komt tot uitdrukking in de dummyvariabele ‘motief timing’. Verder is, naast de handigheid van de hoofd-

kostwinner, de handigheid van de partner als verkla-

rende variabele geintroduceerd.
De resultaten van dit onderzoek staan vermeld in

label 3. Helaas is het aantal observaties waar deze regressie op gebaseerd is slechts 72. Niet ieder huishouden heefl bovengenoemde moeilijke vraag beanlwoord. Voor zover wij hebben kunnen nagaan, is de
‘subsample’ niet selectief. Toch zal dit geringe aantal
waarnemingen mede oorzaak zijn van de lage R . De
variaties in prijsgevoeligheid worden slechts in geringe mate verklaard.
Noch de motieven voor het doe-het-zelven, noch

In dil onderzoek is het
zelf verrichlen van onderhoud, geplaalst legenover
hel uilbesteden van woningonderhoud. Hel lange-

Tabel 3- LoonvoetdaUng, nodig om

doe-bet-zelver te bewegen onderboud
uit te besteden (regressteresultaten),
afbankelijke var.: lag(prijsverscbil)

lermijnmodel van Becker,
waarbij de arbeidslijd variabel is, wordt niel onder-

sleund door de dala. Hel
korte-lermijnmodel, waarbij arbeidslijd en inkomen
gegevens zijn, is meer in

Coeff. (Stand, fout)
:

Const ‘ • •*’* -i-“‘
logOnkomen)
Fulltime baan

n.Ji8Tr”S
0,10
0,01

Efficiency d-h-z
togCtijd d-h-z)

0,05

Motief goedkoop
Motief hobby
Motief timing
Handigheid-1
Handigheid-2

-0^15

0,08″

het huishoudinkomen, noch de tijdrestrictie hebben
significante invloed op de vereiste kostendaling, wel
de hoeveelheid tijd die het huishouden aan doe-het-

overeenslemming mel de
data.
Een duidelijk significan-

zelf activiteiten besteedt. Doet men meer, dan moet

le invloed op de lijd be-

de kostendaling per uur groter zijn om het huishou-

sleed aan doe-hel-zelf wo-0,02
ningonderhoud hebben de
Ervaring
-0,19″
molieven ‘goedkoople’ en
‘hobby’, lerwijl de hoogte
N – 72, adj. R2 – 0,09.
a. Significant, 5%-niveau.
van hel inkomen geen significante invloed heeft.
Wel besleden hogere inkomens een groter deel van
hel onderhoudswerk uil dan lagere inkomen.
De gemiddelde kostendaling die doe-hel-zelvers

den er toe te bewegen het werk uit te besteden.

Uit label 3 blijkt dat het inkomen geen significante invloed op de vereiste loonvoetdaling heeft. De

hogere inkomens, die volgens label 2 een groter deel
van het werk uitbesleden dan de lagere inkomens,
zijn niel makkelijker over de schreef te trekken om
ook de resl van hel onderhoud uil le besleden. Immers, uil label 3 blijkt dat het inkomen geen significanle invloed heeft op de prijsverschil-variabele. De
hogere inkomens wensen een zelfde kostendaling als
de lagere inkomens.
Bij substilulie van gemiddelde waarden in de regressie vinden we dat de kostendaling (per uur) ongeveer/ 29 zou moeten zijn om de doe-hel-zelvers

le bewegen hun onderhoudswerk uil le besleden aan
de vakman. Als we rekenen dal de belaalde loonkos-

len gemiddeld/ 43,30 bedroegen, dan betekent dil
dal alleen een forse kostendaling effeciief zal zijn.

Samenvatting en conclusies
Becker gaal er vanuit dat in het huishouden produklieve aclivileilen plaatsvinden die noodzakelijk zijn
om tol werkelijk consumeerbare eindproduklen le
komen. Derhalve worden in zijn modellen voor con-

sumenlengedrag huishoudelijke produkliefuncties

zou moeten bewegen het onderhoud uil te besteden,
blijkt niet van de hoogle van hel inkomen van het

huishouden af le hangen, maar veeleer van hel aanlal uren dat hel huishouden zelf aan onderhoud be-

sleedl. De loonkoslen van de vakman zouden mel
meer dan 50% moeten dalen om de verschuiving leweeg te brengen.
Uil dil laalste concluderen wij dal hel aftrekbaar

maken van kosten voor onderhoud eigen woning, alleen zal leiden tot een forse verschuiving van de huishoudelijke naar de marktseclor als hel gaal om een
aanzienlijke kostendaling. Hogere inkomens, die de
50%-schijf van de inkomstenbelasling bereiken, zouden bij volledige aftrek zeker een grool deel van hel
onderhoud uit gaan besleden. Huishoudens waarvan
hel inkomen niel lol deze schijf reikl, ervaren een geringere kostendaling en zullen waarschijnlijk niel zo
slerk reageren.

geintroduceerd. Huishoudelijke arbeidslijd en markl-

goederen dienen als inpul voor deze produklieprocessen. Hierbij kan hel huishouden kiezen lussen
diverse produktielechnieken.

-0,16
0,19
0,23″

S.R. Wunderink

(0,38)
(0,17)
(0,11)
(0,03)
(0,04)
(0,13)
(0,18)
(0,17)
(0,09)
(0,05)
(0,11)

Auteur