Ga direct naar de content

Werkloosheid als erfenis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 22 1996

Werkloosheid als erfenis
Aute ur(s ):
Stelder, T.M. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4059, pagina 478, 22 mei 1996 (datum)
Rubrie k :
MONITOR
Tre fw oord(e n):
ruimtelijke, regionale, economie, noord-nederland

De economie in Noord-Nederland groeit niet langzamer dan die in de rest van Nederland. De relatief hoge werkloosheid is een
erfenis uit het verleden.
Onlangs publiceerde de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen voor de tiende keer haar Regionaal Economische
Verkenningen (REV) voor Groningen, Friesland en Drenthe 1. Hierin wordt voor dit jaar een economische groei verwacht die voor alle
drie de noordelijke provincies ongeveer gelijk is aan het landelijk gemiddelde. Daarnaast concludeert het rapport uit een terugblik
over de afgelopen tien jaar dat de economische prestaties van het Noorden voortdurend zijn onderschat. Vanaf ongeveer 1985 laten
zowel de economische groei als de werkgelegenheid geleidelijk aan een verbetering zien. In deze bijdrage wordt deze ontwikkeling in
het kort geschetst en wordt een aanzet gegeven tot een verklaring.
Enkele regionale indicatoren
Bruto regionaal produkt
Eind vorig bracht het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor het eerst gedefleerde cijfers over het bruto regionaal produkt (brp)
over de periode 1990-1994 naar buiten. Over deze korte periode blijkt de reele jaarlijkse groei voor Groningen exclusief aardgas 1,1% te
bedragen, 2,2% voor Friesland en 1,8% voor Drenthe. Het Noorden loopt daarmee met 1,8% gelijk op met het landelijk gemiddelde. Voor
een iets langere terugblik zijn we aangewezen op de nominale groeicijfers (figuur 1). Over de periode 1984-1994 komt de nominale groei
van het noordelijke brp uit op 4,7%, eveneens gelijk aan het landelijk gemiddelde.

Figuur 1. Economische groei van het Noorden houdt landelijk gemiddelde bij bruto regionaal produkt, nominaal, excl. olie en
aardgas

Regionale werkgelegenheid
De voor de regio veruit belangrijkste bron voor werkgelegenheidscijfers wordt gevormd door de Provinciale Werkgelegenheidsregisters
(pwr), die gebaseerd zijn op vrijwel volledige tellingen van het aantal banen van werknemers en ook het aantal zelfstandigen (figuur 2).
Indien ook de banen van minder dan 15 uur per week worden meegerekend blijkt de werkgelegenheidsgroei in alle drie de provincies
hoger dan landelijk te zijn geweest. Als men alleen kijkt naar banen van meer dan 15 uur per week is het beeld minder gunstig: Groningen
scoort in deze categorie iets onder de landelijke trend.

Figuur 2. Ook de ontwikkeling van de werkgelegenheid zit rond landelijk gemiddelde
Een nadere beschouwing wijst uit dat de groei van de kleine baantjes en het aantal uitzendkrachten sinds 1985 aanvankelijk snel oploopt
en in een later stadium weer terugvalt ten gunste van de groei van de banen van meer dan 15 uur. De gangbare verklaring is dat in een
beginstadium van economisch herstel werkgevers nog terughoudend zijn in het aannemen van nieuw vast personeel op full-time basis.
Naarmate de economische groei doorzet worden in een later stadium contracten uitgebreid en uitzendkrachten vervangen door vaste
krachten. Deze redenering gaat voor het Noorden in versterkte mate op.
Sinds vorig jaar is echter de groei van de banen van meer dan 15 uur het belangrijkst. In Drenthe nam het aantal banen van meer dan 15
uur per week zelfs met 1,8% toe, terwijl de totale werkgelegenheid vrijwel gelijk bleef.
Arbeidsaanbod
Het in kaart brengen van de ontwikkeling van het regionale arbeidsaanbod is voor de noordelijke provincies dermate problematisch dat
daar op deze plaats van wordt afgezien. De geringe daling van de werkloosheid na 1983 toont wel dat het Noorden geen uitzondering
vormt op de regel dat een aantrekkende werkgelegenheidsgroei direct extra (voorheen verborgen) arbeidsaanbod uitlokt.
Werkloosheid
De scherpe toename vanaf 1975 doet de regionale component (het verschil met het landelijke percentage) voor het Noorden oplopen van
0,8% in 1971 tot bijna 3% in 1983 (zie figuur 3). Na 1986 blijft de noordelijke regionale component vrijwel gelijk op ongeveer 2,4%. De
werkloosheid loopt vanaf 1984 slechts geleidelijk terug en neemt na 1992 weer toe. De belangrijkste wijziging over de afgelopen tien jaar
is dat de Drentse werkloosheid het landelijk gemiddelde dicht genaderd is en Friesland de plaats van Drenthe heeft overgenomen als
provincie met de op een na hoogste werkloosheid. Groningen blijft koploper met een werkloosheidspercentage dat 3% boven het
landelijk gemiddelde ligt. De regionale component bedraagt voor Friesland momenteel 2% en voor Drenthe slechts 0,5%.

Figuur 3. De structureel hogere werkloosheid is een erfenis uit het verleden werkloosheid als % van de beroepsbevolking in
Nederland en Noord-Nederland, voor 1995 uitgesplitst naar provincie
Binnenlandse migratie
Ten slotte geldt het binnenlandse migratiesaldo traditioneel als een belangrijke indicator voor de aantrekkingskracht van het Noorden als
werk- en woongebied (zie figuur 4) 2. Het positieve saldo in het begin van de jaren zeventig hangt samen de toendertijd relatief krappe
arbeidsmarkt en gunstige inkomensvooruitzichten. Onder die omstandigheden kon de aantrekkelijke noordelijke woningmarkt haar
invloed doen gelden en bleef met name de uitstroom van de noordelijke beroepsbevolking beperkt. Met de na 1977 oplopende
werkloosheid slaat het vestigingsoverschot voor Friesland en Groningen echter snel om in een negatief saldo, dat er zelfs toe heeft
geleid dat de bevolkingsgroei in Groningen rond 1989 enige jaren negatief is geweest. Sinsdien heeft het saldo zich in beide provincies
echter weer hersteld, met name in de actief op de arbeidsmarkt participerende leeftijdsgroep tussen 25 en 40 jaar. Het Drentse saldo blijft
over de gehele periode licht positief en heeft traditioneel meer met woon- dan met werkmigratie te maken. Het betreft vooral
pensioenmigratie (ook wel ‘drentenieren’ genoemd), al neemt de instroom van jongere leeftijdsgroepen de laatste jaren toe.

Figuur 4. Wonen in het Noorden wint weer aan aantrekkelijkheid binnenlands migratiesaldo, x 1000
Conclusies
In hoofdlijnen zijn er uit het voorgaande vier conclusies te trekken:
» de ontwikkeling van produktie en werkgelegenheid ligt over de afgelopen tien jaar voor Friesland en Drenthe op of boven het landelijk
gemiddelde, terwijl Groningen op een aantal indicatoren achterblijft. Van een structureel slechte prestatie van het Noorden als geheel is
geen sprake meer;
» de noordelijke werkloosheid is sinds 1986 onveranderd circa 2,4% boven het landelijk gemiddelde gebleven. Deze achterstand is in de
jaren vóór 1983 onstaan en moet worden opgevat als een erfenis uit het verleden.
» om deze achterstand weg te werken zal de noordelijke economie een aantal jaren ruim boven het landelijk gemiddelde moeten presteren.
Aangezien er geen uitzicht is op een dergelijke krachttoer moet worden aangenomen dat het Noorden deze erfenis nog lange tijd met zich
mee zal dragen met alle – grotendeels onterechte – negatieve imagoproblemen van dien;
» ondanks de relatief hoge werkloosheid neemt de aantrekkingskracht van het Noorden als woongebied sinds 1986 toe.
Een interpretatie

Convergentie
De handel, transport en zakelijke dienstverlening zijn blijkens figuur 5 in alle provincies nog ondervertegenwoordigd, maar dit was tien
jaar geleden in veel sterkere mate het geval. In totaal is het aandeel van deze sectoren in het Noorden sinds 1984 met circa 10% gestegen
tegenover een landelijke toename van 8%. Dit betekent dat het structuurverschil van het Noorden met Nederland afneemt, hetgeen van
belang is omdat veruit het grootste deel van de werkgelegenheidsgroei in de handel, transport en dienstverlening wordt gerealiseerd.

Figuur 5. Werkgelegenheidsstructuur
De qua werkgelegenheid stagnerende sectoren landbouw en industrie zijn in alle drie de provincies nog relatief oververtegenwoordigd.
In de landbouw neemt de werkgelegenheid in het Noorden in een hoog tempo af. Dat geldt echter niet voor de industrie, die het juist
beter (minder slecht) doet dan landelijk. In de noordelijke industrie zijn de meeste saneringen in de relatief belangrijke noordelijke
voedingsmiddelensectoren al enige jaren achter de rug en doen de chemie, metaal en scheepsbouw het relatief goed.(figuur 6)

Figuur 6. Werkgelegenheidsgroei naar sector gemiddelde jaarlijkse groei 1991-1995
De noordelijke bouwnijverheid heeft vooral geprofiteerd van een structurele toename van de woningbouw, die kan worden afgemeten
aan het noordelijke aandeel in de gereedgekomen woningen dat sinds 1983 is toegenomen van 7% tot 10%.

Toegenomen openheid
Een tweede minder bekende structuurverschuiving is de toegenomen openheid van de noordelijke economie. Uit de vorig jaar
verschenen studies Biregionale interactie en Structuur en interactie, waarin nieuwe noordelijke input-outputtabellen voor 1990 worden
gepresenteerd en vergeleken met die van eerdere jaren, blijkt dat het noordelijk bedrijfsleven in toenenemde mate op de landelijke markt
opereren, zowel voor wat betreft hun afzet als hun toeleveringen 3. Sinds 1980 is het binnenregionale marktaandeel in het Noorden met
ongeveer 10% afgenomen ten gunste van handelsrelaties met de rest van Nederland en het buitenland. De noordelijke exportquote
(exclusief aardgas) lag in 1980 nog 6% lager dan het landelijk gemiddelde. maar dit verschil is teruggelopen tot 3% in 1992.
Het ligt niettemin voor de hand dat de interregionale vervlechting in geheel Nederland toeneemt met als logisch gevolg dat economische
groeiverschillen tussen regio’s geleidelijk aan afnemen. Een positief effect voor het Noorden is in ieder geval geweest dat in toenemende
mate is geprofiteerd van economische groei elders in het land.
Geen congestie en ruimte te over
De derde, meer speculatieve verklaring is dat het Noorden profiteert van twee, samenhangende ontwikkelingen. In de eerste plaats neemt
de ruimtelijke vervlechting niet alleen nationaal maar ook internationaal toe met als gevolg dat de geografische afstand tussen vraag en
aanbod toeneemt en het steeds minder belangrijk wordt waar bedrijven zich in Nederland bevinden.
In de tweede plaats is de ruimtelijke dichtheid in de traditionele economische centra van Nederland inmiddels zodanig toegenomen dat
“de grens van het aanvaardbare wordt bereikt” 4. De Randstad kampt meer dan ooit met een tekort aan ruimte voor bedrijfsterreinen en
woningbouwlocaties en ziet haar internationale concurrentiepositie in toenemende mate bedreigd door de vrijwel dagelijks oplopende
verkeerscongestie.
De situatie is in het Noorden geheel tegenovergesteld: er is een overschot van 2000 ha. aan direct uitgeefbare bedrijfsterreinen
beschikbaar, er zijn ruim voldoende aantrekkelijke wongbouwlocaties voorhanden en het wegennet is met minder dan 1% van alle files
vrijwel congestievrij. Voor zover afstanden binnen Nederland nog van belang zijn is het Noorden daarmee ook in bedrijfseconomische
zin dichterbij gekomen: 100 kilometer doorrijden is dichterbij dan 50 kilometer stilstaan.
Dit relatief gunstige noordelijke vestigingsklimaat wordt ten slotte nog versterkt door de reeds genoemde situatie op de woningmarkt,
met prijzen van koopwoningen die nog steeds ver onder het landelijk gemiddelde liggen en een qua natuurlijke omgeving aantrekkelijk
woonklimaat. De toegenomen concurrentiekracht van het Noorden als woongebied komt ook naar voren in een onlangs door de Heidemij
uitgevoerd onderzoek, waaruit blijkt dat met name Oost-Groningen de laatste jaren sterk in trek is geraakt bij gepensioneerden uit de
Randstad 5.
Het is verleidelijk om dit comparatieve voordeel van een aantrekkelijke woonomgeving aan te voeren als mogelijke verbetering van het
vestigingsklimaat voor bedrijven. Mijn subjectieve inschatting is dat congestie en ruimtetekort elders in het land tot op heden nog
weinig invloed op de noordelijke ontwikkeling hebben gehad, maar dat dit effect in de nabije toekomst sterk zal toenemen

1 T.M. Stelder, Regionaal Economische Verkenningen 1996 voor Groningen, Friesland en Drenthe, Economische Faculteit
Rijksuniversiteit Groningen, Sectie Ruimtelijke Economie, 1996.
2 Uit het in het REV gehanteerde migratiemodel blijkt dat de regionale component in de werkloosheid en het regionale aandeel in de
gereedgekomen nieuwbouwwoningen de belangrijkste verklarende variabelen voor het migratieverloop vormen. Zie T. M. Stelder,
ISAMII, een nieuwe versie van het Integraal Sectorstructuur en Arbeidsmarktmodel voor Groningen, Friesland en Drenthe, Instituut
voor Economisch Onderzoek, Onderzoeksmemorandum nr 451, Groningen, 1996.
3 G. Eding, e.a., Biregionale Interactie, Nieuwe Input-Output Tabellen voor Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel voor 1990,
Stichting Ruimtelijke Economie Groningen., 1995; G. Eding, T.M. Stelder en J. Oosterhaven, Structuur en interactie, een interregionale
structuurschets van Groningen, Friesland en Drenthe voor 1990, Stichting Ruimtelijke Economie Groningen, 1995.
4 Randstad Overleg Ruimtelijke Ordening, Evaluatie IPVR: een ambtelijke discussienota over de interprovinciale verstedelijkingsvisie
op de Randstad, 1995.
5 Heidemij, Enquête vestigers Oost-Groningen, Groningen, 1996.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur