Ga direct naar de content

Welvaart volgens Van Ewijk c.s.

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 11 2006

reactie

Welvaart volgens Van Ewijk c.s.
In ESB nr. 4489 (30 juni) verscheen het artikel
‘Doelmatigheidswinst van minder hypotheekrenteaftrek’
van Van Ewijk, Jacobs en De Mooij. Hans Voogd geeft
hierop zijn reactie.

I

Hans Voogd
Oud-directeur Financieeleconomische Zaken van
het Ministerie van Defensie

380

ESB 11

n het artikel van Van Ewijk, Jacobs en De
Mooij wordt betoogd dat er welvaartswinst is
bij een beperking of afschaffing van de fiscale
subsidie op het eigen huis, gecombineerd met
een lagere belasting op arbeid. Hoewel niet expliciet
gesteld, mag worden aangenomen dat de auteurs
een welvaartswinst voor het totaal van de belastingbetalers of burgers bedoelen. In hun berekeningen
van de welvaartswinst gaan de auteurs uit van een
fors aantal aannames. Mijn bezwaar is echter dat
de auteurs onder andere abstraheren van herverdelingseffecten en van de welvaartseffecten als gevolg
van de daling van de huizenprijzen. Deze aspecten
beïnvloeden de welvaartswinst in grote mate. Door
hiervan te abstraheren geven de gepresenteerde
uitkomsten een vertekend beeld. In het artikel worden overigens de begrippen ‘doelmatigheidswinst’,
‘welvaartswinst’, ‘totaal dividend’, ‘maatschappelijke
welvaart’ en ‘welvaartseffecten’ door elkaar gebruikt,
wat nogal verwarrend werkt.
Een probleem, en dat geldt voor vele studies waarin
het begrip welvaart aan de orde komt, is dat de auteurs het begrip niet definiëren. Doorgaans verstaan
economen onder het begrip welvaart “de beschikbare materiële en immateriële bevredigingsmiddelen†(Voogd, 2006). Welvaart is in de kern een
individueel subjectief begrip. Sommering van een
verandering van de individuele subjectieve welvaart
is, als gevolg van de noodzaak van interpersonele
nutsvergelijking, problematisch. Dat probleem is te
omzeilen door welvaartseffecten te objectiveren. Dat
wil zeggen af te zien van de subjectieve gevoelens
van individuen. Dus objectief gezien is één euro
minder inkomen of bezit, eventueel na een correctie
voor de hoogte van het inkomen, één euro minder
welvaart. Zonder het met zoveel woorden te zeggen
volgen de auteurs wel de gedachte van objectivering,
maar niet van de individualisering. Belangrijk in
een welvaartsanalyse is namelijk of de uitkomsten
kunnen worden geïndividualiseerd. In het onderhavige artikel gaat het in het bijzonder om de “fiscale
behandeling van de eigen woning†waarbij het
duidelijk is dat de welvaartseffecten kunnen worden
geïndividualiseerd, dat wil zeggen toegerekend aan
de individuele burgers.
Door niet te onderzoeken in welke mate, door een
hervorming, er een vooruitgang in welvaart voor sommigen en een achteruitgang voor anderen optreedt,
bestaat er geen uitsluitsel over de toe- of afname

augustus 2006

van de maatschappelijke welvaart en kan niet
worden gesproken van een Paretoverbetering. Het
beoordelingscriterium voor een toe- of afname van
de maatschappelijke welvaart is het antwoord op de
vraag of degenen die erop achteruitgaan (de verliezers) door degenen die erop vooruitgaan (de winnaars) schadeloos kunnen worden gesteld. Indien de
welvaartswinst als gevolg van een bepaalde verandering voor de winnaars zo groot is, dat daaruit (na
compensatie van de verliezers voor hun welvaartsverlies) een nettowinst overblijft, is de verandering een
maatschappelijke welvaartsverbetering. In de economie wordt dit het compensatiebeginsel genoemd. Dit
beginsel is ontwikkeld door Hicks en Kaldor (Hicks,
1981; Kaldor, 1939). Het compensatiebeginsel vereist niet dat de compensatie feitelijk plaatsvindt.
De welvaartswinst is gelijk aan de som van de
negatieve en positieve geïndividualiseerde welvaartseffecten. De berekening van de welvaartseffecten
zou kunnen geschieden door de burgers in te delen
in groepen, waarbij naast een berekening van het positieve of negatieve welvaartseffect voor elke groep,
de grootte van een bepaalde groep een belangrijke
parameter is voor het berekenen van het welvaarts­
effect. Het totaal van alle groepen is dan de positieve of negatieve welvaartswinst. In een welvaartsanalyse kan alleen van een toename van de welvaart
worden gesproken indien de totale welvaartswinst
voor de burgers positief is (Ng, 2003).
Verder is een daling van de waarde van de woning
wel degelijk een welvaartsverlies voor de eigenaar.
Het gaat hierbij, naar verwachting, om grote bedragen waarbij het in monetaire termen uitgedrukte
vermogen van een eigenaar aanzienlijk daalt. Dat ook
de overheid de waarde van de eigen woning als een
bron van welvaart ziet, blijkt uit het toekennen van
zogenaamde planschade indien de waarde van een
woning door een besluit van de overheid daalt. Het
lijkt mij dan ook niet juist in een welvaartsanalyse te
abstraheren van dit voor eigenaren van een woning
relevante aspect. Ik kan niet aan de indruk ontkomen
dat de auteurs door het weglaten van belangrijke aspecten uit de welvaartstheorie in feite naar het doel
toe willen redeneren. Hierbij ontstaat het gevaar dat
de politiek met de uitkomsten aan de haal gaat en
zich laat leiden door onvolledige informatie.

LITERATUUR
Hicks, J. (1981) Wealth and Welfare, Collected Essays on
Economic Theory, Volume 1. Oxford: Basil Blackwell.
Kaldor, N. (1939) Welfare propositions of economics and
interpersonal comparisons of utility. Economic Journal, 49,
549-552.
Ng Yew-Kwang (2003) Welfare Economics – Towards a More
Complete Analysis. Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Voogd, J.H. (2006) Gemeentelijk overheidsbeleid en maatschappelijke welvaart, Universiteit Twente, proefschrift.

Auteur