Ga direct naar de content

Welke economen willen nog bij de overheid werken?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 14 1984

Welke economen willen nog bij de
overheid werken?
DRS. A. DE GRIP*
Inleiding
Belastinginspecteurs, automatiseringspersoneel, accountants, telecommunicatiedeskundigen en wetenschappelijk
personeel aan technische hogescholen worden steeds meer bij
de overheid weggelokt door het bedrijfsleven, dat hun aanzienlijk hogere inkomens biedt. Om deze ontwikkeling enigszins te keren heeft de overheid onlangs zelfs enige tijd overwogen via z.g. ,,arbeidsmarkttoeslagen” schaars personeel
weer wat meer aan zich te binden.
Het hoge verloopcijfer van deskundigen met een relatief
sterke arbeidsmarktpositie wordt doorgaans verklaard uit de
aanzienlijke inkomensverschillen die er bestaan tussen dergelijke overheidsfuncties en soortgelijke functies in het bedrijfsleven. Het lijkt er echter op dat deze inkomensverschillen slechts een onderdeel zijn van een meer omvattende problematiek. De beeldvorming rond functies bij de overheid
ontwikkelt zich reeds een aantal jaren zodanig dat overheidsfuncties voor beroepsgroepen die niet specifiek ,,kwartair
geschoold” zijn, nauwelijks nog aantrekkingskracht hebben. De resultaten van een in april jl. onder de eerstejaars
economiestudenten aan de Vrije Universiteit gehouden enquete geven daarvan een indicatie 1).
In dit artikel zal eerst een beeld worden geschetst van het
toekomstige werkterrein dat deze aspirant-economen voor
ogen hebben. Vervolgens zal worden aangegeven in hoeverre
arbeidsmarktgerichte en andere motieven die een rol hebben
gespeeld bij de keuze voor de economiestudie, bij de studenten die een functie bij de overheid ambieren verschillen van
de studiekeuzeoverwegingen van andere eerstejaars economiestudenten. Tot slot volgt een vergelijking van de
werkgelegenheids- en inkomensverwachtingen van de op een
overheidsfunctie gerichte studenten met de arbeidsmarktverwachtingen van de totale groep eerstejaars economiestudenten 2).

Tabel 1. Eerste voorkeuren voor toekomstig werkterrein,
percentage van de ondervraagde studenten)

Onderwijs (HAVO, VWO, HBO) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

59,3
16,0
6,9
2,6
2,2
0,9

3,4
8,7

wachting uitspreken dat het deel van de studenten dat een
overheidsfunctie prefereert nog verder zal afnemen naarmate de studie vordert.
De sterke gerichtheid op functies binnen het bedrijfsleven
komt waarschijnlijk ook tot uiting in een toenemende belangstelling in de vervolgopleiding voor de bedrijfseconomische studierichtingen. Van de eerstejaars studenten zegt
61,5% voor de vervolgopleiding bedrijfseconomie te zullen
kiezen, 4,8% voor bestuurlijke informatica, 9,5% voor econometric. Slechts bij 13% van de studenten gaat de voorkeur
uit naar de algemeen-economische studierichting. Zelfs van
deze laatste groep prefereert slechts 36,7% een functie in de
overheidssector. Van de bedrijfseconomen overweegt slechts
2,1% een overheidsfunctie. Daarbij dient te worden beseft
dat dit de beroepsgroep is waaruit de overheid het overgrote
deel van haar belastinginspecteurs, accountants e.d. zal moeten recruteren. Bovendien zal de ‘overheid ook niet teveel
moeten verwachten van het toekomstige aanbod van econometristen: van de econometristen sprak 95,5% de voorkeur
uit voor een functie in het bedrijfsleven en geen enkele econometrist zei een functie bij de overheid te ambieren.
Ook het economie-onderwijs, waar reeds geruime tijd
sprake is van een tekort aan docenten, zal in de nabije toekomst waarschijnlijk bepaald niet worden overstroomd met
bedrijfseconomen. Slechts een enkele bedrijfseconoom zag
het onderwijs als zijn toekomstig werkterrein.

Voorkeuren voor toekomstige werkterreinen
Zoals label 1 laat zien, verkiest het grootste deel van de
eerstejaars economen op dit moment een functie in het bedrijfsleven: 77,5% van de studenten spreekt een voorkeur uit
voor een baan in de particuliere sector. 59,3% staat daarbij
een leidinggevende functie voor ogen, terwijl 16% een
accountancy-functie prefereert. Daarentegen geeft slechts
6,9% van de ondervraagden de voorkeur aan een functie bij
de overheid. Aangevuld met de 2,6% van de studenten die
voor een functie binnen het onderwijs kiest en de schamele
0,9% (!) van de studenten die een onderzoeksfunctie aan een
universiteit of hogeschool ambieren komt het percentage van
de studenten dat een functie in de kwartaire sector verkiest
op 10,4.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat naarmate men
ouder wordt arbeidsmarktoverwegingen een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Wat dit betreft is het interessant te
kijken naar de preferenties van de studenten van 21 jaar en
ouder. Van deze groep ambieert slechts 1,9% een functie bij
de overheid. Op grond van dit percentage kan men de ver-

1152

Studiekeuzemotieven
In hoeverre wijkt de studiemotivatie van de groep studenten die toch nog een functie bij de overheid ambieert, af van
het algemene beeld van de eerstejaars economiestudenten?

* Wetenschappelijk-assistent bij de vakgroep algemene economic
aan de economische faculteit van de Vrije Universiteit. Met dank aan
Wim Boonstra (student-assistent) voor zijn hulp bij het verwerken
van de resultaten van de enquete.
1) Het gaat om een in april 1984 gehouden enquete onder de eerstejaars economiestudenten aan de Vrije Universiteit (dagopleiding).
De respons was ca. 65% (=231 studenten) van het aantal ingeschrevenen. Zie ook A. de Grip, Arbeidsmarktverwachtingen en de keuze
voor de economiestudie, ESB, 21 november 1984.
2) Vanwege het relatief geringe aantal studenten dat een functie bij
de overheid ambieert, kunnen de enqueteresultaten met betrekking
tot deze groep slechts als een zeer globale indicatie worden
beschouwd.

Tabel 2 geeft een overzicht van de mate waarin verschillende
arbeidsmarkt- en andere overwegingen een rol spelen bij de
studiekeuze. De motivatie van de groep op een overheidsfunctie gerichte studenten verschilt wat dit betreft terdege
van het totaalbeeld.

Tabel 2. Mate waarin verschillende overwegingen een rol
spelen bij de studiekeuze
Overweging

Studenten gericht op
overheidsfuncties

belangrijk
gevonden

Meer kans op een baan

Boeiende studie
Hoger inkomen

Status van beroep
Gemakkelijke studie

71,4
81,0
85,7
38,0
15,0
5,0

studenten

score a) belangrijk

score a)

gevonden

Gemiddelde kans Oemiddelde kans
op werk als men
op werk na
afstuderen
nu de opleiding
stopt
Op overheidsfuncties

gerichte studenten
Totaal eerstejaars

62,6

38,8

economiestudenten

75,2

50,6

f. 2.164, tegenover een gemiddelde van f. 2.293 voor de totale

groep eerstejaars studenten f. 2.293 per maand.

(in pro-

(in procenten)

Aantrekkelijk beroep

Totaal aantal

Tabel 3. Verwachte werkgelegenheidsperspectieven, in procenten

centen)

0,62
0,81
1,10

-0,48
-1,25

-1,30

87,8
87,7
81,5
63,9
15,6
13,5

1,03
1,13
0,81
0,34
-1,15
-1,05

a) Hierin is de mate van belangrijkheid en onbelangrijkheid verdisconteerd
door aan de verschillende beantwoordingsmogelijkheden de volgende gewichten toe te kennen: zeer belangrijk: +2; belangrijk: + 1; onbelangrijk:
-1; zeer onbelangrijk: -2.

Arbeidsmarktoverwegingen blijken bij de groep kwartair
gerichte studenten een aanzienlijk geringere rol te spelen.
Hun belangrijkste studiekeuzemotief is de aantrekkingskracht die de studie-inhoud op hen uitoefent. Bij de totale
groep komt deze overweging slechts op de derde plaats.
Daarna volgt de aantrekkelijkheid van het werk dat men
voor ogen heeft. Op dit punt is er eveneens een verschil met
de totale groep eerstejaars studenten, hetgeen een indicatie
geeft van de relatief geringe aantrekkingskracht die er momenteel uitgaat van overheidsfuncties. Een nog groter verschil tussen de motivatie van op een overheidsfunctie gerich-

te studenten en die van de andere studenten is de mate waarin
men belang hecht aan het vergroten van de kans op een baan
door middel van een economiestudie. Het grootste verschil
met het totaalbeeld vormt de mate van belangrijkheid van
het verwerven van een hoger inkomen met behulp van de economiestudie. Van degenen die een baan bij de overheid prefereren vindt het merendeel deze overweging onbelangrijk.
Slechts 38% van deze groep kwalificeert het inkomensmotief
als belangrijk, terwijl dit motief bij 63,9% van de totale
groep eerstejaars van belang is.
Deze enquete-uitkomsten geven een indicatie van de negatieve beeldvorming ten aanzien van overheidsfuncties in vergelijking met functies in het bedrijfsleven. Het lijkt crop dat

arbeidsmarktoverwegingen tot een verminderde orientatie
op overheidsfuncties hebben geleid.

Besluit

De resultaten van de enquete geven een duidelijke indicatie
van het huidige negatieve beeld dat studenten zich vormen
ten aanzien van overheidsfuncties. Zowel de inkomens- als
de werkgelegenheidsperspectieven van de groep die een functie bij de overheid ambieert, zijn somberder dan die van de
gemiddelde eerstejaars economiestudent. Overheidsfuncties

oefenen nog slechts aantrekkingskracht uit op studenten die
relatief geringe waarde hechten aan dergelijke arbeidsmarktoverwegingen, maar daarentegen primair ,,intrinsiek” (door
de studie-inhoud) zijn gemotiveerd en daarnaast ook worden
aangetrokken door de aard van de werkzaamheden die ze la-

ter verwachten te gaan doen.
De resultaten van de enquete laten ook zien dat vooral de
bedrijfseconomen en de econometristen de overheid op grote
schaal de rug toekeren bij de orientatie op hun toekomstige

werkterrein. Of door het bieden van arbeidsmarkttoeslagen
toekomstige tekorten aan overheidspersoneel uit dergelijke
beroepsgroepen kunnen worden voorkomen moet ten zeerste
worden betwijfeld. De omvangrijke kortingen op de beginsalarissen van academici en het algemene personeelsbeleid (salariskortingen en waarschijnlijk vooral ook de als arbeidsmarktsignaal veel te rigoreuze personeelstops) dat de overheid de laatste jaren voert, hebben tot een te sterke negatieve
beeldvorming ten aanzien van overheidsfuncties geleid. Men
zou kunnen zeggen dat de arbeidsmarktsignalen voor bepaalde groepen niet langer corresponderen met werkelijke
schaarsteverhoudingen, zodat toeslagen niet in staat zijn om
het sterk negatieve beeld van de arbeidsmarkt van de kwartaire sector, te corrigeren. Hierdoor loopt de overheid het ri-

sico dat, indien de arbeidsmarkt voor bepaalde beroepsgroepen aantrekt en/of door arbeidsduurverkorting de werkloosheid vermindert, een groot deel van de ,,bottle necks” op de
arbeidsmarkt zich in de kwartaire sector zal manifesteren.
Andries de Grip

Arbeidsmarktverwachtingen

Tabel 3 geeft een beeld van de relatief geringe werkgelegenheidsverwachtingen van de op een overheidsfunctie gerichte studenten. De gemiddelde verwachte kans op werk bij
deze groep bedraagt slechts 62,6%, terwijl de totale groep
eerstejaars studenten deze kans gemiddeld op 75,2% schat.
Uit label 3 blijkt dat de eerstgenoemde groep eveneens pessimistischer is ten aanzien van hun werkgelegenheidskansen
als men op dit moment de studie voortijdig zou beeindigen.
Ook ten aanzien van het verwachte beginsalaris liggen de
verwachtingen van de op overheidsfuncties georienteerde
studenten lager. Gemiddeld verwachten deze studenten na

hun afstuderen een netto maandelijks beginsalaris van

ESB 5-12-1984

1153

Auteur