Ga direct naar de content

Terugploegen van uitkeringsgelden

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 14 1984

Ingezonden

Terugploegen van
uitkeringsgelden
DRS. R.IJ.M. KUIPERS

In hun artikel ,,Terugploegen in de
bouw: een belangrijk experiment” (ESB,
21 november 1984) gaan De Boer, Van
Dijk en Kok onder andere in op mijn artikel in ESB van 10 oktober 1984. In de slotpassage van het artikel van De Boer c.s.
wordt ondergetekende beticht van merkwaardige aantijgingen en van het zich via
conventionele wijsheden afmaken ,,met
een Jantje van Leiden” van het werkloosheidsprobleem. Wat dat laatste betreft: dit
moet een misverstand zijn. Ik neb juist gepleit voor een discussie over het te voeren
beleid – gericht op structured bestrijding
van de werkloosheid – die niet zou worden belast door zaken die de kern van de
discussie verhullen. Dat die discussie zelf
niet het onderwerp van mijn artikel was, is
duidelijk en kan mij moeilijk worden aangewreven. Daarmee kom ik op het voornaamste punt van De Boer c.s. Zij tonen
zich min of meer verontwaardigd over
mijn constatering dat de achtergrond van
alle terugploegideeen en aanverwante zaken geen andere kan zijn dan verhulling,,
via twijfelachtige budgettaire constructies,
en dat de voorstanders ervan blijkbaar
voor een (selectief) stimuleringsbeleid zijn.
Bij lezing van het artikel van De Boer c.s.,
lijkt mijn constatering slechts bevestigd te
worden. Bezien we de centrale elementen
van mijn stelling, dan zijn de volgende citaten uit het artikel van De Boer c.s.
veelzeggend:
a. t.a.v. het stimuleringsbeleid: ,,(….)
maar de schijn bedriegt. In de eerste
plaats zou de f. 100 mln. anders zijn
aangewend ter verlaging van het financieringstekort. Het werkgelegenheidseffect in hetzelfde jaar van de aanwending zou te verwaarlozen zijn geweest”
(biz. 1094); ,,Binnen de kaders van dat
beleid mag via een conjuncturele impuls wel enigszins worden vooruitgelopen op een structured betere situatie.
In de tweede plaats kunnen sommige
activiteiten juist stimulerend werken
voor de economische groei (….)” (biz.
1094); ,,Daarom zou er ook geen terugploegsubsidie moeten komen, maar een
concreet werkgelegenheidsprogramma, gebaseerd op de terugploeggedachte (….)” (biz. 1096);
b. t.a.v.
twijfelachtige
budgettaire
constructies; ,,Een bijkomend voordeel (….) is dat daarmee tevens de tijde1158

lijkheid van deze beleidsnorm zoveel
mogelijk zeker is gesteld. In ieder geval
voorkomt deze aanpak dat deze stilzwijgend een eigen leven gaat leiden.
(zou er dan toch iets loos zijn?
R.IJ.M.K.)” (biz. 1095); ,,Maar er
moet, gezien de betrekkelijke waarde
van het (budget) mechanisme, ruimte
zijn voor goed onderbouwde uitzonderingen als het gaat om de realisering
van zeer belangrijke beleidsdoeleinden” (biz. 1096); ,,Deze wijze van bekostiging van additionele projecten is
gerechtvaardigd, gezien de niet in alle
opzichten boven alle twijfel verheven
uitkomsten van het huidige budget- en
allocatiemechanisme (biz. 1096)”.
De Boer c.s. doen aldus een beroep op
feilen in de huidige besluitvormingsprocedures, zonder dat ze die overigens kunnen
aantonen. Evenzo goed valt bij voorbeeld
aannemelijk te maken dat de politiek in het
algemeen eerder tot (te) veel werkgelegenheidsprogramma’s (leuke dingen) zal
beslissen dan tot (te) weinig. Op basis van
hun stellingname claimen ze vervolgens
een uitzonderingspositie, daarbij in het geding brengend het grote politieke belang
van hun voorstellen. Alsof zeer belangrijke
politieke doeleinden anders niet aan bod
zouden komen. Dan zou het wel heel erg
droevig gesteld zijn met onze politici.
Om commentaar vraagt ook de additionaliteitsvraag. Volgens De Boer c.s. is additionaliteit nagenoeg te garanderen door
als eis te stellen dat de desbetreffende projecten niet reeds in meerjarenplannen van
de betrokken particulieren of overheidsinstanties voorkwamen, resp. dat geplande
activiteiten naar voren worden gehaald.
Daarmee wordt het additionaliteitsprobleem m.i. veel te makkelijk weggepraat.
Ik noem de volgende punten en refereer
daarbij aan het terugploegproject in de
bouw:
• de bijdrage van de lagere overheden
vindt plaats via de kapitaaldienst. Dit
gaat hetzij ten koste van andere kapitaaluitgaven, hetzij ten kosten van een
hoger financieringstekort. In het eerste
geval is uiteraard geen sprake van additionaliteit, in het tweede geval moeten
we in het lopende jaar reeds rekenen
met een druk op de kapitaalmarkt,
waarbij verdringingseffecten zeer wel
denkbaar zijn, en moeten we voor de

wat langere termijn beseffen dat de
rente- en aflossingslasten binnen een
sluitende lopende dienst andere uitgaven gaan verdringen;
• bij de bijdragen van woningbouwcorporaties is eveneens sprake van een beroep op de kapitaalmarkt met een
rente-opdrijvend en dus een verdringingseffect. Bovendien komt daar op
termijn, als voor de verbeterde woningen een hogere huur moet worden betaald, nog bij dat er een verdringing
van andere consumptieve bestedingen
van de huurders optreedt;
• particulieren dragen eveneens aan het
project bij. De additionaliteit daarvan
kan natuurlijk nooit worden aangetoond. Aannemelijk is wel dat men anders een alternatieve aanwending voor
zijn geld zou hebben gezocht;
• de bijdrage van het rijk gaat, gegeven
de gehandhaafde tekorttaakstellingen,
ten koste van andere aanwendingen.
Daarbij is van belang te bedenken dat
ook andere aanwendingen ongetwijfeld tot indirecte ef fecten als bespaarde
uitkeringen en hogere belastingontvangsten zullen leiden. De vraag blijft
wel hoeveel.
Mijn conclusie is dat de additionaliteitsvraag nooit eenduidig te beantwoorden is,
en dat De Boer c.s. hier een schijnoplossing
presenteren. Hun stelling dat het terugploegexperiment in de bouw heeft aangetoond dat het wel degelijk mogelijk is de
additionaliteit van activiteiten te beoordelen, is niet alleen volstrekt voorbarig, maar
berust ook op een tekortschietende analyse. Er is of wordt niets aangetoond, alleen
iets gesteld.
Tot slot nog een enkele opmerking. De
Boer c.s. schermen er nogal mee dat de
theorie en conventionele wijsheden dan
wel mogen beweren dat terugploegprojecten niet mogelijk zijn, maar dat depraktijk
nu al het tegendeel laat zien. In dit verband
wordt vrij kritiekloos gerefereerd aan een
rapport van de commissie-Stam, waarin
van alles zou zijn ,,aangetoond”. Deze redenering slaat de plank mis. Niemand zal
beweren dat terugploegexperimenten niet
mogelijk zijn. De vraag is veeleer of ze
wenselijk zijn, en daarover ging mijn artikel. En nergens is in de praktijk aangetoond (ook niet in het aangehaalde rapport-Stam) dat het mogelijk is om additionele werkgelegenheid te scheppen zonder
dat dit leidt tot concurrentievervalsing,
verdringing, verstoring van het budgetmechanisme of verhoging van de overheidsuitgaven.
De geconstrueerde tegenstelling tussen
theorie en praktijk is derhalve twijfelachtig, even twijfelachtig als de in het slot gesuggereerde tegenstelling tussen de langdurig werklozen en al die intellectuelen ,,die
zich veilig met hun conventionele wijsheden verschuilen achter de ranke rug van
vrouwe Athene” (biz. 1096). Een zakelijker benadering is denkbaar.
Rob Kuipers

Auteurs