economentop
Weinig sensatie bij citatie
Voor 2008 biedt de economen-top 30 weinig verrassingen.
Ten opzichte van vorig jaar zijn de meeste economen
gedaald in de rangschikking. De jongere garde zit vooral
onderaan op de lijst.
E
en nieuwe lente, een nieuwe citatie-oogst.
De Nederlandse economen, of economen
verbonden aan een Nederlandse universiteit of kennisinstelling, laten zich ook dit
jaar weer rangschikken op basis van de voordracht
van hun decanen of superieuren en op basis van de
verkregen citaties van de peers. Voor 2008 wordt de
ranglijst aangevoerd door een tweetal citatentrekkers
van allure: de bijna tachtigjarige emeritus hoogleraar organisatie antropologie Geert Hofstede en de
Nobelprijswinnaar en econometrist Clive Granger. Ten
opzichte van vorig jaar zijn er vijf nieuwe namen toegevoegd aan de rangschikking en komen vijf namen
in 2008 niet meer terug op de economen-top 30.
De citatie-top 30
Albert Jolink
Hoofdredacteur ESB
204
ESB
Sinds enige jaren publiceert ESB eenmaal per jaar
de economentop op basis van citaties. De economentop 2008 maakt gebruik van de citaties in de
periode 2001 tot en met 2005 (zie kader). De ranglijst valt dit jaar uiteen in een drietal groepen: een
topgroep met een score boven de 3500; een tweede
groep met een score tussen de 650 en 1650; en
de rest met een score tussen de 270 en 562. De
eerste groep is relatief uitzonderlijk: Hofstede scoort
al jaren goed in de citatiesrangschikking en is, net
als vorig jaar, als eerste geplaatst. De punten worden
toegekend aan de UM, hoewel Hofstede al sinds
1993 emeritus hoogleraar van deze universiteit is,
en sinds 1995 extramural fellow in Tilburg. Granger
is daarentegen sinds 2006 benoemd voor drie jaar
op de Theil-leerstoel in Rotterdam en zal een beperkt aantal jaren mee kunnen doen aan de ESBtop. Voor beiden geldt dat de citaties zijn verkregen
in een periode dat ze niet meer, of nog niet, aan de
betreffende instelling waren verbonden.
De tweede groep wordt aangevoerd door Lopez
de Silanes Molina, hoogleraar finance in zowel
Amsterdam als Parijs. Hoewel de score van Florencio
Lopez aanzienlijk is gestegen ten opzichte van
vorig jaar zakt hij toch een plaats op de ranglijst. In
deze tweede groep heeft Van Doorslaer zijn plaats
van vorig jaar weten te behouden. De enige naam
die is gestegen in de ranglijst in die van Christine
Moorman, hoogleraar marketing aan de Duke
University. Weer terug in de ESB-economentop is
Luc Soete, op een zevende plaats. De directeur van
4 april 2008
UNU-Merit ontbrak vorig jaar in de ranglijst, en naar
het zich nu laat aanzien (wellicht) ten onrechte.
De laatste groep begint bij Peter Nijkamp en eindigt
bij Richard Tol. In deze groep zijn Lynn Frewer, JeanFrançois Hennart en Ruud Huirne de opvallende
stijgers in de economentop. In deze groep zitten ook
drie nieuwkomers: Stewart Clegg, Diederik Stapel en
Richard Tol. Stewart Clegg houdt zich als deeltijdhoogleraar aan de VU bezig met organisatietheorie;
sociaalpsycholoog Stapel is verbonden aan het
Tilburg Institute for Behavioral Economics Research;
Richard Tol is als econometrist en klimaatexpert
verbonden aan het Economic and Social research
Institute in Dublin.
In tegenstelling tot in de top 30 van vorig jaar zijn
Rommert Dekker, Bart Nooteboom, Jack Kleijnen en
Henk Tijms nu niet meer opgenomen bij de eerste
dertig meest geciteerde economen.
De instituten-top 10
De rangschikking van de deelnemende instituten
volgt de rangschikking van de individuele economen.
Na een terugval vorig jaar heeft de Universiteit van
Tilburg zich in 2008 weer weten te plaatsen op kop
van de lijst. De citatie-score van de Universiteit van
Tilburg is in de telperiode met meer dan een derde
gestegen ten opzichte van vorig jaar. Hierdoor is de
Erasmus Universiteit Rotterdam teruggedrongen naar
de tweede plaats. Dit is opmerkelijk omdat de UvT
geen vertegenwoordigers heeft bij de eerste vijftien
van de top 30; daar staat tegenover dat de UvT wel
zes deelnemers heeft bij de dertig meest geciteerden, terwijl de EUR blijft steken op vijf deelnemers.
De Rotterdamse universiteit heeft mede hierdoor
een toename van de citatie-score van vijftien procent. De Universiteit Maastricht heeft met zeven
deelnemers in de top 30 de meeste scorenden en
stijg hierdoor naar de vijfde plaats, vanaf de zesde
plaats vorig jaar. Dit is mede te danken aan een
stijging van de citatie-score met een kwart. Hoewel
de score van alle instellingen ten opzichte van vorig
jaar is gestegen blijkt dat de afstand tussen de EUR
en de UvA groter is geworden en de UvA langzaam
wordt Ângehaald door Wageningen. Opmerkelijk is de
i
score van TUDelft, met een toename van tweederde,
en het relatieve achterblijven van de economen uit
Utrecht. De uitbouw van de economiepoot in Utrecht
in de afgelopen jaren zou een hogere positie in de
institutentop rechtvaardigen. De Rijksuniversiteit
Groningen is de enige in de top 10 waarvan de
citatie-score lager is dan vorig jaar.
Tabel 1
Internationale citatie-Top 30, 2001-2005.
Plaats 2008
Plaats 2007 Naam
1
1
G.H. Hofstede (emeritus)
2
N
C.W.J. Granger
3
2
Affiliatie
Geboorte jaar
Score 2008
Score 2007
3.306
UM
1928
3.559
EUR/UCSD
1934
3.541
F. Lopez de Silanes Molina
UvA/ENS Paris
1966
1.648
EUR/UT Sydney
1966
1.001
725
UM
1945
990
850
605
4
4
E.K.A. Van Doorslaer
5
3
B.H. Hall
1.188
6
8
C. Moorman
UM/Duke U.
1961
749
7
N
L.L.G. Soete
UM
1950
712
8
5
A. Maddison (emeritus)
RUG
1926
703
705
9
7
M. Wedel (wildcard)
10
9
P.P. Wakker
11
11
P. Nijkamp
12
12
C.A.M.F. Claessens (wildcard)
U. of Maryland/RUG
1957
677
656
EUR/UM
1956
655
587
VU
1946
561
494
Worldbank/UvA
1959
555
476
13
10
A.A. Dijkhuizen
WUR
1953
543
519
14
17
L.J. Frewer
WUR
1960
513
368
15
13
J. Hagedoorn
UM
1950
505
471
16
14
A.L. Bovenberg
UvT
1958
504
468
17
28
J.M.A. Hennart
UvT
1947
480
274
18
15
Ph.H.B.F. Franses
EUR
1963
479
399
19
16
J.R. Magnus
UvT
1948
420
387
20
N
S.R. Clegg
UM/UT Sydney
1947
412
21
18
H.E. Nusse
RUG
1952
383
354
22
21
P. Rietveld
VU
1952
370
301
23
19
N.R. Anderson
UvA
1961
365
330
24
20
H.G. Barkema
UvT
1957
342
303
25
N
D.A. Stapel
UvT
1966
339
26
26
H.W. Bleichrodt
EUR
1965
324
280
27
30
R.B.M. Huirne
WUR
1962
315
264
28
27
E.E.C. van Damme
UvT
1956
307
276
29
25
J.C.J.M. van den Bergh
VU/IVM
1965
296
281
30
N
R.S.J. Tol
VU/ESRI
1969
279
Beschouwing
In de afgelopen jaren hebben de economentoppen,
terecht, veel aandacht gekregen van de bestuurders
van de economische en bedrijfskundige faculteiten.
De toppen zijn gebaseerd op de tellingen uit het
databestand van Thomson ISI en vormen daarmee
de evaluatie van het ingezette beleid van sommige
faculteiten om met name in ISI-gepositioneerde
tijdschriften te publiceren. Hoewel dit universitaire beleid een voorkeur heeft voor de gevestigde
tijdschriften, en tijdschriften zonder ISI-meting
benadeelt, voldoet het beleid aan de wens van meer
transparantie en meetbare effectiviteit.
In de keuze van de voorgedragen namen schuilt
echter het gevaar dat niet de effectiviteit van het
onderzoek, maar het effect van de economentop
wordt nagestreefd, door kandidaten naar voren te
schuiven die hoog scoren maar van wie de affiliatie
Tabel 2
Institutentop 10, citaties 2001-2005.
Instituut1
score
1
Universiteit van Tilburg
1.687
2
Erasmus Universiteit Rotterdam
1.660
3
Universiteit van Amsterdam
1.549
4
Wagening Universiteit and Research Centre
1.518
1.042
5
Universiteit Maastricht
6
Vrij Universiteit
988
7
Rijksuniversiteit Groningen
711
8
Technische Universiteit Delft
382
9
Universiteit Utrecht
236
De Nederlandsche Bank
115
10
1
gecorrigeerd voor aantallen fte’s
ESB
4 april 2008
205
De telmethode
De uitkomst van de citatietop wordt bepaald door de telmethode. De spelregels
voor de telmethode worden, in overleg met de deelnemende instituten, opgesteld
door CentER. Volgens deze spelregels wordt geteld op basis van de vermeldingen in de Social Science Citation Index, de Science Citation Index, en de Arts &
Humanities Index uit het databestand Web of Science van Thomson ISI.
Het telvenster loopt van 2001 tot en met 2005 en citaties geteld in tijdschriften
die in deze periode zijn verschenen worden opgenomen in de citatietop. Deze
c
 itaties mogen op hun beurt verwijzen naar publicaties uit de periode 1989–2005.
Het telvenster verschuift ieder jaar een teljaar. Door een verschuivend venster
wordt er verondersteld dat de leeftijd van de onderzoekers niet noodzakelijk de
kansen in de citatietop beïnvloeden.
De namen van de onderzoekers zijn voorgedragen door de deelnemende instituten.
De zes grotere faculteiten (EUR, RUG, UM, UvA, UvT, VU) leveren elk twintig namen
aan, terwijl de kleinere instituten (UU, WUR, DNB, TUD) elk vijf namen voordragen.
De faculteiten van Nijmegen en van Twente doen ook dit jaar niet mee. De namen
die door de instituten worden aangeleverd vormen de groslijst van economen. De
citatietop vormt aldus een afspiegeling van de rangschikking van de economen die
door de deelnemende instituten zijn voorgedragen.
Sommige economen hebben ook affiliaties met onderzoeksinstellingen die niet
deelnemen aan de citatietop. Deze affiliatie wordt niet vermeld, met uitzondering
van een tweede affiliatie met een buitenlandse instelling. De onderzoekers zijn
in de gelegenheid geweest de selectie van hun citaties te corrigeren, waarna de
impact van de complete citatielijsten kon worden bepaald.
Instellingen kunnen een eigen keuze maken bij het invullen van de quota (twintig
resp. vijf namen). Voor de publicatietop en de citatietop worden verschillende
lijsten aangeleverd, omdat de instellingen verschillende economen als kanshebbers zien voor een hoge notering in de verschillende rangschikkingen. Sommige
instellingen nomineren alleen voltijders, zodat bijvoorbeeld hoogleraren met een
deeltijdaanstelling buiten de boot vallen. De voorgedragen personen moeten voor
twintig procent of meer zijn verbonden aan de Nederlandse universiteit.
Hoewel over Nederlandse universiteiten wordt gesproken, gaat het meestal om
faculteiten economie, of vakgroepen economie. Onderzoekers van andere faculteiten komen alleen in aanmerking als de desbetreffende universiteit daarvoor
binnen het quotum ruimte gemaakt. Ook hierdoor kunnen er verschillen optreden
tussen universiteiten, waardoor bijvoorbeeld een hoogleraar economie aan een
faculteit sociologie in de ene stad wel wordt meegeteld en in een andere stad niet.
Bij onderzoekers die recentelijk van universiteit zijn gewisseld is het mogelijk dat
ze noch door de oude noch door de nieuwe universiteit worden voorgedragen voor
de telling.
De volgorde van de geciteerde auteurs (bij co-auteurschap) speelt in de telling
geen rol. Er wordt wel gecorrigeerd voor zelfcitaties, die niet worden meegeteld,
terwijl eventuele citaties van co-auteurs wel worden meegeteld. De totaalscore
is een ongewogen optelling van alle citaties van het werk van de betreffende
onderzoeker.
De auteur dankt Lisette Ligtenberg en alle andere medewerkers van CentER voor
het samenstellen van de toppen.
met de instelling beperkt is. Hoewel dit streven per instelling zal verschillen, kan
deze benadering de transparantie alsnog verminderen, en het zicht op de relatieve positie van de deelnemende instellingen ernstig schaden. Op termijn zal het
politieke kortetermijngewin bij hoge klasseringen niet opwegen tegen de inhoudelijke bijdrage die de faculteit daadwerkelijk levert.
Daarnaast, mede gezien de impact die de economentop heeft op de interne
verdeling van middelen bij sommige instellingen, lijkt het in het belang van de
faculteiten dat de middelen ten goede komen aan de personen of groepen die
daadwerkelijk bijdragen aan het toekomstig onderzoek in die faculteiten.
206
ESB
4 april 2008
Conclusie
De economen-top 30 voor 2008 levert weinig sensationele veranderingen op en is in grote lijnen een
kopie van vorig jaar. De veranderingen komen met
name van voorgedragen namen met een beperkte
a
 ffiliatie met een instelling. Gezien de leeftijdsopbouw van de deelnemers in de staart van de lijst is
de verwachting dat deze ranglijst de komende jaren
een gradueel veranderend beeld te zien zal geven.
Literatuur
Jolink, A. (2007) Bij de gratie van citatie. ESB. 92(4507),204-206.