Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:

statistiek
Internationaal
De zoektocht naar liquiditeit
In tijden van onzekerheid zoeken beleggers op de geld- en kapitaalmarkten naar
veilige investeringsmogelijkheden. Staatsobligaties hebben deze status. Binnen
het eurogebied wordt de Duitse Bund gezien als veiligste obligatie. De Duitse
obligatie is de benchmark in de markt. Dat wil zeggen dat het rendement op
een (staats)lening wordt afgezet tegen die op een vergelijkbare Duitse lening.
Afgezien van de uitstekende kredietwaardigheid komt dit voornamelijk vanwege
de hoge verhandelbaarheid van de Duitse obligaties. Sinds het begin van de
t
­urbulentie op de financiële markten zijn de verschillen in prijzen tussen het
Duitse papier en het papier van andere eurolanden flink toegenomen.
In tijden van onzekerheid zoeken beleggers naar kredietwaardige en vooral
liquide segmenten om in te investeren. In de markt is deze tendens op dit ogenblik goed te zien. Voor minder kredietwaardige landen vereisen beleggers een
kredietrisicopremie en voor minder liquide segmenten een liquiditeitspremie
(in de rente).
De verschillen tussen de Duitse staatslening en staatsleningen van andere
eurolanden tonen aan dat op dit ogenblik liquiditeit het sleutelwoord is. Hoewel
Nederland, Frankrijk en Duitsland dezelfde kredietbeoordeling (AAA) krijgen van
beoordelingsbureaus (S&P, Moody’s en Fitch) vallen beleggers op dit ogenblik
massaal terug op Duitse obligaties. Door de toegenomen vraag daalt het rendement op Duits papier harder dan het rendement op Nederlandse obligaties.
De ontwikkeling van landenspreads ten opzichte van Duitsland illustreert het
sentiment. Bij de veiling van de nieuwe 10-jaars staatsobligatie in juli 2007
werd het uitgifterendement op 6 basispunten boven de Duitse referentielening

Tamim Chébti (Ministerie van Financiën)

vastgesteld. Bij de uitgifte in februari 2008 was
dit verschil opgelopen tot 17 basispunten en medio
maart, toen de turbulentie een hoogtepunt bereikte,
beliep het verschil zelfs 30 basispunten. De spreads
liepen ook op voor Spaanse, Franse, Belgische en
vooral Griekse en Italiaanse staatsleningen. De cijfers laten duidelijk zien dat in de huidige markt liquiditeit een drijvende factor is, maar ook dat minder
krediet­ aardige landen (zoals Italië en Griekenland)
w
relatief het hardst getroffen worden.
Renteverschillen ten opzichte van Duitsland bij
10-jaars staatsleningen.

Bron: Bloomberg

Monetaire Zaken
Minder uitbundige opgaande conjunctuur
Afgaande op de verslechterende mondiale groeivooruitzichten en de recente
financiële turbulentie is het goed mogelijk dat de top van de huidige conjunctuurcyclus in het laatste kwartaal van 2007 werd bereikt. Een indicatie daarvan
is het recent bereikte omslagpunt van de DNB-conjunctuurindicator. De vraag is
hoe de ontwikkelingen in de laatste opgaande fase van de conjunctuurcyclus zich
verhouden met de vorige cyclus. Indien de top van de huidige cyclus inderdaad
al achter ons ligt, is de laatste periode tussen dal en top met 18 kwartalen een
stuk korter geweest dan in de vorige cyclus (recordlengte van 33 kwartalen).
Daarnaast is de groei gedurende de opgaande conjunctuurfase achtergebleven
bij de vorige cyclus. De cumulatieve groei over de eerste 18 kwartalen bedraagt
in deze cyclus 13,0%, tegenover 15,8% in de vorige cyclus.
Dat de huidige cyclus minder sterk en van kortere duur is, heeft zowel ­ tructurele
s
als incidentele oorzaken. Een structureel verschil is dat de huidige ­ otentiële
p
groei lager ligt. Volgens schattingen van het CPB ligt deze in de periode 2005–
2009 ongeveer ¾ procentpunt lager dan in de vorige cyclus. Belangrijkste oorzaak hiervoor is de lagere structurele werkgelegenheidsgroei, wat deels het gevolg
is van het gestegen aandeel van 50-64-jarigen in de beroepsbevolking (deze
groep heeft een lagere arbeidsparticipatie) tegenover de sterke inhaalslag in de
vorige cyclus van de participatie van vrouwen. Ondanks de participatieverhogende
maatregelen in verband met de hervorming van de WAO en de verhoging van de
pensioenleeftijd ligt de groei van het arbeidsaanbod per saldo in deze cyclus fors
lager dan in de vorige. Naast de impuls van de hogere werkgelegenheidsgroei
kregen de binnenlandse bestedingen in de tweede helft van de vorige cyclus een
sterke impuls van de vermogensmarkten. In lijn met de forse groei van kredietverlening aan gezinnen namen de huizenprijzen eind jaren negentig explosief toe,

208

ESB

4 april 2008

Guido Schotten (DNB)

Gecumuleerde groei bbp (sinds dal, in procentuele
mutaties).

Bron: CBS

wat via overwaardeverzilvering bijdroeg aan hogere
consumptieve bestedingen. Daarnaast leverden de
sterk gestegen aandelenkoersen een impuls aan de
binnenlandse bestedingen (zowel direct als via lagere
pensioenpremies). In de huidige cyclus ontbreekt
deze opwaartse invloed van de vermogensmarkten.
De huizenprijsstijging is op een veel lager niveau gestabiliseerd, en de beurskoersen hebben momenteel
sterk te leiden onder de financiële turbulentie. Een
herhaling van de tweede helft van de vorige cyclus
lijkt momenteel dan ook onwaarschijnlijk.

Yuri Stoutjesdijk (FDA)

Dollardepreciatie is nog niet ten einde
De verzwakking van de Amerikaanse economie,
toenemend wantrouwen over de solvabiliteit van
banken en verdere verlagingen van de Amerikaanse
beleidsrente hebben ertoe geleid dat het financieren
van het Amerikaanse tekort op de lopende rekening
minder aantrekkelijk is geworden. Twijfel over de
houdbaarheid van de financiering van deze structurele onevenwichtigheid speelt de Amerikaanse dollar
reeds jaren parten, maar het tempo van de depreciaEuro versus VS-dollar.

Financiële Markten
tie van de dollar is in de afgelopen weken duidelijk versneld. Een gestaag depreciërende dollar is evenwel een zegen voor Amerikaanse beleidsmakers omdat het
helpt bij het stimuleren van de export, wat de aanpassing van de onevenwichtigheden bespoedigt. Ondanks de sterke-dollarretoriek van Amerikaanse politici, die
aangeven dat een sterke dollar in het belang is van de Verenigde Staten, wordt
een zwakkere dollar zelfs actief nagestreefd om de negatieve effecten van een
vertraging van de binnenlandse vraag enigszins te kunnen verzachten.
De aanhoudende depreciatie van de dollar doet echter steeds meer pijn in
economieën buiten de Verenigde Staten. Sommige landen die hun munt hebben
gekoppeld aan de dollar ondervinden een sterke inflatoire druk, terwijl economieën met zwevende wisselkoersen hun exporten aangetast zien. In de eurozone
gaven deze ontwikkelingen reeds een aanzet voor enkele politici om de Europese
Centrale Bank op te roepen de schijnbaar eindeloze appreciatie van de euro te
keren door de rente te verlagen. Tot dusver is de Europese Centrale Bank echter
niet op deze oproepen ingegaan, met het argument dat zij slechts één mandaat
heeft, gericht op prijsstabiliteit. Aangezien de huidige inflatie echter grotendeels
is opgestuwd door een stijging van grondstoffen- en energieprijzen, die gedeeltelijk toch aan speculatieve en tijdelijke factoren kan worden toegeschreven, kan
worden verwacht dat de Europese Centrale Bank op termijn wel overstag zal
gaan. Niettemin zullen renteverlagingen in de eurozone beperkt zijn en verbleken
in het licht van de Amerikaanse aanpassingen. De structurele onevenwichtigheden blijven daarbij voorlopig nog zeer groot en de tendens tot diversificatie van
beleggingen door overschotlanden houdt aan. De structureel neerwaartse druk
op de dollar blijft vooralsnog gehandhaafd.

Bron: FDA

Arbeidsmarkt

Luc Verschuren (CBS)

Verandering arbeidsdeelname pasgescheiden moeders
naar leeftijd jongste kind, 2005 (aandeel in procenten).

Bron: CBS

Vaak verandering arbeidsdeelname
van moeders bij (echt)scheiding
Van ruim anderhalf miljoen moeders met kinderen
onder de 17 jaar waren er eind 2005 ruim 30.000
korter dan een jaar gescheiden en daarmee recent
alleenstaande ouder geworden. De arbeidsdeelname van moeders die in 2005 pas gescheiden
waren bedroeg zowel voor als na scheiding in totaal
61%. Deze uitkomst verhult echter de onderliggende ontwikkelingen. Een (echt)scheiding gaat op
individueel niveau namelijk vaak samen met een

verandering in de arbeidsdeelname. Van de alleenstaande moeders die eind
2004, vlak voor scheiding, geen baan als werknemer hadden, had 18% er vlak
na scheiding wel een. Daar staat tegenover dat van de moeders die kort voor de
scheiding een baan hadden, 10% een jaar later gestopt was met werken. Onder
n
­ iet-gescheiden moeders was de verandering in arbeidsdeelname veel minder
groot. Het percentage niet-gescheiden moeders dat eind 2005 korter dan een
jaar geleden was gestart met werken bedroeg 10 en het percentage dat was
gestopt 6.
De samenhang tussen een scheiding en de arbeidsdeelname van moeders is
afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en het opleidingsniveau van de
moeder. Een groot deel (19%) van de laagopgeleide moeders stopte na scheiding
met werken. Onder hun niet-gescheiden tegenhangers bedroeg het percentage
dat stopte met werken 8. Het aandeel dat stopte met werken was bijzonder
groot onder laagopgeleide gescheiden moeders met kinderen jonger dan vier
jaar, namelijk bijna de helft. Middelbaar- en hoogopgeleide moeders startten
na scheiding juist vaak met een baan, en wel 19%. Onder hun niet-gescheiden
tegenhangers lag het percentage dat in dezelfde periode startte met een baan
8 procentpunt lager. In het bijzonder onder de hoogopgeleide moeders van wie
het jongste kind tussen de dertien en zeventien jaar was startten er na scheiding
veel met werk, namelijk 33%.
De groep pasgescheiden alleenstaande vaders met kinderen jonger dan zeventien
jaar was in 2005 met 5.000 aanzienlijk kleiner dan de groep pasgescheiden
alleenstaande moeders. Bovendien lag de arbeidsdeelname van deze vaders met
75% structureel hoger en was nauwelijks sprake van samenhang tussen scheiding en hun arbeidsdeelname.

ESB

4 april 2008

209

Auteurs

Categorieën