Het recente boek van Daron Acemoglu en James Robinson “Why Nations Fail” is imposant. Imposant, omdat er overtuigend in wordt aangetoond wat de redenen zijn dat sommige landen welvarend zijn en andere niet. Anders dan veel andere economen onderbouwen de auteurs dit vooral met historisch materiaal. En het boek zegt vooral iets over de toekomstperspectieven voor China en de VS, waarover later meer.
Het hele boek (dat wat mij betreft wel 2x te dik is) kan uitgelegd worden met een enkel voorbeeld: Botswana. In 1895 reizen drie Afrikaanse chiefs per oceaanstomer naar Engeland om koningin Victoria en Chamberlain te vragen hen te beschermen tegen ongezonde Zuid-Afrikaanse expansiedriften.
De Engelsen gaan akkoord. Bechuanaland (de voorloper van Botswana) wordt een protectoraat en kan zich relatief ongestoord ontwikkelen, uiteindelijk leidend tot een onafhankelijkheid in 1960 zonder bloedvergieten, een stabiele democratie en een huidig welvaartsniveau boven het niveau van landen als Brazilie en Costa Rica, en ver boven vrijwel alle andere Afrikaanse landen. Ook op gebied van bijvoorbeeld corruptie is Botswana erg ‘onafrikaans’.
Dat had ook anders kunnen uitpakken. Acemoglu en Robinson laten zien dat diverse factoren bijdragen aan het succes of falen van landen. Ten eerste moet sprake zijn van een zekere mate van centralisatie opdat minimum standaarden van law and order kunnen worden gehandhaafd. Het ‘geluk’ van Botswana is dat de oude stammen al een soort centralisatie hadden ver voor koloniale machten zich met de zaken gingen bemoeien.
De stammen hadden ook een traditie van inspraak. De resulterende politieke instituties waren niet gebaseerd op het uitbuiten van de bevolking voor persoonlijk gewin, zoals in veel andere landen, omdat dat slecht binnen de traditie van de stammen paste.
Doordat law and order en eigendomsrechten goed waren geregeld, kwamen economische instituties op gang en ontstond er een middenklasse die vervolgens de politieke instituties weer verder bij kon slijpen. Dit subtiele samenspel tussen economie, politiek en historische padafhankelijkheid vormt de rode draad in het boek.
Het laat zien waarom Japan rijker is dan China, en idem voor Mexico vs VS, Noord Korea vs Zuid Korea. Zo’n beetje elk ander denkbaar voorbeeld wordt erbij gesleept totdat je denkt: ja ja nu weten we het wel.
Of het samenspel van economie en politiek tot een spiraal naar boven of naar beneden leidt, is niet alleen padafhankelijk maar ook sterk bepaald door context en toeval. Zo hadden de Chiefs niet naar Engeland kunnen gaan of nul op het rekest kunnen gekregen hebben. Botswana was dan zomaar afgegleden naar het niveau van andere landen in Subsahara.
Daarmee is de methode een perfecte methode om te verklaren, maar een tamelijk waardeloze methode om te voorspellen welke kant een land opgaat. Het is een methode die bijvoorbeeld heel goed kan uitleggen waarom klassiek vormgegeven ontwikkelingswerk niet werkt, maar minder goed in staat aan te bevelen wat je dan wel moet doen (behalve iets met instituties opbouwen).
Dat doet me denken aan een oude uitspraak van de Cambridge econoom Frank Hahn. Die vertelde eens aan een dinertafel dat hij soms gevraagd werd door ministers of kamerleden om economisch advies te geven. “I have no illusion that I can actually contribute anything meaningful here, or that my advises will be followed up at all, but at least I can prevent them from doing something really stupid’. Deze (voor Hahn’s doen zeer ongebruikelijke) bescheidenheid zou Nederlandse beleidseconomen (present company not excluded) ook sieren.
Wat voor lessen kunnen we nu trekken uit het boek over recente ontwikkelingen bijvoorbeeld in China? Weliswaar durven de auteurs geen voorspellingen aan, maar ze wijzen er wel op dat er geen historische voorbeelden zijn van duurzame groei zonder politieke instituties die zaken als eigendomsrechten, persvrijheden en pluriformiteit waarborgen. Nu heeft China wel wat stapjes en stappen gemaakt op die terreinen, maar duidelijk is dat er nog een bijzonder lange weg te gaan is.
Aan de andere kant van het spectrum zijn de auteurs niet erg gerust op de kant die de VS uitgaat. Een andere conclusie (en impliciet een positieve conclusie voor de toekomst van Europa) is dat een grote ongelijkheid de politieke instituties kan bedreigen omdat te grote groepen mensen hun rechten of mogelijkheden zien verwateren. En in een land waarin één persoon een hele verkiezingscampagne kan financieren, loop je dan risico’s.
NASCHRIFT: interessante maildiscussie met Peer Vries, hoogleraar economische geschiedenis in Wenen, die een uitgebreider artikel over het boek deed. Hij is nogal kritisch omdat het boek repetitive is (klopt, is irritant), een te grote broek aantrekt (klopt dat heb je met die amerikanen), historische fouten bevat (kan ik niet beoordelen maar zal ongetwijfeld) en de rol van de VS in bijv Latijns Amerika onvermeld laat (klopt, maar zou op zich hun punt eerder versterken vermoed ik). Verder vind Vries het boek te monocausaal maar daar ben ik minder van overtuigd.
Auteur
Categorieën