Ga direct naar de content

Wandelen in wonderland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1981

Wandelen in wonderland
Een beschouwing t.g.v. de Nationale Onderzoekdag
Economie 1981
PROF. DR. A. H. Q. M. MERKJES.

De dierentuin

Waarom onderzoek?

Het is goed eens een bezoek te brengen
aan het wonderland der onderzoekers en
te zien waar men zoal mee bezig is, en in
hoeverre we op de resultaten van dit
bezig zijn zitten te wachten. We zullen
net als vele bezoekers van de dierentuin
een keuze maken. We zullen misschien
wat minder lang stilstaan bij de schreeuwende apen en wat langer bij de stevig
gefundeerde neushoorns. De deftige pinguins zullen we helemaal links laten
liggen. Bovendien zult u merken dat ik
meer aandacht zal besteden aan Amsterdam dan aan Rotterdam, omdat ik Artis
nu eenmaal beter ken dan Blijdorp en ik
moet tot mijn schande bekennen dat ik
niet weet of er in Groningen of Tilburg
ook dieren zijn te bezichtigen. Uiteraard
zullen in deze show de paarden uit onze
eigen stal voorop lopen.

Onderzoek moet, net als melk, maar
waarom eigenlijk? Deze vraag zullen we
moeten beantwoorden als we straks vanwege de bezuinigingen onze dierentuin
moeten gaan inkrimpen en we niet ontkomen aan de vraag of we de pandabeer
moeten opofferen of onze collectie kameleons.
Het is dus goed ons eerst nog eens af te
vragen waarom onderzoek nodig is. Er
zijn twee standaardantwoorden. Ten eerste: wij onderzoeken om onze zucht naar
inzicht te bevredigen; het “science pour
la science”-principe. De tweede reden
voor onderzoek is “om er wat aan te
hebben”. Uit het eerste antwoord zou
misschien voor ieder dier een argument
te halen zijn om in zijn eigen hok te
blijven rondscharrelen zonder op de toeschouwers te letten, maar het is nu

Schema. Fasen van onderzoek
Inductie

Deductie

waarneming

economische theorie

I
statistiek

empirische vormgeving

. .
statlstlsc hl e ana 1yse

I

I
I
statistische-theorie

I

economische theorie

empirische verificatie

pen met fiscale en monetaire middelen.
Het gaat hun om een hervorming van de
beslissingsverhoudingen op langere termijn. De overheid verschijnt in deze
opvatting niet meer als oplosser “ex
post” van de problemen die in de marktsector zijn ontstaan, maar bereidt de
hervormingen voor die de marktsector
zelf moet uitvoeren. De sociaal-democratische partij bouwt voort op de “Sozialpartnerschaft” die zij als een alternatief ziet van het “mechanistische keynesialisme” met zijn globale besturing van
de economie.
Een van de verschillen met het “mechanistische keynesianisme” is dat dit

vertrouwt op de stabiliteit en grootte van
de inkomens- en werkgelegenheidsmultiplicatoren. Het “Austro-keynesianisme”
gaat uit van instabiele en kleinere multiplicatoren en zoekt naar strategieën die
naar een zo hoog mogelijke werkgelegenheid streven. Het “Austro-keynesianisme” wil instituties scheppen die het vinden van maatschappelijke compromissen mogelijk maken. De economische
politiek die de socialistische regering van
Oostenrijk sinds de crisis 1974-1975heeft
gevolgd bewijst de succesmogelijkheden
van een dergelijke flexibele, niet-mechanistische politiek.

ESB 11-11-1981

A. F. van Zweeden

eenmaal zo dat sommige vragen de toeschouwer als boeiender en indringender
overkomen dan andere en het ligt dan
ook voor de hand dat daar dan meer geld
voor is.
Om het anders te zeggen: het zou
wat merkwaardig overkomen als we ons
met zijn allen zouden storten op de z.g.
(O,l)-matrices, waarvan sommige maraboes in Amsterdam het verband met de
economische wetenschap schijnen te
kennen. Tussen haakjes, ook de sterk
toegenomen aandacht voor de statistische benadering van de economie geeft
aanleiding tot de vraag of we ons inmiddels niet bevinden in een Avifauna, waar
het minder om de problemen van onze
dierentuin gaat dan om vluchten in Borel
en andere ruimten.
Als richtlijn bij ons onderzoek lijkt de
tweede genoemde reden meer aanknopingspunten te bieden. We doen onderzoek ter verbetering van ‘s mensen welzijn. Dit normatieve uitgangspunt moet
men niet te eng opvatten. Wetenschappelijke vraagstellingen met een maatschappelijke relevantie hebben vaak een “ad
hoc” karakter en dit des te sterker naarmate de vraag dringender een antwoord
behoeft. Men vergeet dan gauw dat fundamenteel onderzoek een hulp is bij de
beantwoording van nieuwe vragen en
indirect ook, en misschien wel meer,
‘s mensen welzijn dient.
Methode van onderzoek

Het is interessant dat het onderscheid
tussen fundamenteel en toegepast onderzoek veelal parallel loopt met de methode van onderzoek: deductief of inductief.
Wat ik hiermee bedoel wordt wellicht
duidelijk met behulp van het volgende
schema (zie het schema).
In vroeger tijden kon men de relevantie van een onderzoek verdedigen met
woordkeuzen als “stel dat Engeland balen wol wil ruilen tegen Portugees linnen”, of “kijk maar naar de ontwikkeling van de graanprijzen in Amerika”.
Dergelijke opmerkingen hebben geen betekenis als men allerlei voorbeelden van
tegengestelde ontwikkelingen kan geven.
Men moet dus wel eerst een overzicht
hebben over het gehele onderzoekveld.
Anders gezegd, men moet een representatieve steekproef hebben uit de populatie. Hiermee komt men automatisch bij
de statistiek terecht. De statistiek heeft
dus wel degelijk een – zij het intermediaire – rol te vervullen. Ik zal dat direct
toelichten.

* Hoogleraar

Wiskunde voor Economie en
Econometrie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De sprekende plaatjes via een overheadprojector, die deze rede verluchtigden,
pasten helaas niet binnen de beschikbare
ruimte. Ik mag u erop wijzen dat op de Economisch-statistische Dag van de Vereniging
voor de Statistiek op 16 december a.s. in
Utrecht de ontwikkehngen van de consumptieve uitgaven in Nederland, nog uitvoerig
zullen worden belicht.

IlI7

Paradigmata
Naast de afwisseling van empirische en
analytische benaderingen ziet men in de
loop van de tijd ook een modieuze afwisseling van wat tegenwoordig heet paradigmata. Men stort zich steeds als een
kudde op een nieuwe benaderingswijze.
Voorbeelden daarvan kunnen aan de
hand van het zojuist beëindigde Europese congres van het Econometrisch Gezelschap in Amersterdam gemakkelijk worden gegeven: onevenwichtigheidsanalyse, tijdreeksanalyse en rationele verwachtingen. Daarnaast dicteert de mode
vandaag onderwerpen als aggregatie,
causaliteit, specificatie-analyse, “optimal
control”, “collective choice” of in de
woorden van Frey “politometrics” 1).
Dan hebben we natuurlijk nog de evergreens als consumentengedrag, inputoutputanalyse, inkomensverdeling en de
macro-economische modelbouw. De laatste voortdurend in de ban van het gevecht
tussen monetaristen en, moet ik zeggen,
realisten? De monetaire theorie blijft
natuurlijk ook nog zijn eigen onderzoeksleger houden waar het o.a. gaat om
de juiste definitie en meting van geld en
van de omloopsnelheid daarvan, van de
eeuwig boeiende vraag of de elasticiteit
van de vraag naar geld wel één is, en welk
monetair systeem de behoeften van een
moderne maar gedecentraliseerde were1d
kan vervullen. Dit deel van onze dierentuin zal ik vandaag niet bezoeken. Anderen kunnen u hierover meer vertellen
zoals de vertegenwoordigers van de dichter bij Artis gelegen instellingen of de
(ver)trekvogels uit Rotterdam of de noeste gravers naar juiste wisselkoersen in
Groningen.
Uit de overige genoemde onderwerpen
zal ik een aantal graankorrels oppikken.
U moet daarbij geen rationele verwachtingen hebben over het vervolg van dit
verhaal. De economie van de gezondheid
die vooral in Leiden, maar ook elders
wordt verzorgd, komt evenmin aan bod
als de regionale analyses en het grondstoffenonderzoek. Ook de arbeidsmarkt
valt op door afwezigheid. Dat is misschien jammer nu de werkloosheid zo
hoog is gestegen. Maar eigenlijk is het
probleem, net als dat van de inflatie, ons
voorlopig nog te machtig. Men moet
daarover dan ook geen overdreven verwachtingen wekken. Den Uyl heeft beloofd meer banen te gaan creëren, maar
ik ben bang dat als de koopkrachtige
vraag wegblijft er in die banen niet veel te
doen zal zijn.
Inductieve analyse
De inkomensverdeling
De inkomensverdeling geniet in Nederland al lang grote belangstelling.
Daarbij gaat het vooral om een normatieve benadering nl. hoe die verdeling er
eigenlijk uit zou moeten zien. In de grote
1118

berg ongelijkheidscoëfficiënten
gaat
veelal teloor dat een normatieve benadering vaak een andere aanpak behoeft.
Een opbouw vanuit de theorie van de
collectieve keuze zoals Sen die beoefent,
lijkt vruchtbaarder. Minder aandacht is
er voor de positieve analyses: waarom is
de verdeling zoals ze is? Dit vraagstuk
biedt een aardig voorbeeld van inductieve analyse. Eerst definiëren we de populatie, dan stellen we de empirische frequentieverdeling op (zie de figuur) en
vervolgens gaan we na of deze is te
generaliseren. We kijken of de gevonden
frequentieverdeling een weergave kan
zijn van een bekende statistische verdeling zoals b.V. de Pareto-verdeling, de
lognormale of de gammaverdeling. Ten
slotte proberen we dan vast te stellen of
de veronderstellingen die aan de statistische verdeling ten grondslag liggen een
analogon hebben in de economie of,
desnoods, hoe het komt dat deze gevonden verdeling zo goed past.

Tijdreeksanalyse wordt al sinds de
eeuwwisseling beoefend, maar geniet het
laatste decennium weer veel belangstelling, ook in ons land. Ik noem aan de
Vrije Universiteit de afzet van bouwmaterialen 7), en de afzet van enkele grondstoffen zoals tarwe, koffie, rubber en
koper 8). Voorts de monetaire analyses
in Rotterdam 9) en vooral die bij De
Nederlandsche Bank 10)en ten slotte het
werk rond het Grecon-model 11). Men
kan zich motto’s van Shakespeare of
Dostojewski besparen 12) als men in
deze analyses niet meer ziet dan de eerste
twee stappen van de inductieve analyse,
dus het zoeken van een. goede statistische aanpassing. Hoewel men daarmee wel voorspellingen kan doen, heeft
het iets van de “black box”: een economische verklaring moet dus nog volgen.
Voor z.g. “univariate-reeksen” is men
hiermee niet verder gekomen dan dat de

Figuur. De personele inkomensverdeling
van de Verenigde Staten in 1960

(zie blz. 1117)

Tijdreeksanalyse. causaliteit

I) B. Frey, Politicometrics of govemment
behaviourin a democracy,Scandinavian Journal of Econometrics.
1981,blz. 308-321.
2) D. G. Champemowne,A modelofincome
distribution, Economie Journal, deel 63,
1953, blz. 318-351;D. G. Champernowne,

0.20

The distribution

of income bel ween persons,

Cambridge UniversityPress, 1973.
3) J. Hartog, Personal income distribution. a
multicapability
theory. Pasmans, Den Haag,
1978.
4) J. S. Cramer, Errors and disturbances and
S 1.5.000

S 20′.000 Jaarinkomen

Pareto meende de verdeling gevonden
te hebben en velen, waaronder vooral
Champernowne, hebben getracht “la loi
naturelle” te verklaren 2). Bij ons sluit
het werk van Hartog hierbij aan 3). Op
grond van zijn onderzoekingen gelooft
Cramer echter niet in Pareto en nog
minder. in de gammaverdeling, zelfs niet
als rekening wordt gehouden met waarnemingsfouten 4). De lognormale verdeling laat hem nog hoop. Kloek en Van
Dijk echter menen dat de gammaverdeling nog te redden is, mits men een lossere
versie d.W.z. één met meer parameters
kiest 5). Dit zou echter ook gelden voor
de lognormale verdeling. Eerder’ heeft
Bartels al met een gegeneraliseerde Pareto-verdeling
geëxperimenteerd 6).
Daarnaast onderzochten Kloek en Van
Dijk de rijker van parameters voorziene
Champernowne-verdeling.
De Champernownse bespiegelingen zijn dus nog
niet overbodig gebleken, al zullen ze wel
veel diepzinniger moeten worden, zeker
als de gamma- of de log-Pearson IV-verdeling de beste benadering blijkt. Overigens is ook de economische onderbouwing van de lognormale verdeling nog
niet sluitend zolang de convergentie van
het onderliggende stochastische proces
niet is aangetoond. Op dit terrein is dus
nog voldoende werk.

the performance of some common income distribution functions. rapport AE 6/80, Faculty

of Actuarial Sciencesand Econometrics,Universiteitvan Amsterdam.
5) T. Kloek en H. K. van Dijk, Efficient
estimalion

ofincome

distribution

parameters,

rapport 76161E, Econometrisch Instituut,
Rotterdam.
6) Barteis,Economie Aspects of Regional Welfare. Nijhoff, Leiden, 1977.
7) Prognose binnenlandse afzet metselbaksteen.
prognose binnenlandse
afzet kalkzandsteen.
prognose binnenlandse afzet betonstraatstenen.

door een team van het Economischen Sociaal
Instituut van de Vrije Universiteit o.l.v.
A. H. Q. M. Merkies.
8) P. Jonker, Price formation in the world
copper industry, Economischen SociaalInstituut (nog te verschijnen);A. J. Mathot, Een
dynamischvoorraadbeleidvoortarwe,Economisch Bulletin (nog te verschijnen);E. Vogelvang, A quarterly econometrie model for the
price formation

of coffee on the world market.

Résearchmemorandum1981-1,Economische
Faculteit VV, Amsterdam. Hidde P. Smit,
Demand and supplv of natural rubber. part I,
Researchmemorandum1981-2, conomische
E
FaculteitVV,Amsterdam;enidem, Theworld
vehicle market, Researchmemorandum, 9811
IS,Economische’FaculteitVV,Amsterdam.
9) E. Bomhoff,lnj1ation. the quantity theory
and rational expectations.
1980, P. Korteweg,
Monetair beleidin Nederland(I en 11),ESB,
resp. 12en 19november 1980.
10) M. M. G. Fase, Op hel breukvlak van
macro- en micro-economie,
oratie, Stenfert
Kroese,Leiden,1981.
11) W. Voorhoeve, M. A. Kooyman, R. H.
Ketellapper en A. G. M. Steerneman, Het
Grecon-modeI8lA.
rapport 78 (SE-81),Econometrisch Instituut, RijksuniversiteitGroningen.
12) Discussiein ESB, 20juni 1977,24augustus 1977en 2 t september 1977.

i

j

I

reeks een Brownse beweging of een som
van Brownse bewegingen beschrijft waarbovenop een waarnemingsfout komt. Bij
meer reeksen tegelijk kan met de tijdreeksanalyse wel een nieuwe kijk op
economische samenhangen ontstaan.
Men doet thans allerlei pogingen om uit
het cijfermateriaal zelf af te leiden hoe de
richting van de causaliteit is, d. w.z. beïnvloedt x de variabele y of omgekeerd?
Deze pogingen hebben tot nu toe nog
niet een eenduidig resultaat opgeleverd.
Het geeft wel aan hoe naïef in de achter
ons liggende jaren tegen causaliteit werd
aangekeken.

Deductieve analyse

Modelbouw, specificatie-analyse, “opti-‘
mal contra/’: “politometrics”
In 1955 kon het toen geldende model
van het Centraal Planbureau nog geschreven worden als:
Ay = Bx

+u

(I)

waarvan iedere econoom thans de symboliek kent 13). Men beweerde dat de
specificatie van het model volgde uit de
economische theorie en we zijn nu dus
beland bij de deductieve analyse. Het
merkwaardige aan bovengenoemde vergelijking is dat de waarden van de endogenen kennelijk onafhankelijk zijn van
de situatie waarin de economie zich
bevindt. De variabelen waren nog niet
gedateerd. Dat is vergeleken met de
tijdreeksanalyse het andere uiterste. Dit
standpunt werd dan ook al spoedig verlaten. In het model van 1961 van het CPB
treden ook vertraagde variabelen op,
maar de behandeling daarvan is tot op de
dag van vandaag weinig systematisch
14). In ons land is o.a. door Kiviet
aangetoond hoe het verwaarlozen van de
aspecten van de tijdreeksanalyse al dwars
kan liggen bij een eenvoudige regressievergelijking 15). Het doel van de hedendaagse analyse is uiteindelijk de coëfficiënten uit (I) te vervangen door polynomen in een vertragingsoperator.
Aan de Vrije Universiteit loopt onderzoek in die richting maar ook in het
Grecon-model en bij De Nederlandsche
Bank worden de inzichten uit de tijdreeksanalyse ingebracht. Het is niet altijd
duidelijk of dit geschiedt langs strakke
inductieve wegen en in hoeverre economische restricties worden ingebracht.
Het Centraal Planbureau lijkt in dit
opzicht wat achterop te komen. Dit
bureau heeft trouwens ook in een ander
opzicht een taak voor zich. In het verleden was het construeren van een economisch model een zodanige taak dat nauwelijks naar mogelijke alternatieven
werd gekeken. Ik heb daar destijds in
mijn dissertatie al tegen geageerd 16).
Met het gebruik van een hele collectie
modellen is daar ook wel verandering in
ESB 11-11-1981

gekomen, maar de moderne specificatieanalyse 17) accentueert nog eens hoe
gemakkelijk het vaak is een alternatief
model te construeren dat tot andere
uitkomsten leidt, doch statistisch even
betrouwbaar is.
Bij een dergelijke onzekerheid over de
modellen moet men voorzichtig zijn met
de stroom van literatuur die zich vandaag de dag bezighoudt met het optimaal sturen van de economie in de
gewenste richting. Alsof het gaat om een
gestroomlijnde Mercedes! In ESa van 24
juni 1981 pogen Brandsma en Van der
Windt op deze wijze het stuurwerk van
Van Agt in de afgelopen jaren te beoordelen 18). Mijn scepsis tegen hun betoog
betreft niet alleen hun beschrijving van
de auto maar ook de routebeschrijving.
Uit mijn eigen analyses met Vermaat en
Nijman, die zijn gebaseerd op enquêtes
onder politieke partijen, komt een ander
reisdoel naar voren 19). Voor het CDA
en de VVD kwamen de volgende preferentiefuncties uit de analyses naar voren 20).

in herinnering. Met behulp van de prijzen
kunnen de activa van de consument,
waaronder zijn arbeid, vertaald worden
in koopkracht. Deze levert te zamen met
de prijzen de verzameling betaalbare
consumptiepakketten.
De consument
kiest hieruit het pakket dat hij het liefst
heeft. Doen alle consumenten dit, dan
hebben we de marktvraag. Deze confronteren we met het marktaanbod dat
geleid door de prijzen via transformatie
van de activa is verkregen. Is er geen
gelijkheid tussen vraag en aanbod, dan
worden nieuwe prijzen afgekondigd en
starten we opnieuw. Onder bepaalde
veronderstellingen t.a.v. continuïteit en
convexiteit kan aangetoond worden dat
er inderdaad een prijsvector bestaat die
vraag en aanbod gelijk maakt. Vandaag
de dag gebruikt men bij dergelijke bewijzen de stelling van Kakutani, de generalisering van Brouwers vaste-puntstelling.
De redeneringen zijn hierbij gegoten in
termen van de verzamelingenleer. Het
voordeel van deze aanpak is dat allerlei
alternatieve concepten snel op hun consistentie kunnen worden getoetst. Vele
jaren is deze aanpak in Nederland een
CDA:
zuiver Tilburgse aangelegenheid geweest. Debreu is daar dan ook een bekenU(x)=-[31.7xl+3.7×2 +4.6×3 +13Ax4
de gast.
Inmiddels is de methode, al of niet met
+ 1.8xs + (1O.5×1 + 0,5×1 + 0.25x~ +
haar beoefenaren, ook naar elders gemigreerd. Deze week promoveert b.v. Mi4.9x~ + l.lx3)]
chiel Keyzer aan de Vrije Universiteit op
een proefschrift getiteld: The internationVVD:
al linkage of open exchange economies.
U(x) = -[1.3×1 + 17.3×2 + 5Ax3 + 25,Ox4 Hierin wordt de methode gebruikt om de
consistentie te laten zien van een wereld+ 7.7xs + (I.Ox1 + 3.0×1 + 0,5×3 + 8.1x~ model waarin het prijsevenwicht wordt
aangevuld met buffervoorraden
en
marktsegmentering om de wereldvoedselvoorraden beter te verdelen. Dergelijke studies stoten al snel door naar de
waarbij: x I: werkloosheid (iri procenten);
x2: inflatie (prijsstijging in procenten);
x3: werknemersaandeel;
x4: concurrentiepositie (ver- 13) Centraal Economisch Plan 1955. Staatsuitschil in stijging kosten per een- geverij, ‘s Gravenhage, 1955. 1961. Staatsuit14) Centraal Economisch Plan
heid);
geverij, ‘s Gravenhage, 1961.
xs: aandeel van de overheid in 15)J. F. Kiviet, Effects of Arma errors on tests
for regression coefficients comments on Vihet nationaal inkomen;
nod’s article, improved and additional results,
alle gemeten in afwijking van Journalof the ASA. deel 75, juni 1981, blz.
de situatie in 1977;respectieve- 353-358.
lijk 4.5,7,92,4 en 57.
16) A. H. Q. M. Merkies, Selection ofmodels
In dit betoog waar het meer om de
graankorrels dan om het brood gaat, kan
ik helaas niet verder ingaan noch op de
wijze waarop dit resultaat is verkregen,
noch op de wijze waarop deze twee
functies tot een compromis voor de coalitie kunnen worden gesmeed.
Onevenwichtigheidsanalyse
Ten slotte moet ik vanwege een evenwichtig betoog nog even ingaan op de
onevenwichtigheidsanalyse. Ik roep nog
even het micro-economischè prijsmodel

by forecasting intervals. Reide!, Dordrecht,
1973.
17) H. Bierens, Specificatie en misspecificatie
van het econometrische model; problemen en
oplossingen, in: Klant e.a. (red.) Samenleving
en onderzoek, Stenfert Kroese, Leiden, 1979.
18) A. S. Brandsma en N. v. d. Windt, Optimaal economisch beleid binnen een beperkte
beleidsruimte, ESB, 24juni 1981.
19) A. H. Q. M. Merkies en A. J. Vermaat,
Preferentiefuncties van een aan.tal politieke
partijen en maatschappelijkeorganisaties, Onderzoeksverslag 53, lA WE, Vrije Universiteit.
Zie ook Maandschrift Economie, jg. 45, nr. 3,
1981.
20) A. H. Q. M: Merkies en T. E. Nijman, The
measurement of quadratic preference functions
with small samples. paper gepresenteerd in
Hagen, 19 en 20 juni 198I.

door Scarf opgeworpen vraag 21): als er
dan zo’n evenwichtsprijs is hoe bereken
je die dan? Allerlei algoritmen worden
geboren. Convergentiesnelheden worden
opgevoerd en meervoudige oplossingen
worden geclassificeerd. Baanbrekend
werk, dat ook internationaal de aandacht heeft getrokken, is hier verricht
door Van der Laan en Talman 22). De
verzameling-theoretische aanpak heeft
echter nog andere mogelijkheden. Men
kan hiermee ook goed laten zien wat er
gebeurt als de prijzen minder flexibel
zijn. Men spreekt dan vaak van onevenwichtigheid. Door Van der Laan 23) is in
het voetspoor van Drèze 24) aangetoond
dat er ook gelijkheid tussen vraag en
aanbod kan ontstaan als ter compensatie
van onwillige prijzen aan de consument
beperkint>en worden opgelegd bij de verkoop van zijn activa. Dit is dus eigenlijk
het omgekeerde van de aanpak van Keyzer waar de beperkingen gebruikt worden om de prijzen wat tot bedaren te
brengen.
In dit verband blijft dan nog de vraag
over wat er gebeurt bij starre prijzen als
deze niet vergezeld gaan van beperkingen
aan de consument. Vroeger placht men te
zeggen’dat er dan niets gebeurt omdat de
contracten alleen worden geëffectueerd
als er een evenwicht bereikt is. Zoiets
veronderstelt echter een te groot beroep
op het geduld van de consument. Deze
wil vast beginnen met een voorafje. Het is
duidelijk dat er dan moeilijkheden ontstaan en dit is dan het terrein waar de
onevenwichtigen zich mee bezighouden. Ik verwijs naar de studies van
Siebrand 25) op het gebied van de macro- .
economie en die van Kloek en Kooiman
26) op het terrein van marktevenwichten. In het door mij beschreven model
betekent dit dat de bestaanbaarheid van
het stelsel wordt verkregen door een
loterij in te voeren. De consument trekt
een lot die het tijdstip van beslissen
aangeeft: hij moet dan een goed (of meer
goederen) tegen de voorlopige prijs aanschaffen. Tegen de tijd dat hij aan het
dessert is beland, blijkt dat de prijzen
inmiddels zijn gestegen en hij helaas
moet afstappen van zijn favoriete “dame
blanche” en zich tevreden moet stellen
met een appel. Dit soort analyses is nog
niet ingevoerd in de alom opnieuw opgelaaide studies over het consumentengedrag. Dat is misschien ook niet zo eenvoudig nu de studie van dit consumentengedrag zich geworpen heeft op de
ontwikkeling van het hele consumptiepakket tegelijk. Van Groningen tot het
CBS in Den Haag en van Rotterdam tot
de Vrije Universiteit in Amsterdam, is
men druk doende de bestaande systemen
zoals het lineaire uitgavensysteem, het
Rotterdam-model, het translog model, de
kwadratische nutsfunctie en het bijna
ideale vraagsysteem van Deaton-Muellbauer tot te passen op Nederlandse cijfers. Het gaat dan om een analyse van het
1120

consumptiepakket van de Nederlandse
consument van 1921-1980.
Van deze analyses die nog niet afgerond zijn wil ik slechts twee zaken naar
voren halen. Ten eerste is duidelijk dat de
fabelachtige stijging van de post “overige
goederen en diensten”, die vooral veroorzaakt wordt door uitgaven aan medische verzorging, eigenlijk niet in de
gebruikelijke analyses van het consumentengedrag past. Maar ik heb u al
gezegd dat ik het vandaag niet over uw
gezondheid zou hebben. Als tweede punt
wil ik noemen dat uit de voorlopige
analyses ook nu weer is gebleken dat de
veronderstelling van homogeniteit, die
aan de theorie van het consumentengedrag ten grondslag ligt, niet houdbaar is.
Naar mijn mening zien we hier de empirische keerzijde van de hierboven genoemde verwarring van de consument. Door
een verschil in starheid van de diverse
prijzen wordt de consument telkens opnieuw gedwongen zijn aankopen te verleggen. Een aspect dat ook in het kader
van een meer dynamische theorie kan
worden beschreven. Inmiddels wordt het
voor mij ook tijd om mijn activiteiten

naar elders te verleggen om niet door u
daartoe te worden gedwongen.
A. H. Q. M. Merkies

21) H. Scarf, The computation of economie
equilibria, Yale University Press, New Haven,
1973;
22) G. van der Laan, Simplicial fixed point
algorithms, Mathematisch Centrum Amsterdam, 1980;
A. J. J. Talman, Variabele dimension fixed
point algorithms and triangulations, Mathematisch Centrum, Amsterdam, 1980.
23) G. van der Laan, Equilibria under rigid
prices with compensation for the consumers,
International Economie Review, deel 21, februari 1980.
24) J. Drèze, Existence of an exchange equilibrium under price rigidities. International
Economie Review, deel 16, blz. 301″320,juni
1975.
25) J. C. Siebrand, Towards operational disequilibrium macro economics, Nijhoff, Den
Haag, 1979.
26) P. Kooiman en T. Kloek, An empirical two
market dis equilibrium model for Dutch manufacturing, Paper gepresenteerd aan het ESEM,

1981.
27) Zie voor een overzicht A. S. Deaton and J.
Muellbauer, Economics and Consumer Behaviour, Cambridge University Press, 1980.

Auteur