Ga direct naar de content

De sociale paradox

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1981

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De sociale paradox
Tot de vele vragen die bij alle formatie- en reparatiewerkzaamheden onbeantwoord zijn gebleven, behoort
zonder twijfel wat het kabinet-Van Agt I1 in de komende
jaren van plan is te ondernemen o p het gebied vande sociale
zekerheid. Hoewel erkend wordt dat het steeds toenemende beroep o p het sociale-zekerheidsstelsel een gevaar voor
de economie als geheel inhoudt, lijkt het kabinet er nog
steeds van uit te gaan dat pijnlijke keuzen indesociale-verzekeringssfeer kunnen worden vermeden of naar de toekomst verschoven. Blijkens het eindverslag van de formatiewerkzaamheden van 11 september jl. wordt gemikt op
een ,,krachtig werkgelegenheidsbeleid”, een ,,toenemende
verdeling van arbeidweneen ,,doortastend volumebeleid”,
om de groei van het aantal uitkeringsgerechtigden tegen
te gaan. Geen nieuws dus dat we al niet eerder hebben gehoord. Intussen blijft de stijging van de sociale-verzekeringsuitgaven jaar in jaar uit de groei van de economie als
geheel overtreffen en wordt de vicieuze cirkel van tegenvallende groei, toenemend beroep o p de sociale verzekeringen, stijgende lastendruk, versnelde uitstoot vanarbeid,
tegenvallende groei, enz. verder doorlopen. Zo langzamerhand echter is het moment genaderd waarop het passiefgadeslaan van de stijging van de sociale uitkeringen niet meer
als een blijk van sociale bewogenheid kan worden gezien.
Wij zijn terechtgekomen in een sociale paradox: indien
niet, alle oprechte sociale overwegingen ten spijt, in het
sociale-zekerheidsstelsel wordt ingegrepen, komen het
herstel van de werkgelegenheid en de economische groei
niet van de grond en valt in de toekomst het voortbestaan
van een behoorlijk stelsel van sociale voorzieningen helemaal niet meer te garanderen. Ombuigingen in de sociale
zekerheid zijn steeds duidelijker ook in het belang van de
sociale-uitkeringsgerechtigden zelf geworden.
Natuurlijk zijn er in beginsel nog wel andere mogelijkheden om de stijging van de collectieve-lastendruk tegen
te gaan, maar het is een illusie te menen dat door bezuinigingen elders in de collectieve sector voldoende tegenwicht
kan worden geboden tegen het oplopen van de kosten van
de sociale uitkeringen. Het probleem is dat het arbeidsaanbod in de komende jaren zal blijven toenemen met zo’n
50.000 werkzoekenden perjaar, voor wie bij de huidigelage
groeitrend geen emplooi te vinden is. Dat betekent dat zij
zelf, of anderen van wie zij de arbeidsplaatsen overnemen,
in een van de sociale opvangmechanismen terechtkomen.
Men moet wel erg optimistisch zijn o m te geloven dat deze
toestroom door middel van een werkgelegenheidsbeleid,
een arbeidsmarktbeleid of een volumebeleid in de sociale
zekerheid in het arbeidsproces kan worden opgenomen en
dat het aantal uitkeringsgerechtigden niet zal toenemen.
Slaagt dit beleid evenwel niet,danzijnverdergaande maatregelen geboden: d.w.z. extra loonmatiging in de particuliere sector of rechtstreekse verlaging van de uitkeringsniveaus.
Er wordt in het sociaal-economische beleid reeds een
zware wissel getrokken op de bereidheid tot loonmatiging
in de particuliere sector. Nadat loonoffers in voorgaande
jaren geen zichtbare resultaten hebben opgeleverd, ligt het
echter niet voor de hand dat nog eens een extra vrijwillige
loonmatiging tot stand kan komen wanneer het volumebeleid in de sociale zekerheid mislukt. Ook al hebben de
centrales van FNV en CNV de bereidheid uitgesproken de
inkomens te matigen ten behoeve van de instandhouding
van het sociale-zekerheidsstelsel, o p bondsniveau wordt
daar ,,genuanceerderwover gedacht. In feite is de kans o p
loonmatiging zelfs extra verkleind door het streven naar
verdere decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg. Min of meer noodgedwongen, omdat de meningsverschillen tussen de bonden het uitzetten van een gemeen-

ESB 11-1 1-1981

schappelijke koers verhinderden, is de FNV de cao-onderhandelingen voor 1982 ingegaan met de leus: ,,maak je eigen cao”. Of er in die zelf gemaakte cao’s nog ruimte zit
voor solidariteit met de inactieven kan met een zeker recht
worden betwijfeld. Waarschijnlijker is dat de vereiste loonmatiging slechts door rechtstreeks ingrijpen van de regering in de loonvorming zal zijn te bereiken.
Maar zelfs met een looningreep is het nog maar de vraag
of voldoende loonmatiging kan worden afgedwongen om
de problemen die de toename van het aantal uitkeringsgerechtigden oproept, de baas te worden. Een loonmaatregel
heeft bovendien het nadeel dat de zo noodzakelijke flexibiliteit o p de arbeidsmarkt extra wordt gefrustreerd. Het ziet
ernaar uit dat toch moet worden uitgezien naar directere
methoden om de stijging van de collectieve-lastendruk
tegen te gaan. Dat kan niet anders betekenen dan dat het
niveau van de uitkeringen wordt verlaagd. Wanneer daarbij als uitgangspunt wordt gehandhaafd dat degenen die
reeds van een sociaal minimum moeten rondkomen niet
verder naar een situatie van armoede mogen afglijden,
komt de nadruk te liggen op de bovenminimale uitkeringen.
Allereerst valt dan te denken aan een daling van het
uitkeringspercentage naarmate het inkomen stijgt. Het
sociale-verzekeringsstelsel tendeert dan naar een stelsel
van minimumvoorzieningen. Dat is niet in strijd met de
grondgedachte van het stelsel: de burgers vrijwaren van
gebrek, maar wel met de verzekeringsgedachte die de huidige vormgeving in hoge mate heeft bepaald. Op het Ministerie van Sociale Zaken wordt gedacht aan een reconstructie van de socialezekerheid inderichting vaneen stelselvan
basisvoorzieningen met daarbovenop aanvullende voorzieningen die aaneen maximum wordengebonden (het z.g.
twee-traiectensysteem). Het kabinet heeft in zijn formatieakkoord echter vastgelegd dat de verzekeringsgedachte
voor werknemersverzekeringen behouden moet blijven.
Een voorstel van de PvdA om de hoogte van de kinderbijslag afhankelijk te maken van het inkomen van de ouders, lijkt het evenmin te halen wegens sterk verzet van het
CDA.
In de tweede plaats is een verlaging van de uitkering
denkbaar in die gevallen waarin twee uitkeringen, of een
uitkering en een arbeidsinkomen, in één gezin of leefeenheid samenlopen. Gezien de snelle stijging van het aantal
uitkeringsgerechtigden moet dat een steeds vaker voorkomende situatie zijn. Staatssecretaris Van der Doef zal
zich echter nog wel herinneren welke reacties hij met name
bij Rooie Vrouwen losweekte toen hij als kamerlideensuggestie in die richting deed. Het kabinet heeft in zijn formatieakkoord alvast maar vastgelegd dat ongeacht de inkomenssituatie van overige leden van het huishoudeneen uitkering van ten minste het sociale minimum moet worden
gewaarborgd.
Desondanks is met veel aplomb verkondigd dat de collectieve-lastendruk zal worden gestabiliseerd. Daar heeft
het kabinet zich tot o p het breukpunt vande coalitie sterk
voor gemaakt. Weliswaar moest de ,,solidariteitsheffingw
omwille van de lieve vrede als een uitzondering opdieregel
worden getolereerd, maar die uitzondering iseenmalig. De
consequenties van deze flinke taal voor het niveau van de
sociale-verzekeringsuitkeringenzijnechter niet getrokken.
Het kabinet zit verstrikt in d e sociale paradox: ter wille van
het behoud van de sociale zekerheid wordt de enige economischeen sociale zekerheid in de toekomst, die isgelegen
in economisch herstel, in de waagschaal gesteld.

L. van der Geest

1101

Auteur