Ga direct naar de content

Waarom geven landen hulp?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 20 1982

Waarom geven landen hulp?
DRS. J. VERLOREN VAN THEMAAT

Bronnen: IBRD, World development report, 1981; IMF, Direction of trade yearbook,
1980; OECD, International financial statistics, april 1981; N RC Handelsblad, oktober
1981.

hulpverlening dat met de bovengenoemde drie redenen
weinig van doen heeft.
Een vaak genoemd argument in deze ,,automatische”
sfeer is het ,,kleine landen”-argument. Kleine landen zouden om tal van redenen een relatief actievere buitenlandse
politiek (inclusief ontwikkelingshulp) voeren dan grotere
landen. Dit kan verklaren waarom de Scandinavische landen en Nederland zoveel hulp geven. Helaas verklaart dit
niet waarom bij voorbeeld Belgie en Zwitserland duidelijk
minder geven. Een algemeen geldend argument is dit dus
niet.
Een tweede automatische ,,verklaring” zou kunnen liggen in de relatieve hoeveelheid handel die een land heeft,
met andere woorden de mate van openheid van een economic. Hoe groter het aandeel van de handel in het nationaal
produkt, hoe meer ontwikkelingshulp. Het onderliggende
motief zou dan dat van de ,,profits” zijn, die met de hulp
direct of indirect worden veroorzaakt. Kortom, Nederlandse hulp in dienst van de kapitaalbelangen. Een simpele
vergelijking tussen de verschillende OECD-landen leert
echter dat het niet zo is, en dat hoe groter/ kleiner de handel
als deel van het bruto nationaal produkt is, hoe meer/
minder hulp een land geeft. Bij sommige landen, Japan,
VS, Nederland, gaat deze samenhang aardig op, maar bij
andere zoals bij voorbeeld de Scandinavische landen gaat
deze correlatie niet op. Deze laatste geven veel hulp, maar
hun handel als deel van het bruto nationaal produkt is niet
uitzonderlijk groot (zie label). Ook een globale samenhang tussen de hoogte van de hulp en hel aandeel van de
export naar alleen de onlwikkelingslanden lijkl niel le beslaan. Zo voeren Grool-Brillannie, Zwilserland en Belgie
veel uil naar onlwikkelingslanden, maar geven niet bijster
veel hulp (zie label). Ook bij verdere verfijning blijkt bij
voorbeeld dat de concentratielanden waaraan Nederland
hulp geeft nou niet speciaal landen zijn met een enorm
exporlpotentieel voor ons (afgezien van — maar daarom
nog niet van minder belang — Indonesia en India). Hiermee is uiteraard een ,,kapilalistische”gegronde verklaring
voor hulp nog niet verworpen, maar deze wordt helaas
niet mel een eenvoudige correlatie ondersleund.
Een derde ,,aulomalische” verklaring vindl evenwel wel
een opvallende bevesliging in een eerste tesl mel de feilen.
Deze luidt: hoe groter de overheidsbemoeienis in hel donorland, hoe groler is de onlwikkelingshulp die een land
geefl. De publieke seclor, gemelen als lolaal van de belaslingen en premiedruk als deel van hel brulo nalionaal
produkl, vertoonl een zeer behoorlijke correlalie mel de
onlwikkelingshulp als deel van hel brulo nalionaal produkl (R2 — 0,88, t-waarden van -4 en 7,5 zie de figuur).
Hulp als percentage van de overheidsactivileilen, met
name gemelen naar colleclieve laslen, loonl niel zo geweldige verschillen lussen de verschillende OECD-landen als
hulp gemelen naar nalionaal inkomen. Voorbeelden: de
Verenigde Slalen, Zwilserland, Japan hebben een kleine
(cenlrale) overheid, dus ook weinig hulp. Nederland,

De vanzelfsprekendheid waarmee in Nederland hulp
wordl gegeven, geefl eerder aanleiding de oorzaak le zoeken in een even vanzelfsprekend ,,aulomalisme” voor

1) J. C. Voorhoeve, Peace, profits and principles, a study of
Dutch foreign policy, Den Haag, Nijhoff, 1979.

Wanneer ik met buitenlanders spreek, word ik vaak geconfronteerd met de vraag: waarom geeft Nederland toch
zoveel ontwikkelingshulp? Mijn antwoord komt meestal
neer op 6en of andere variatie (afhangend met wie ik
praat) van wat professor Voorhoeve in een wat ruimer
verband heeft genoemd: Peace, profits and principles 1).
Het zou komen omdat Nederland gebaat zou zijn bij een
vreedzame wereld, waarvan de Nederlandse overheid nog
immer gelooft dat deze door een evenwichtige economische ontwikkeling van de derde wereld wordt geholpen, in
weerwil van het feit dat de plaatsvervangend direcleurgeneraal internationale samenwerking professor Van
Dam suggereert dat hulp een negatief effect op de wereldvrede heeft (zie ESB, 21 oktober 1981). Het zou komen
omdat ontwikkelingshulp de Nederlandse export slimuleert, hetzij direct (d.m.v. binding van de hulp) hetzij indirect (door hulp als ,,Holland promotion” te gebruiken
of als stimulans te zien van de wereldhandel, waar Nederland dan weer die vruchten van plukt). Of het zou komen
door ons calvinistisch schuldgevoel, liefdadigheidsdrang,
of solidairiteitsgevoelens, kortom onze principes.
Toch zijn de samenhangen tussen vrede en ontwikkeling, hulp en winst, en tussen hulp, solidariteit en
schuld op zijn minst nogal gecompliceerd en zeker niet
zonder meer evident. Gezien echter de buitengewoon
summiere discussie die in Nederland plaatsvindt over deze samenhangen, heb ik toch altijd enige scepsis behouden
t.a.v. de vraag of vrede, winst en solidariteit nu werkelijk
de grote motieven zijn om hulp te geven. Bovendien,
waarom zouden deze motieven bij ons sterker gelden dan
in andere landen, gezien het feit dat Nederland zoveel meer
hulp geeft, gemeten naar ons nationaal inkomen (zie de
label)?
Samenhang tussen ontwikkelingshulp, export en overheidsfinancien

Bruto
produkt

Hulp als % Export als %
van het
van het
bruto natio- bruto nationaal pronaal produkt in
dukt in
1979

Groot-Brittannie
Japan ………
Canada …….
Frankrijk ……
Nederland …..
Verenigde Staten
Noorwegen ….
Belgie ………
West-Duitsland .
Denemarken . . .
Zwitserland ….

64

1979

0,52

25
10

0,26
0,47
0,59
0,93
0,19
0,93
0,56
0,44
0,75
0,94
0,21

23,8
18,6
44,4
7

31
51
24
23
27
29

Export naar Overheids- Belasting en
ontwikkelings- inkomsten
premiedruk
landen als % als % van het als % van het
van het bruto nationaal
bruto nationationaal pro- inkomen
naal produkt
dukt in 1979
in 1979
in 1980
6,5

4,6
2,1
4,9
5,5
2,8
4,0
6,4
4,8
3,5
4,4
7,0

38
9

21
23
39
23
32
32
15
34
45
9

35,9

25’8
42,5
46,2
30,7
47,4
42,5
37,2
45,1
49,9

Figuur. Relatie tussen hulpinspanning en grootte van de
overheidssector

Verenigde Staten daarentegen heerst een groot publiek
wantrouwen tegen de mogelijkheden van de overheid om
naar behoren intervenierend op te treden. Het is daar

Hulp als % van het bruto nationaal produkt

vooral de particuliere sector, georganiseerd via de markt,
die op gebied van werkgelegenheid, onderwijs, cultuurenz.

1,0
NederlandOQ°Zweden

0,9

No
Noorwegen

0,8
O Denemarken

0,7

sociaal-democratische, haast corporatieve karakter van

de Noordwesteuropese samenlevingen (alles samen doen

0,6

met de overheid), maar ook, of als gevolg van hel bovenstaande, in zakelijke redenen: de overheid in Nederland
is misschien beter geequipeerd dan de Amerikaanse om

Frankrijk O
OBel

8le

Groot-BrittannieO

0,5

OWest-Duitsland

0,4

sociale doelstellingen te bereiken (zie b.v. de historische
invloed op de overheid van landwinning, polderbemaling,
de lage mate van corruptie, salarisstructuren enz.)

0,3

De conclusie zou hier kunnen zijn: evenveel sociaal ge-

Japan O
Verenigde StatenO

0,2

Belasting en premiedruk als % van het bruto

0,1 .

nationaal produkt
0

de onrechtvaardigheden moet verminderen. Evenzeer
geldt dat daar voor Internationale sociale vraagstukken
zoals armoede en honger. Deoorzaken vandal verschil liggen in de eerste plaats op het ideologische vlak, m.n. in het

!

10

15

20

25

30

35

40

45

50

Toelichting: De regressievergelijking is
a = 0,72 + 0,033b (R ! = 0,88 t-waarden: -4 en 7,5);
a — hulp als % van het bruto nationaal produkt
b = belasting en premiedruk als % van het bruto nationaal produkt.

Frankrijk, en de Scandinavische landen hebben een grote
overheidssector en geven dus ook veel hulp. Belgie heeft
weer een wat kleinere overheidssector dan Nederland en
geeft ,,daarom” ook weer wat minder hulp. Ook voor

Duitsland en Frankrijk blijkt dit verband te bestaan (zie
label en figuur). Wel is het zo dat het aandeel ontwikkelingshulp in de overheidssector wat hoger wordt naarmate
de overheidssector zelf groter wordt.

Dit opmerkelijke gegeven leidt tot een aantal aardige
conclusies en speculaties over het werkelijke ,,waarom”

van deze samenhang.
Het blijkt dus dat binnen de nationale uitgaven waarover het parlement beslist (namelijk de uitgaven m.b.t. de

publieke sector), waarover dus politieke beslissingen genomen worden, weinig verschil bestaat tussen de OECD-

landen met een zelfde grootte van publieke sector over het
aandeel ontwikkelingshulp in die uitgaven. Je zou zelfs
kunnen zeggen: binnen de overheidsuitgaven heeft de ontwikkelingshulp toch niet zoveel lagere prioriteit in Amerika, Japan of Duitsland dan in Nederland, in tegenstelling
tot wat men daarover in het algemeen denkt.
We zijn gewend hulp als percentage van het bruto nationaal produkt uit te drukken, maar waarom niet als percentage van de overheidsuitgaven? Het gaat toch immers
om uitgaven waarover politieke beslissingen genomen
worden? Misschien is er dus niet zoveel reden om ons zelf
een schouderklopje te geven voor de hoeveelheid hulp die
Nederland geeft. Alhoewel……
Want de volgende vraag die natuurlijk gesteld moet
worden is: waarom zijn de collectieve uitgaven zo hoog in
Nederland? Daarvoor lijken me in dit verband twee redenen interessant.
In Nederland en Scandinavie heerst mogelijk een groter
geloof dan elders dat de overheidveel kan doen om sociale
onrechtvaardigheden en behoeften in de maatschappij te
verminderen respectievelijk te vervullen, zowel binnen
Nederland (of Scandinavie) zelf, als daarbuiten. In de

ESB 20-1-1982

voel in de verschillende landen t.a.v. de derde wereld,
maar verschillende ideeen over de rol van de overheid om
een en ander om le zelten in actie. (Deze redenering gaat
overigens niet op voor de centraal-geleide economieen.
Daar is wel een grote overheid, maar weinig ontwikkelingshulp. Betekent dit misschien toch dat er weinig echt

geloof is in het overheidsoptreden voor lenigen van sociale noden?)
Een andere reden kan daarentegen zijn dat in Nederland (en de Scandinavische landen) mogelijk wel een groler gevoel van solidariteit met de zwakken in de samenleving bestaal dan in landen zoals de VS, door welke oorzaken dan ook. Dil zou dan ook als gevolg hebben een grotere bereidheid om een belangrijk deel van ons inkomen af
te slaan als solidarileitsheffmg voor sociale uitgaven, zowel binnenslands als builenslands. Aardig in dit verband
is overigens dat de hulp een hogere correlalie vertoonl met
de grootte van de publieke seclor gemeten naar collectieve
lasten (belasting en premiedruk) dan gemeten naar overheidsinkomslen (R 2 = 0,88 versus R2 = 0,66). Hel meenemen van de premiedruk geeft wellicht een betere indicatie
van de ,,sociale bewogenheid” van een samenleving of
overheid dan overheidsuitgaven sec (zie b. v. de invloed die
bewapeningsuitgaven op de grootte van de overheidssector in de VS hebben).
Hiermee zijn we terug bij de morele uilgangspunten van
hulpverlening, maar nu niet zozeer gerelateerd aan de
derde wereld, als wel in de eersle plaats aan onze eigen samenleving. De omvangrijke bewustmakingsactiviteiten
over de derde wereld van overheid, NCO, Novib e.d. zijn
in deze laalsle redenering eerder een gevolg van het solidariteitsgevoel, dan een oorzaak ervan, waarmee niet gezegd
is dat deze activiteilen niel een noodzakelijke funclie vervullen.
De slolconclusie is m.i. dal er aanleiding is te overwegen
dat de grote hoeveelheid ontwikkelingshulp die Nederland
geefl misschien niet zozeer voortkomt uil specifieke doelstellingen van buitenlandse politick, uit ons koloniale verleden, uil winslbejag of uil een specifiek solidarileilsgevoel
mel de derde wereld, maar meer een refleclie is van sociaaldemocratische karakler van onze eigen samenleving en
m.n. van de rol die de overheid daarin vervult. Wanneerde
rol van de overheid ten gevolge van bij voorbeeld de economische recessie zal worden herijkt, zou dat op zich er reeds
loe leiden dal ook over de Nederlandse overheidshulp een
herbezinning zal plaatsvinden.
J. Verloren van Themaat

65

Auteur