Ga direct naar de content

Visie en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 2 1998

Visie en economie
Aute ur(s ):
Kimman, E.J.J.M. (auteur)
Verb onden aan de VU en aan de Universiteit Maastricht als hoogleraar b edrijfsethiek en deelnemer aan de werkgroep Economie en Christelijke
visie.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4168, pagina 717, 25 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

Draagt een leerstoel ‘Economie en Christelijke visie’ bij aan economische visie?
Theorieën in de economie zijn, net als bij andere wetenschappen, zienswijzen die verklaringen pogen te geven voor verschijnselen, of
oplossingen voor problemen bieden. Eenzelfde verschijnsel, bijvoorbeeld de wording van de aarde, is onderwerp van allerlei theorieën
afhankelijk van de interesse en de visie van de theoreticus. Zo zijn er theorieën gemaakt omtrent de zwaartekracht, de schuivende
continenten, het broeikaseffect, de ijstijden, de oerknal, en de schepping. In de economie zijn er in de loop van een paar eeuwen
behoorlijk wat theorieën gemaakt over rentestanden, over inflatie, over groei, over investeringsgedrag, over muntunies, over tolunies,
over de gevolgen van leerplicht, belastingplicht of verzekeringsplicht.
Over het maken van zo’n theorie zijn ook weer theorieën gemaakt. Het werk van economisten is een beetje te vergelijken met het puzzelen,
hoewel de problemen van de complexe sociale werkelijkheid slechts gedeeltelijk kunnen worden opgelost zonder dat de puzzel ooit ‘af’
komt. De vergelijking met de puzzelaar lijkt mij zinvol omdat economist en puzzelaar iets willen oplossen. Economie is een
probleemgestuurde wetenschap. Conceptuele schema’s zijn onmisbaar bij het maken en formuleren van theorieën. Dat zijn schema’s om
onze kennis, onze ervaring en onze informatie te organiseren. Keynes werkte vanuit een ander schema dan Smith. Marx werkte vanuit een
ander concept dan Schumpeter.
De ‘visie’
Het is trouwens Joseph Schumpeter die in zijn History of economic analysis uiteenzet hoe sociaal-wetenschappelijk werk bestaat uit het
onder woorden brengen van een voor-wetenschappelijke ‘visie’ en vervolgens uit het analyseren van die visie. De analyse bestaat uit
twee verschillende maar toch onafscheidelijke activiteiten. De ene activiteit is het conceptualiseren van die visie met behulp van
elementen en relaties tussen die elementen; de andere activiteit is de jacht op data die de geformuleerde proposities en theorema’s
kunnen bevestigen of ontkrachten. Er is interactie tussen deze twee analytische activiteiten. Modellen of concepten, in Schumpeters
opvatting, zijn altijd provisorisch en relatief met betrekking tot de empirische data die tot onze beschikking staan. Hij spreekt niet van een
scherpe tegenstelling doch van een wederzijdse beïnvloeding van theorievorming en empirische toetsing, zo ook bij deductie en
inductie. Dat heeft te maken met zijn opvatting dat grootse analyse feitelijk voortkomt uit een grootse visie. Van bijvoorbeeld de General
theory merkt hij op dat Keynes met een ogenschijnlijk algemene analyse zijn persoonlijke visie gaf op de sociaal-economische situatie
van Engeland en op het zijns inziens juiste economische beleid.
Normativiteit
Hoe werkt een visie door in het maken van een theorie? H.A. Keuzenkamp stelt in zijn redactioneel ‘Handen vouwen, ogen dicht’ dat
normen en waarden wel als inspiratiebron mogen dienen voor goed wetenschappelijk onderzoek, maar dat de onderzoeker verder naar
objectiviteit dient te streven 1. Hij mist die eis tot afstandelijke analytische bestudering in het verslag van een Nijmeegs initiatief om te
komen tot een instituut of leerstoel met betrekking tot ‘Economie en Christelijke visie’ en hij mist dat ook bij een reeds bestaande leerstoel
aan de VU, te weten ‘christelijk-sociaal denken over economie en maatschappij’. Zijn bespreking van het studieproject laat wel enige
ruimte voor normativiteit, maar hij werpt een vraag op, die vooralsnog onbeantwoord blijft. Keuzenkamp vraagt zich af wat “zo’n
christelijk-sociaal denkende hoogleraar” nou zou moeten doen naar aanleiding van een vraagstuk zoals dat van de 24-uurseconomie.
Ironisch vult hij alvast maar in “de Schrift erop napluizen waarom de onzichtbare hand van God die 24-uurseconomie niet heeft kunnen
tegenhouden?” Dat is leuk gevonden, maar met ironie alleen is die vraag niet beantwoord. Eigenlijk stelt Keuzenkamp een goede en
fundamentele vraag naar de methode van de economie: is daar voor normativiteit een plaats?
Wetenschap is niet waardenvrij en juist naar objectiviteit strevende wetenschapsbeoefening dient voortdurend de oorspronkelijke
visies, vertrekpunten of a-priori’s expliciet te maken. Ik denk dat Keuzenkamp dit ook niet zal ontkennen, maar met het begrip
‘inspiratiebron’ doet hij mijns inziens alles wat ‘Vorurteil’ of intuïtie is te weinig recht. De inspiratiebron is te belangrijk om verzwegen te
worden. Vaak is het niet louter een visie, maar een bepaalde kijk op een probleem dat de vraagstelling en de oplossing stuurt. Zo gezien
kan er ook fout gestuurd worden. Een project als bijvoorbeeld de Marxistische economie is voor ons thans niet alleen gedateerd maar
was wellicht ook van meet af aan in de verkeerde richting. Marxistische economie is een voorbeeld van wetenschapsbeoefening vanuit
een expliciete filosofie. Toch heeft het Marxistische en, in sterkere mate, het socialistische denken een geweldige en blijvende invloed op
de economische wetenschap. Daarnaast hebben andere ideologieën een enorme invloed. Welke? Dat zou ik graag weten. En daar is zo’n

project als ‘Economie en christelijke visie’ mede voor bedoeld.
Ik zou van Schumpeters opvatting op het doorwerken van een ‘visie’ geen gewag hebben gemaakt, ware het niet dat voor Keuzenkamp
Schumpeters religieuze achtergrond merkbaar zou doorsijpelen in diens interpretatie. Dat lijkt me te zwak uitgedrukt. De intuïtie of visie
die een onderzoeker volgens Schumpeter gidst, wordt in de loop van het onderzoek verbeterd. Ware dat niet zo, dan was het een
ideologie. Zijn toespraak als president van de American Economic Association in 1949 gaat over de verschillen tussen visie en ideologie,
die beide voor-wetenschappelijk zijn. Wetenschappelijke vooruitgang kan niet zonder, zegt hij, maar ze wordt er ook door gehinderd. De
analyse of articulering lijkt me essentieel voor probleemgestuurde wetenschapsbeoefening. Zo geëxpliciteerd hoeft dat
wetenschappelijke objectiviteit niet in de weg te staan.
Een leerstoel
Buitenstaanders of sociologische geleerden zoals Weber, Tawney en tijdgenoten als Peyrefitte of Etzioni valt op hoe de economische
wetenschap zich ontwikkelt zonder expliciete aandacht voor normen en waarden. Dat verandert een beetje, zoals blijkt uit het
themanummer ‘Cultuur en economie’ van ESB van 3 december 1997. De institutionele kant van de economie krijgt ook aandacht in
beleidsanalyses van het CPB bijvoorbeeld. Maar het door Keuzenkamp bekritiseerde Nijmeegse initiatief gaat verder dan zo’n
sociologische of institutionele waardering. Werken geloofservaring en geloofsinzichten ook door in de conceptuele schema’s van
economiebeoefenaren? In de Verenigde Staten worden aan diverse katholieke universiteiten pogingen ondernomen om te laten zien dat
de negentiende-eeuwse tegenstelling tussen geloof en wetenschap berust op achterhaalde wetenschapsopvattingen. Geloofstaal is van
een andere orde dan de wetenschappelijke taal. Als wij die taal van het wetenschappelijk discours doorgronden, dan kunnen ook hele
andere disciplines als theologie of filosofie bij economen gehoor vinden. Het is een uitdaging om wetenschappelijke en politieke
inzichten en opvattingen te confronteren met geloofsinzichten en religieuze tradities. Hieraan voorbijgaan vergroot de mogelijkheden van
isolement: vakidiotisme en fundamentalisme.
Als de christelijke of katholieke geloofsvisie meer is dan een puur persoonlijke inspiratie, wettigt dit dan de oprichting van een leerstoel
of een instituut? Theologie-beoefening is mogelijk doordat gesystematiseerde geloofsvisies het individuele of het singuliere overstijgen.
Theologie verwoordt een visie op mens-zijn, op de zin van godsdienst en op een opdracht tot gerechtigheid. Katholieke theologie doet
dit consistent en al vrij lang. Theologie is geen gewone discipline, want geloofskennis en geloofsinzichten zijn gemakkelijker weer te
geven in een metaforische en literaire taal dan in de taal van de sociale wetenschappen, ook al zijn die laatste eveneens uitingen van
retoriek. Systematisch kan er vanuit theologische posities ook gewerkt worden aan een normatieve maatschappijleer. Vandaar dat Duitse
universiteiten aan economische of sociale faculteiten leerstoelen kennen, waarin een reflectie wordt aangeboden onder de benaming van
Katholische Soziallehre of Christliche Gesellschafslehre. Dat de VU sinds vijf jaar een leerstoel heeft voor ‘christelijk sociaal denken over
economie en maatschappij’ is in een Europese context niets nieuws. Het Nijmeegs initiatief past in die traditie.
Ten slotte denk ik aan het feit dat beroepsvertolkers van deze geloofsinzichten, zoals bisschoppen of predikanten, wel eens wijzen op
problemen van armoede, van onrecht of van scheve welvaartsverdelingen. Voor probleemgestuurde wetenschap dus een derde
argument om een venster te openen naar zoiets als ‘Christendom en economie’. En niet alleen op zondagmorgen.
Zie ook:
H.A. Keuzenkamp, Naschrift, ESB, 25 september 1998, blz. 718

1 H.A. Keuzenkamp, Handen vouwen, ogen dicht, ESB, 17 juli 1998, blz. 553

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur