Ga direct naar de content

Verlies voor de EMU

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 24 1992

Verlies voor de EMU
Die verdraaide Denen! Eerst lichten ze ons pootje in
de EG, en nu hebben ze ons ook nog uit het EK gekegeld… Net als op het toernooi in Zweden is bij de
ratificatie van het Verdrag van Maastricht gebleken
dat de wedstrijd niet gewonnen is voor het laatste
fluitsignaal heeft geklonken. De Deense ‘outsiders’
zijn er met hun ‘nee’ in geslaagd de organisatie van
het Europese team flink in de war te schoppen. Dat
de leren vorige week wel met het Verdrag van Maastricht hebben ingestemd is maar een kleine pleister
op de wonde. Het is niet elke lidstaat gegeven zes
maal zoveel uit de Europese pot te ontvangen als er
in moet worden gestopt.
De verwarring die na de Deense afwijzing is ontstaan, geeft aan dat de politici in Maastricht de verkeerde wedstrijd hebben gespeeld. Terwijl zij hun
kiezers ervan probeerden te overtuigen dat er een
‘klassieker’ aan de gang was, hadden zij hun verdediging niet in orde. Dat het concept voor een politieke unie bij lange na niet was uitgekristalliseerd, was
ook voor Maastricht al duidelijk. Maar dat nu ook de
merites’van een monetaire unie steeds meer in twijfel worden getrokken, wekt verbazing. Dat leek in
Maastricht nog opgelegd pandoer.
In haar vorige week verschenen jaarverslag opent
de Bank voor Internationale Betalingen de aanval.
Zij acht het twijfelachtig of de derde fase van de
EMU, waarin er een munt en een centrale bank moeten komen, wel zo noodzakelijk is als vaak wordt
voorgesteld. Wisselkoersstabiliteit en een lage inflatie kunnen ook zonder de invoering van een munt
worden bereikt, zoals de ervaring met het EMS heeft
uitgewezen. Waarom zou je de opstelling wijzigen
als er goed wordt gescoord?
Een stap verder gaat de kritiek van Martin Feldstein
in The Economist . Volgens Feldstein is de EMU niet
alleen overbodig, maar zelfs schadelijk voor de Europese Gemeenschap. De EMU is niet nodig om de
voordelen van een vrijhandelsgebied te behalen.
Met de moderne valutahedging-methoden kunnen
ondernemingen zich eenvoudig en tegen lage kosten tegen de risico’s van wisselkoersfluctuaties indekken. Daarentegen brengt het verlies aan beleidsinstrumenten (rente- en wisselkoersbeleid) voor individuele lidstaten hoge kosten met zich mee omdat
de EG bij lange na niet voldoet aan de voorwaarden
voor een optimaal valutagebied.
Volgens de theorie van het optimale valutagebied,
zoals die door Mundell is ontwikkeld, moeten de
voordelen van een uniforme munt worden afgewogen tegen de nadelen van een uniform beleid. In
een monetaire unie is het immers niet meer mogelijk dat landen een onafhankelijk monetair en wisselkoersbeleid voeren. Hoe zwaar dat nadeel weegt,
hangt ervan af in hoeverre de deelnemende landen
een divergerende economische ontwikkeling doormaken en in hoeverre arbeid mobiel is.
Veronderstel dat de economische ontwikkeling tussen twee lidstaten van de monetaire unie uiteenloopt, bij voorbeeld doordat er minder vraag is naar
het produkt van land A dan naar dat van land B. Bij
een onafhankelijk monetair beleid zou land A zijn

ESB 24-6-1992

munt kunnen devalueren om zo zijn concurrentiepositie te verbeteren. Dit kan een effectief middel
zijn. In een monetaire unie moet de aanpassing echter tot stand komen doordat in land A de ree’le lonen dalen, waarna arbeid wegtrekt naar land B. Aangezien lonen maar moeizaam dalen en arbeid niet
erg mobiel is, komt de aanpassing slechts langzaam
tot stand. Al die tijd blijven de onevenwichtigheden
bestaan en kampt land A met een zwakke conjunctuur en een hoge werkloosheid.
Volgens Feldstein is deze situatie in Europa actueel.
De EG wordt gekenmerkt door grote economische
verschillen tussen de lidstaten. Die verschillen houden stand doordat arbeid in de EG niet mobiel is.
Anders dan in de VS, waar iemand die elders betere
perspectieven ziet al snel vertrekt, is de Europese
burger door taal- en cultuurverschillen sterk aan eigen land en streek gebonden. Het economische aanpassingsproces verloopt daardoor traag. Zo traag
dat een Europa van twee of meer snelheden hoogstwaarschijnlijk is. Die waarheid is in Maastricht verbloemd. Om de eenheid te bewaren is gekozen
voor omvangrijke overdrachten van welvarende
naar minder welvarende gebieden. Daarmee loopt
de prijs van de monetaire unie op. En na Maastricht
is al gebleken dat de bereidheid om die prijs te betalen niet uitermate groot is.
Naast de voordelen van een uniforme munt is er
echter nog een motief voor de EMU: het vergroten
van de kans op succesvolle inflatiebestrijding. Het is
immers al vaak gebleken dat de devaluatieoptie in
handen van zwakke overheden niet de concurrentiepositie van de betrokken landen versterkt, maar
slechts leidt tot opeenvolgende devaluaties en daarmee tot ingebakken inflatie(-verwachtingen). Als nu
het wisselkoersinstrument wordt overgedragen aan
een onafhankelijke instelling met als voornaamste
taak inflatiebestrijding (de Europese Centrale Bank),
zou de financieel-economische discipline in de betrokken landen kunnen toenemen, waardoor de economische convergentie wordt bevorderd. Dit geldt
echter alleen als de betrokken instelling wordt gevrijwaard voor politieke invloeden die haar reputatie als inflatiebastion kunnen schaden. Helaas zijn
de twijfels hieromtrent in en na Maastricht niet weggenomen. En als de oprichting van de EMU betekent dat de harde D-mark als anker van het EMS
wordt vervangen door een zachte ecu, zullen de
economische voordelen snel illusoir blijken.
Het gebrek aan economische convergentie in Europa, de twijfelachtige waarborgen voor een onafhankelijk monetair beleid en de overtrokken verwachtingen van regionale overdrachten hebben de economische argumenten voor de EMU verzwakt. De
BIB en Feldstein hebben daar terecht de vinger op
gelegd. Om politieke overeenstemming te bereiken
zijn die argumenten in Maastricht onder tafel geschoffeld. Gele kaart!
L. van der Geest
1. M. Feldstein, Europe’s monetary union: the case against
EMU, The Economist, 13 juni 1992, biz. 19-22.

Auteur