Ga direct naar de content

Vallende dominostenen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 24 1995

Vdllende dominostenen
Een eenvoudige doch domme gedachte kan duizenden mensenlevens kosten. ‘We were wrong, terribly
wrong’ bekent Robert McNamara in zijn recent verschenen terugblik op zijn rol in de Vietnamoorlog.
Centraal in zijn verontschuldiging staat het eenvoudige, maar domme geloof in de ‘vallende dominosteentjes’. Het dominoprincipe stelde dat de val van
Vietnam ook Laos, Cambodja, Thailand, Birma en
Indonesie’ in het communistische kamp zou duwen.
Door het dominoprincipe kreeg elke beslissing over
Vietnam een Aziatische dimensie. De dominotheorie
verklaart volgens McNamara waarom een industriele
megamacht in het moeras van een achteraf gelegen
onderontwikkeld land verdwaalde en verzoop. Eisenhouwer bedacht het principe en Kennedy, Johnson
en vooral Nixon deelden het met overtuiging. Maar
ondanks alle presidentiele steun bleek het een domme gedachte.
De theorie van de vallende dominostenen is een
snoer van aan elkaar geregen kraaltjesgedachten met
een fout in de sluiting. De zegeningen die wij verwachten van arbeidsmarktbeleid waarbij we uitkeringsgelden op een of andere manier gebruiken voor
het plaatsen, het creeren of het subsidieren van arbeidsplaatsen (denk aan loonkostensubsidies, premievrijstellingen, Melkert-banen) vallen volgens mij ook
onder de categoric kralensnoer met ondeugdelijk slot.
Een neoklassiek econoom heeft al gauw een oordeel klaar over het gebruiken van uitkeringsgelden
voor het scheppen van werk: het is inefficient. Een
efficiente allocatie van schaarse middelen in de
samenleving vereist dat wat we aan de marge over
hebben voor een goed of een dienst gelijk is aan wat
het ons kost om het te maken. Wat de burger op de
markt voor privaat goed wil betalen en wat de overheid aan publiek goed wil besteden, bepaalt wat we
produceren. Soms heeft de burger of de overheid zo
weinig over voor een goed dat het voor de werknemer niet mogelijk is om van de opbrengst in leven te
blijven. Hier zit een groot conflict, want werken en
toch creperen, dat kan niet. Dus hebben we een dikke streep getrokken die aangeeft wat iemand minimaal nodig heeft om te leven en dus minimaal moet
verdienen of kan krijgen als uitkering. Door het trekken van die streep worden de produktiekosten hoger. Als de burgers of de overheid niet bereid zijn die
kosten te betalen, dan worden die goederen niet
meer gemaakt. Hoe hoger de streep, hoe minder
koffiejuffrouwen en tramcontroleurs. Hoe hoger de
streep, hoe meer we in de krankzinnige situatie belanden dat allerlei behoeften in de samenleving (in
de zorgsector bijvoorbeeld) onvervuld blijven terwijl
hordes inactieven niets produceren.
Niets lijkt logischer in een dergelijke situatie dan
die werklozen met hun uitkering in een rugzakje
naar een werkgever te sturen om daar te werken aan
de onvervulde behoeften. Maar neoklassieke economen zeuren over de verstoorde allocatie. Als die

ESB 24-5-1995

streep echt menens is en iedereen
moet zich daaraan houden, dan is
het van de gekke om vervolgens
een uitzonderingssituatie te maken
voor een groep en die met subsidie
onder de streep te laten werken,
want dat haalt produktie weg bij
diegenen die wel de spelregels van
de dikke streep volgen. Dit zijn de
bekende argumenten van budgetvervuiling en concurrentievervalsing. Wat je met subsidie aan werk
wint, raak je op een andere pick
weer kwijt. Welke behoeften met
het gesubsidieerde werk worden
bevredigd, wordt niet bepaald door
wat burgers of overheid willen
J.J.M. Tbeeuwes
maar door wat werklozen kunnen.
Ik zie het gebruik van uitkeringsgelden voor het
scheppen van werk ook als de laatste domino in een
rij van onterecht omgevallen domino’s. Volgens
McNamara was Vietnam alleen maar aannemelijk te
maken als men erin geloofde dat het de eerste domino van een rij was. Op soortgelijke wijze, maar dan
in omgekeerde volgorde, zijn Melkert-banen alleen
maar logisch als de laatste in een rij van eerder omgevallen dominosteentjes.
Stel dat de overheid door een hoog wettelijk minimumloon essentiele goederen onbetaalbaar maakt,
daardoor werkloosheid veroorzaakt en als sluitstuk
van deze keten van oorzaak en gevolg die werkloosheid gaat bestrijden door het minimumloon met uitkeringsgelden te ondergraven. Dat is toch een rare
schakeling? Of stel dat de overheid door de hoge wig
laag produktief werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt niet meer lonend maakt en dit beleid afrondt door met gesubsidieerde arbeid diezelfde wig
te ondergraven. Dat is toch een gekke ketting? Of stel
dat de overheid door een soepel en langdurig recht
te geven op een werkloosheidsuitkering, werkloosheid langer laat duren en als slothoofdstuk werken
met behoud van uitkering aanbiedt om werklozen te
verleiden af te zien van hun rechten. Dat is toch een
absurde rij van domino’s?
Zeker als er een keten is die wel zou kunnen werken. Bij voorbeeld een keten waarbij de overheid
zich veel minder direct bemoeit met beloning en allocatie op de arbeidsmarkt en veel meer met scholing
en opleiding, en waarbij ze de afstand tussen arbeidsinkomen en uitkering groter maakt en voorwaarden
schept waarbij werkgevers en werknemers het zelf
regelen. Dan ontstaat misschien een snoer van oorzaak en gevolg waarbij de factor arbeid goedkoper
en produktiever wordt, uitkeringen en premies lager
worden, de wig kleiner en meer arbeid wordt ingezet
ter vervulling van dringende behoeften tegen een
betaalbare prijs. Dat is dan een rij domino’s die allemaal terecht omvallen.

483

Auteur