Ga direct naar de content

Toekomst energie-intensieve industrie vergt Europese coördinatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 2 2025

De Nederlandse energie-intensieve industrie wordt door drie prijsveranderingen tegelijk geraakt: hogere energieprijzen, netwerkkosten en CO2-prijzen. Welk effect heeft elk van deze prijsveranderingen op de productie en concurrentiepositie? Een analyse aan de hand van een sectoraal algemeen-evenwichtsmodel.

In het kort

  • De Nederlandse chemie en basismetaal zijn kwetsbaar voor de prijsveranderingen, andere sectoren profiteren juist.
  • Nationale veranderingen in prijzen raken de industrie ruwweg twee keer zo hard als Europese veranderingen.
  • Nederland heeft veel te winnen bij Europees gecoördineerd beleid voor energie-intensieve industrieën.

Veranderingen in de productiekosten van de Europese en Nederlandse industriële productie zetten de concurrentiepositie van de meer energie-intensieve industrie onder druk. Na de invasie van Oekraïne door Rusland zijn de energieprijzen in heel Europa snel gestegen. Zowel gas- als elektriciteitsprijzen blijven naar verwachting ook de komende jaren in Europa hoger dan in concurrerende regio’s (figuur 1).

Tegelijkertijd stijgen ook de kosten voor elektriciteitsnetwerken, omdat investeringen nodig zijn om het netwerk uit te breiden en te verduurzamen. Het aandeel van deze kosten dat wordt doorberekend aan de energie-intensieve industrie verschilt aanzienlijk tussen landen. In Nederland nemen deze kosten relatief sterk toe vanwege de integratie van wind op zee in het elektriciteitsnet. Bovendien is de vrijstelling voor grootverbruikers, de zogeheten volumecorrectieregeling, geschrapt. Dit staat in schril contrast met de situatie in andere landen, waar de stijging van netwerkkosten lager is, zoals in Frankrijk, of waar de energie-intensieve industrie wordt gecompenseerd, zoals in Duitsland (E-Bridge, 2024).

Tot slot is de prijs van emissierechten in het ­Europese emissiehandelssysteem (ETS) de afgelopen jaren sterk gestegen, van 8 euro in januari 2018 tot een gemiddelde van 85 euro in 2023. De handel in ETS-futures suggereert dat deze prijs in 2025 over het geheel rond de 67 euro zal liggen. Ondertussen blijven de koolstofprijzen in de belangrijkste handelspartners van de EU laag, behalve in het VK. Kanttekening hierbij is wel wat de energie-intensieve industrie onder het ETS gratis emissierechten ontvangt, waardoor de werkelijke prijsstijging veel lager is dan 60 euro en verschilt per installatie, bedrijf, sector en land.

Een verlies van competitiviteit van de Nederlandse industrie kan gevolgen hebben voor de structuur van de economie. In 2023 droeg de sector industrie zo’n twaalf procent bij aan het bruto binnenlands product en het energie-intensieve deel zo’n zeven procent (CBS, 2024a). De industrie onderscheidde zich bovendien van andere sectoren door een relatief hoge arbeidsproductiviteit (CBS, 2024a; 2024b), sterke verwevenheid met andere sectoren als gekeken wordt naar de upstream- en downstreamactiviteiten (CBS, 2023), en relatief veel investeringen in innovatie (CBS, 2024a; 2024c). Tegelijkertijd was de sector verantwoordelijk voor 31 procent van de nationale uitstoot van broeikasgassen (CBS, 2024d).

In hoeverre tasten de drie prijsveranderingen de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie aan? Om dat te analyseren, modelleren we de effecten voor de industrie in een nieuw sectoraal algemeen-evenwichtsmodel met meerdere landen. We kijken hierbij naar de periode 2018–2025: 2018 was nog een ‘normaal’ jaar vóór corona waarvoor goede input-outputdata beschikbaar zijn; en het kostenniveau van 2025 laat zich inmiddels goed afleiden uit de prijzen van futures en realisaties. Het model geeft de effecten op prijzen en productie enkele jaren vooruit en gaat ervan uit dat productiefactoren wel gesubstitueerd kunnen worden, maar grootschalige investeringen in nieuwe uitstoot- of energie-efficiëntere productietechnieken niet mogelijk zijn (kader 1).

Statisch mondiaal sectoraal algemeen-evenwichtsmodel

Ons model is gebaseerd op input-outputtabellen die mondiale handelsstromen bestrijken, aangepast aan de specificaties van de Nederlandse industrie. Ons raamwerk is een statisch multi-country multi-sector algemeen-evenwichtsmodel gebaseerd op werk van Devulder en Lisack (2020) en Allen et al. (2023). Aan de productiekant heeft het model een nested CES-productiestructuur (constante elasticiteit van substitutie). Aan de vraagzijde is er een representatief huishouden in elk land, dat eindproducten consumeert. Ook is er een regering in elk land die belastinginkomsten int en deze forfaitair terugsluist naar huishoudens. We kalibreren het model met behulp van input-outputtabellen van de OESO uit 2018 en elasticiteiten van substitutie uit de literatuur. Zie Heerma van Voss et al. (2025) voor een volledige uitleg van het model en de scenario’s.

Zo’n algemeen-evenwichtsanalyse is een aanvulling op bedrijfsspecifieke studies naar de competitiviteit van de Nederlandse industrie (Lehtonen et al., 2025; Strategy&, 2024). Waar deze studies beter inzicht geven in de huidige concurrentiepositie van individuele bedrijven, geeft een algemeen-evenwichtsanalyse zicht op de prijsveranderingen die het meeste effect hebben.

Effecten op productie

Veranderingen in de energieprijzen hebben een veel grotere impact dan de stijging van de ETS-prijs en netwerkkosten samen (figuur 2). De energieprijzen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 85 procent van het effect van de gecombineerde prijsveranderingen op de productie van de energie-intensieve industrie. Den Nijs en Thissen (2024) geven een gedetailleerde analyse van de wijze waarop hogere gasprijzen de Nederlandse industrie raken.

De productie-effecten van de stijging van netwerkkosten zijn over het algemeen meer dan twee keer zo groot als die van de ETS-prijsstijging. De meeste concurrentie-effecten van de prijsstijging van de ETS-rechten worden namelijk verzacht door de gratis rechten en het Europese karakter van de prijsverandering.

Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de netwerkkosten (Aurora, 2024; E-Bridge, 2024) en de ETS-kosten (Refinitiv Eikon, 2024) de komende jaren naar verwachting verder oplopen, terwijl de futures voor energieprijzen (Bloomberg, 2024) stabieler zijn. Bovendien heeft de afschaffing van de gratis rechten (ten faveure van het ­Carbon Border Adjustment Mechanism, dat na een overgangsperiode van tien jaar het stokje overpakt als bescherming van de Europese industrie tegen concurrentie-effecten van het ETS) mogelijk ook een grote impact. Deze effecten worden richting 2030 naar verwachting steeds belangrijker.

Chemie en basismetaal hard geraakt

Er zijn wel grote verschillen tussen sectoren. De gecombineerde prijsverandering leidt naar verwachting tot een daling van acht procent in de productie van chemische producten in Nederland. De gemiddelde energie-intensiteit is hierin een sterke factor. De Nederlandse chemiesector gebruikt relatief veel gas, zowel ten opzichte van andere Nederlandse sectoren als ten opzichte van buitenlandse chemie.

In de basismetaalsector daalt de productie met negen procent zelfs nog wat meer dan in de sector chemie, maar deze daling is wel kleiner dan in de meeste andere EU-­landen (figuur 3).

Het macro-economische effect van de prijsveranderingen telt op tot een daling van 1,5 procent van het Nederlandse bruto binnenlands product. Met name de daling van de productie in de de sector chemie heeft een grote impact, omdat deze sector bijna een derde vertegenwoordigt van de totale toegevoegde waarde van de Nederlandse energie-intensieve industrie.

In de meeste andere Nederlandse industrieën zien we een relatief kleine daling in de productie, met minder dan 2 procent. Enkele sectoren, zoals papier, profiteren zelfs licht. Dit komt mede door de werking van het Europese emissiehandelssysteem. Binnen dit systeem ontvangen bedrijven een bepaalde hoeveelheid gratis emissierechten op basis van een benchmark. Wanneer een sector gemiddeld genomen minder uitstoot dan deze benchmark, krijgt ze meer gratis rechten dan nodig is om de uitstoot af te dekken. Dit is het geval voor de papiersector: ze opereert nét onder de ETS-benchmark, waardoor een stijging van de koolstofprijs binnen het ETS voor haar feitelijk neerkomt op een subsidie. Ook is de sector gemiddeld genomen een stuk energie-­efficiënter dan zijn concurrenten. Het sectorgemiddelde voor de energie-efficiëntie van productie wordt voor de papiersector in sterke mate bepaald door enkele grote en efficiënte producenten.

Overigens kan de lagere energie- en koolstofintensiteit die we in sommige Nederlandse sectoren zien, ook deels worden veroorzaakt door compositie-effecten. Zo omvat de sector basismetaal de productie van zowel staal als aluminium, terwijl deze producten maar in zeer beperkte mate met elkaar concurreren. Ook kan de spreiding binnen een sector groot zijn, zoals Strategy& (2024) en Lehtonen et al. (2025) laten zien.

Energie-intensieve industrie actief in Europa

Hoewel de industriële productie is gedaald door de prijsveranderingen, worden de effecten op de Nederlandse concurrentiepositie beperkt door de concentratie van haar export op de Europese interne markt. De Nederlandse industrie exporteert voornamelijk naar andere landen binnen de EU, en concurreert vooral met andere energie-­intensieve industrie die de Europese markt bedient (figuur 4). In mindere mate concurreren Nederlandse bedrijven ook op markten in het VK, de VS, China en de rest van de wereld. Die gerichtheid op de Europese markt beperkt de nadelige effecten op de Nederlandse concurrentiepositie: de energie- en koolstofprijzen zijn immers ook gestegen voor andere Europese energie-intensieve industrie. Al geldt ook hier uiteraard dat sectorgemiddelden de verschillen tussen bedrijven verhullen, en dat er binnen elke sector bedrijven zijn die sterker last hebben van mondiale concurrentie dan andere.

Dat de Nederlandse industrie vooral gericht is op Europa betekent echter ook dat nationaal beleid dat de productiekosten unilateraal verhoogt, de concurrentiepositie relatief sterk schaadt. Dat verklaart bijvoorbeeld waarom de nationaal gestegen netwerkkosten een groter effect op de productie hebben dan de Europees gestegen ETS-prijs. Een ander voorbeeld betreft het al dan niet doorzetten van de zogeheten Indirecte Kostencompensatie ETS. Deze regeling compenseert in 2024 nog een groot deel van de prijsstijging van elektriciteitskosten voor de Nederlandse energie-intensieve industrie. Voor de komende jaren is (nog) niet besloten om de regeling voort te zetten. Indien Nederland als enige de compensatie aan de industrie voor hoge elektriciteitskosten door het ETS zou laten aflopen, zou dit vooral gevolgen hebben voor de chemie en basismetaal. In dat geval wordt de productiedaling als gevolg van het ETS voor de sector chemie ongeveer twee keer zo groot. Ook zou de productie in de Nederlandse basismetaalsector als gevolg van het ETS licht dalen in plaats van licht stijgen.

Over het algemeen geldt de vuistregel dat prijsveranderingen op nationaal niveau de energie-intensieve industrie ongeveer anderhalf tot twee keer zo hard raken als prijsveranderingen op EU-niveau. De Nederlandse industrie heeft dan ook veel te winnen bij een geharmoniseerd Europees beleid.

Conclusie en discussie

Vooral de hogere energieprijzen hebben een negatief effect op de productie-effecten in de energie-intensieve industrie; het effect van de hogere netwerkkosten en ETS-prijzen is de komende jaren beperkter.

De effecten verschillen daarbij sterk tussen sectoren. De sectoren chemie en basismetaal worden relatief hard geraakt. De meeste andere sectoren worden nauwelijks beïnvloed door de prijsveranderingen, en sommige industrieën profiteren zelfs.  Wel is het daarbij van belang om in het achterhoofd te houden dat de effecten ook nog kunnen verschillen tussen bedrijven binnen sectoren (Lehtonen et al., 2025; Strategy&, 2024).

Dat de prijsprikkels leiden tot veranderingen in de productie per sector, is niet zonder meer negatief. Het helpt om de structuur van de economie zich te laten aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen, zoals de toegenomen schaarste van energie. Dat kan wenselijk zijn in tijden van een achterblijvende bedrijfsdynamiek, aanhoudende arbeidsmarktkrapte, krapte op het elektriciteitsnet, en schaarste aan natuurlijk kapitaal.

De nationale prijsveranderingen kunnen de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie aantasten. Nationale prijsveranderingen blijken ongeveer twee keer zoveel impact te hebben op de concurrentiekracht van de Nederlandse industrie als soortgelijke veranderingen op Europees niveau. Ongelijkheden in bijvoorbeeld de kosten voor het gebruik van de netten en de verstrekking van de Indirecte Kostencompensatie ETS leiden dus tot een verslechterende concurrentiepositie voor de Nederlandse industrie. Dat komt omdat Nederland dan duurder wordt ten opzichte van de meest relevante markt: de interne markt in de EU.

Als de verwachting is dat een Nederlandse industriële sector op de langere termijn kan concurreren op basis van uitstootvrije productie maar de sector op de korte termijn nadeel ondervindt van relatief hoge nationale prijzen, kan dat een argument zijn voor ondersteunend overheidsbeleid teneinde de sector overeind te behouden (Van der Vegte en Van Dijk, 2024). Met de toenemende productiekosten lopen de kosten van dergelijk beleid echter wel snel op, wat het onevenredig duur kan maken.

Ook kan de overheid inzetten op het behoud van sectoren teneinde ongewenste afhankelijkheden van andere landen te voorkomen. Een dergelijke strategische autonomie kan echter alleen op Europees niveau bereikt worden: Nederland is als economie niet groot genoeg om alle industriële goederen die nodig zijn zelf te produceren. Dat pleit voor Europese coördinatie van het beleid ten aanzien van de energie-intensieve industrie.

Een dergelijke Europese coördinatie heeft voor Nederland ook voordelen in termen van competitviteit (Henrar en Feij. 2024; Croon et al., 2024). Europese prijsveranderingen leiden tot kleinere productie-effecten dan nationale prijsveranderingen omdat de industrie vooral concurreert met andere Europese bedrijven. Het huidige gebrek aan coördinatie hindert dus de competitiviteit van de Nederlandse energie-intensieve industrie. Sommige delen van de Nederlandse industrie kunnen bovendien profiteren van een gelijker speelveld dankzij hun relatief lage energie-intensiteit.

De huidige roerige tijden bieden een kans om het Europese industriebeleid te versterken. In het veelbesproken rapport van Draghi (2024) en met de daaropvolgende Clean Industrial Deal worden voorstellen gedaan die kunnen bijdragen aan een harmonisatie van het Europese industriebeleid, zoals verdere integratie van de Europese nationale productmarkten, stappen richting een kapitaalmarktunie en het opzetten van een overlegorgaan voor het coördineren van beleid gericht op een competitieve basisindustrie.

Tegelijkertijd bevatten de plannen van de EU ook onderdelen die juist leiden tot verdere nationalisering van het beleid gericht op de competitiviteit van de energie-intensieve industrie, zoals het versoepelen van de staatssteunregels. Dergelijke maatregelen gaan niet alleen ten koste van de welvaart van de EU als geheel (IMF, 2024), maar kunnen in het bijzonder nadelig uitpakken voor Nederland, vanwege de sterke gerichtheid van de Nederlandse industrie op de Europese markt.

Getty Images

Literatuur

Allen et al. (2023) Using short-term scenarios to assess the macroeconomic impacts of climate transition. Banque de France, Working Paper Series No. 922.Aurora (2024) Grid fee outlook for the Netherlands 2045. Aurora Energy Research Rapport, 15 augustus. Te vinden op www.auroraer.com.

Bloomberg (2024) Bloomberg Energy Futures. Te vinden op www.eurex.com.

CBS (2023) Wederuitvoer in 2022 groter dan export van Nederlandse makelij. CBS Publicatie, 7 september.

CBS (2024a) Bbp, productie en bestedingen; kwartalen, waarden, nationale rekeningen. CBS StatLine.

CBS (2024b) Arbeidsvolume; bedrijfstak, geslacht, nationale rekeningen, 1995–2022. CBS StatLine.

CBS (2024c) Research en development; personeel, uitgaven, bedrijfsgrootte, ­bedrijfstak. CBS StatLine.

CBS (2024d) Emissies broeikasgassen (IPCC); klimaatsector, kwartaal. CBS StatLine.

Croon, T., M. Chahim, K. Bots en F. Busscher (2024) Waarom Nederland baat heeft bij een Europese groene industriedeal. ESB, 109(4837S), 40–45.

Devulder en Lisack (2020) Carbon Tax in a Production Network: Propagation and Sectoral Incidence. Banque de France, Working Paper Series No. 760.

Draghi, M. (2024) The future of European competitiveness: A competitiveness strategy for Europe. Rapport Europese Commissie, september.

E-Bridge (2024) Electricity cost assessment for large industry in the Netherlands, Belgium, Germany and France: Final Report. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

Heerma van Voss, B., G. Schotten, A. Smadu, S. Wöhrmüller en L. Lehtonen (2025) Competitiveness of the Dutch energy-intensive industry: Energy prices, grid costs, ETS, and fossil fuel subsidies. Te vinden op www.dnb.nl. 

Henrar, T. en G. Feij (2024) Nederlandse opstelling in Europa ondermijnt positie eigen industrie. ESB, 109(4837S), 46–51.

IMF (2024) Industrial Policy in Europe: A Single Market Perspective. IMF Working Paper 2024/249. Te vinden op: www.IMF.org.

Lehtonen, L., M. Kroon, G. Schotten en B. Heerma van Voss (2025) Een simulatie van CO2-belastingen op bedrijfswinsten in de Nederlandse industrie. Te vinden op www.dnb.nl. 

Nijs, S. den, en M. Thissen (2024) Duurder gas drukt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. ESB, 109(4837S), 24–29.

Refinitiv Eikon (2024) ETS price data. Licensed.

Strategy& (2024) Speelveldtoets 2024: Effecten van de aanscherping van het energie- en klimaatbeleid op de industrie. Rapport, 3 mei. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

Vegte, N. van de en J. van Dijk (2024) Stuur bij fossiele subsidies en koolstofbeprijzing op gewenste situatie in 2050. ESB, 109(4837S), 70–73.

Auteurs

Plaats een reactie