Ga direct naar de content

Tijdens lockdown maakten werkenden minder uren en kregen ze minder gedaan

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 17 2021

Sinds het begin van de coronacrisis werken veel Nederlanders (vaker) thuis om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Wat betekent deze verandering in de manier van werken voor de kwantiteit en kwaliteit van het werk?

In het kort

– Veel werknemers gingen tijdens de coronacrisis minder werken, en kregen per gewerkt uur ook minder voor elkaar.
– De afname in de kwantiteit en kwaliteit van betaald werk is het grootst bij alleenstaanden zonder kinderen en aparte werkplek.
– Vrouwen besteden meer extra tijd aan onbetaald werk zoals de zorg voor kinderen en thuisonderwijs dan mannen.

Om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, adviseert het kabinet sinds het voorjaar van 2020 “werk zo veel mogelijk thuis”. De relevantie hiervan wordt nogmaals benadrukt door de recente lockdownmaatregelen. Bij deze verregaande maatregelen krijgt de volksgezondheid prioriteit, maar ze hebben ook uiteenlopende sociaal-economische gevolgen en vergen een aanpassing van de manier van werken. Wat betekent dat voor de productiviteit van betaalde en onbetaalde arbeid, waaronder huishoudelijk werk en mantelzorg?

Wij hebben Nederlanders die voorafgaand aan de coronacrisis betaald werk hadden, gevraagd naar het aantal gewerkte uren, hoeveel ze per uur konden doen, en wat in die gewerkte uren de kwaliteit van het werk was tijdens de crisis vergeleken met daarvoor.

Enquête

851 Nederlanders die thuis tijdens de coronacrisis minimaal vier uur per week meer zijn gaan werken, hebben tussen 22 april en 5 mei een online-vragenlijst ingevuld over hun werkzaamheden. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 43 jaar, 53 procent was man, 71 procent had een partner, en 48 procent had thuiswonende kinderen. De meerderheid van de respondenten was hoogopgeleid (61 procent).

Op het moment van de dataverzameling adviseerde het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken, de scholen en kinderopvang gingen dicht, en sociale interacties werden sterk afgeraden. Daarmee vertoonde de toenmalige situatie veel gelijkenis met de tweede lockdown die in het najaar van 2020 is ingegaan.

Productie

Uit eerder onderzoek blijkt dat de productie bij betaald werk gezien kan worden als een combinatie van de kwantiteit en kwaliteit van het werk (Brouwer et al., 1999). De totale productie bestaat dan uit drie verschillende factoren, namelijk de hoeveelheid gewerkte uren, hoeveel werk men per uur kon verzetten, en de kwaliteit van het werk in de gewerkte uren.

Verandering in de kwantiteit van betaald werk is in dit onderzoek gemeten op basis van het verschil in het aantal uren betaald werk voorafgaande aan en tijdens de crisis, en de hoeveelheid werk die men in een gemiddeld gewerkt uur heeft kunnen verrichten vergeleken met normaal. Bijvoorbeeld: iemand die voor de coronacrisis veertig uur per week werkte en tijdens de coronacrisis dertig uur, en in die dertig uren tachtig procent van het normale werk kon verzetten, heeft in kwantiteitstermen een productie van 60% (=(80%x30)/40).

De kwaliteit van het geleverde werk kan ook veranderen. Deze verandering wordt gemeten als de geleverde kwaliteit van het in de gewerkte uren gedane werk. Wanneer de persoon in het voorbeeld tijdens de coronacrisis een lagere kwaliteit van werk heeft kunnen leveren, zeg tien procent minder, dan zou de totale productie 60% × 90% = 54% zijn.

Naast vragen over betaald werk hebben respondenten vragen beantwoord over onbetaald werk, namelijk de veranderingen in het aantal uren besteed aan zorg voor kinderen, kinderen ondersteunen bij thuisonderwijs, huishoudelijk werk, maaltijden bereiden, en aan klussen in huis/tuin, of aan mantelzorg voor een huisgenoot of iemand anders, en ook aan vrijwilligerswerk.

Veranderingen in werkstatus

Zoals in figuur 1 te zien is, veranderde voor ongeveer de helft van de mensen de manier van werken niet of nauwelijks als gevolg van de coronacrisis, terwijl iets meer dan een op de vier aangaf nu vooral thuis te werken. Sowieso werkte in onze steekproef iedereen minimaal vier uur per week meer thuis dan voorheen.

Figuur 1, ESB

Voor ongeveer een op de acht werkenden veranderden er diverse dingen in hun werk, namelijk door combinaties van vooral thuiswerken, minder of meer uren werken, of het doen van een ander type werk. Voor vijf procent veranderde een van deze dingen. Twee procent raakte de baan kwijt of wisselde van baan, al dan niet als gevolg van de coronacrisis.

Groter verlies in kwantiteit dan in kwaliteit

Bij de mensen die hun baan behielden (98 procent), is zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het werk afgenomen, waarbij het kwantiteitsverlies groter was dan het kwaliteitsverlies. Het gemiddelde aantal gewerkte uren daalde in de eerste maanden van de coronacrisis van 35,2 naar 32,7 uur per week. Daarbij verzette per gewerkt uur 43 procent van de respondenten nog steeds evenveel werk, terwijl dit door 35 procent minder gedaan werd en door 22 procent meer.

De kwaliteit van het werk heeft iets minder onder de crisis geleden. Bijna driekwart van de mensen leverde in de gewerkte uren dezelfde kwaliteit als normaal, acht procent leverde een lagere kwaliteit, en zestien procent gaf aan een hogere kwaliteit te leveren.

Als we de veranderingen in de kwantiteit en kwaliteit van het werk (eenvoudig en lineair) combineren, dan zien we dat de totale productie bij 47 procent van de werkenden gedaald is, bij 31 procent gelijk is gebleven, en bij 22 procent is gestegen.

Aparte werkplek thuis belangrijk

Als we de verandering in productie relateren aan de kenmerken van de werkende en diens werkomgeving, dan zien we dat het hebben van zowel een aparte werkplek als een partner sterk bepalend is voor de geleverde productie (figuur 2).

Figuur 2, ESB

Mensen met partner en een aparte werkplek thuis hadden een hogere productie, waarbij het hebben van wel of geen thuiswonende kinderen slechts een klein verschil maakte. Mensen zonder partner, zonder kinderen en zonder aparte werkplek hadden de laagste productie. Ook mensen met kinderen maar zonder aparte werkplek thuis produceerden minder dan voorafgaand aan de coronacrisis. Deze veranderingen in productie werden sterker gestuurd door het minder uren werken dan door de kwaliteit van het werk.

Uit een hier niet gepubliceerde nadere analyse waarbij we rekening hielden met de leeftijd van de thuiswonende kinderen (0–3 jaar, 4–12 jaar, en/of 13–17 jaar) blijkt dat de productie vooral lager lag bij mensen met kinderen in de leeftijd van 0 t/m 3 jaar, maar ook dan geldt vooral dat het hebben van een aparte werkplek van belang was en dat het productieverlies vooral het gevolg was van een lagere werkkwantiteit, en niet of nauwelijks van de kwaliteit.

Tijdsbesteding onbetaald werk

Aan alle vormen van onbetaald werk werd er gedurende de crisis meer tijd besteed, in totaal gemiddeld bijna 6 uur per week. Deze toename is hoger dan de afname in gewerkte uren en komt waarschijnlijk ook in de plaats van reistijd. Ook hier liepen de veranderingen sterk uiteen. In figuur 3 is de verandering in tijdbesteding aan onbetaald werk uitgesplitst in vier subgroepen: mensen met en zonder thuiswonende kinderen (respectievelijk linker- en rechterdeel figuur) en mannen en vrouwen.

Figuur 3, ESB

Ouders van thuiswonende kinderen besteedden de meeste extra tijd aan zorg voor hun kinderen en aan ondersteuning bij thuisonderwijs, in totaal ongeveer vijf uur per week. Dit was ongelijk verdeeld: vrouwen spendeerden gemiddeld per week vier uur extra aan zorg en tweeënhalf uur extra aan thuisonderwijs, en mannen iets meer dan de helft hiervan.

Mensen zonder thuiswonende kinderen besteedden de meeste extra tijd aan klussen, huishoudelijk werk en maaltijden bereiden. Voor alle vormen van onbetaald werk, behalve voor klussen in huis of tuin, was de toename bij vrouwen groter dan bij mannen.

Conclusie en implicaties

In verschillende groepen van de samenleving hebben de lockdownmaatregelen dit voorjaar uiteenlopende effecten gehad op betaald en onbetaald werk. De totale productie bij betaald werk was, voor mensen die minimaal vier uur per week thuiswerkten, gemiddeld lager dan voorafgaand aan de crisis. Vooral mensen zonder partner en zonder aparte werkplek thuis hadden een lagere productie, en deze achteruitgang zat meer in de kwantiteit dan in de kwaliteit van het werk. De tijd besteed aan onbetaald werk nam juist toe, vooral bij vrouwen en mensen met thuiswonende kinderen.

Alleenwonenden ervaren de meeste invloed op hun productie. Mogelijk speelt eenzaamheid en gebrek aan ontspanning hierbij een rol, aangezien ook veel sociale activiteiten en sport door de maatregelen beperkt worden. Dat is nu weer relevant. Werkgevers en collega’s kunnen een rol spelen bij het ondersteunen van deze groep, bijvoorbeeld bij het waar mogelijk prioriteren van toegang tot werkplekken op kantoor, of door ze te betrekken bij werk waarin de interactie of samenwerking met anderen een grotere rol speelt.

Ten slotte lijkt het hebben van een aparte werkplek thuis om geconcentreerd te kunnen werken sterk bepalend voor de productie. Wat betreft mensen voor wie dit thuis niet goed mogelijk is, lijkt het faciliteren van een eigen werkplek elders wenselijk te zijn en mogelijk ook kosten­effectief.

Update 1 maart 2021: Figuur 2 is vervangen, omdat er in de gepubliceerde figuur sprake was van een dataverwerkingsfout. De fout heeft geen consequenties voor de conclusies van het artikel.

Getty Images

Literatuur

Brouwer, W.B.F., M.A. Koopmanschap en F.F.H. Rutten (1999) Productivity losses without absence: measurement validation and empirical evidence. Health Policy, 48(1), 13–27.

Auteurs

Categorieën