Ga direct naar de content

Tien jaar schuldencrisis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 12 1992

Tien jaar schuldencrisis
Deze maand is het tien jaar geleden dat Mexico bekend maakte niet langer aan zijn schuldverplichtingen te kunnen voldoen. De wereld reageerde geschokt. Om een financiele crisis te voorkomen,
moesten internationale financiele instellingen als
het IMF en de BIB met noodkredieten over de brug
komen. Commerciele banken, die opeens inzagen
dat ze reeds te veel aan de derde wereld hadden
geleend, weigerden van de ene dag op de andere
additionele middelen over te maken. Hun eigen
solvabiliteit stond immers op het spel. Aangezien
officiele instanties zich niet geroepen voelden om
de kredietverlening over te nemen, werden de ontwikkelingslanden met een kredietschaarste geconfronteerd. Dit maakte het voor hen nog moeilijker
om nun schuldverplichtingen na te komen. Een
schuldencrisis diende zich aan.
Nu is de tiende verjaardag van deze crisis haast ongemerkt gepasseerd. Wellicht omdat andere problemen de aandacht opeisen, wellicht ook omdat de
crisis tot het verleden behoort. De banken hebben
sinds 1982 voldoende voorzieningen opgebouwd.
Anno 1992 gaan hun zorgen uit naar de onroerendgoedcrisis in de Angelsaksische landen en de daling
van de aandelenkoersen in Japan. Daarnaast lijken
de ontwikkelingslanden uit hun schulden te zijn gegroeid. Ondanks de recessie in het Westen bedroeg
hun economische groei in 1990-1991 ruim 3%, terwijl het IMF voor 1992 en 1993 zo’n 6% voorspelt.
Verder is de externe schuld als percentage van de
exportopbrengsten gedaald van gemiddeld 180 in
1986 tot 125 in 1991. Het positieve beeld is vooral te
danken aan Latijns-Amerika, waar de netto-kapitaalstromen voor het eerst sinds 1982 weer positief zijn.
Waar komt deze omslag vandaan?
De belangrijkste verklaring is het toegenomen realisme bij alle betrokken partijen. Zo is de officiele
schuldenstrategie op gezette tijden herzien. Aanvankelijk ging het IMF ervan uit dat de schuldenlanden
op termijn volledig aan hun verplichtingen konden
voldoen. De aanpak van het ‘liquiditeits’-probleem
richtte zich daarom op het verschuiven van lopende
verplichtingen naar de toekomst. Deze strategic
werd in 1985 genuanceerd door het Baker-plan (solvabiliteit vereist groei, groei vereist nieuwe kredieten) om vervolgens in 1989 te worden verlaten. In
dat jaar lanceerde Brady een aanpak die wel degelijk uitging van een solvabiliteitsprobleem; schuldvermindering kwam op het menu en het IMF en de
Wereldbank dienden daaraan mee te werken.
Ook de commerciele banken getuigden met de jaren van steeds meer realiteitszin. Door het verhogen
van hun voorzieningen gaven zij al impliciet toe dat
de kredietwaardigheid van de schuldenlanden dubieus was. Met het ontstaan van een markt voor tweede-handsschulden werd dit voor iedereen duidelijk.
De prijs van de schulden noteerde immers van meet
af aan aanzienlijk beneden pari. Uiteindelijk bleken
de banken ook bereid om aan schuldvermindering
bij te dragen. Enkele jaren geleden was dit nog ondenkbaar. Dit zou immers slecht gedrag belonen!

ESB 12-8-1992

De meeste eer voor het bezweren van de schuldencrisis komt echter aan de ontwikkelingslanden zelf
toe. Geinspireerd door het succes van de Aziatische
tijgers en gewaarschuwd door de ervaringen van de
Comecon-landen kwamen deze eind jaren tachtig
tot de conclusie dat er geen altenatief was voor het
integreren in de wereldeconomie. De consequentie
was het alsnog doorvoeren van aanpassingen die in
de jaren zeventig waren uitgesteld. Inmiddels worden de eerste vruchten geplukt. Mexico, het land
waar de schuldencrisis begon, staat op het punt om
met de VS en Canada een vrijhandelsverdrag te sluiten. Argentinie, een andere beruchte debiteur, is
met het opheffen van handelsrestricties en toetredingsbelemmeringen een van de meest liberate economieen ter wereld geworden. Het heeft de hyperinflatie bedwongen, de begroting in evenwicht
gebracht en de wisselkoers gestabiliseerd. Door
de grote kapitaaltoevoer, inclusief terugkerend
vluchtkapitaal, moet zelfs geintervenieerd worden
om appreciatie van de peso te voorkomen.
Hoewel de angel dus uit de schuldenproblematiek
lijkt te zijn verwijderd, is toch een enkele kanttekening op zijn plaats. Aanpassingsbeleid gebaseerd op
integratie in de wereldeconomie heeft alleen zin als
de OESO-landen hun markten openstellen voor de
exporten die door dit beleid worden gestimuleerd.
Hiermee hangt samen dat blokvorming in Europa,
Noord-Amerika en Oost-Azie nadelige gevolgen kan
hebben voor die landen die zich buiten deze regie’s
bevinden. Dit geldt met name voor Afrika en ZuidAmerika, maar mogelijk ook voor Oost-Europa en
Zuid-Azie.
In de tweede plaats richt de schuldenstrategie zich
te eenzijdig op een beperkt aantal grote schuldenlanden. Het goede nieuws gaat aan de armste landen voorbij. Zo zijn de externe schulden van zwartAfrika sinds 1982 meer dan verdubbeld, terwijl ook
de schuld-exportverhouding (380% in 1991) voortdurend verslechtert. Ernstiger is dat de economische
groei van deze regio (1,3 % in 1990-91) al bijna
twintig jaar achterblijft bij die van de groep ontwikkelingslanden als geheel. De huidige aanpak
houdt dan ook onvoldoende rekening met het onderliggende probleem — de enorme en toenemende ontwikkelingsachterstand. Nodig is een lange-termijnstrategie waarbinnen de door Emmerij bepleite
ontwikkelingscontracten een belangrijke rol kunnen
spelen (zie ESB 25-3-1992). Zonder ingrijpen dreigen de armste landen de door hen beoogde aansluiting met de wereldeconomie te missen.
Gegeven deze restproblemen zou het van realisme
getuigen om de schuldenstrategie nog een laatste
maal te herzien. Noodzakelijke elementen in deze
aanpak zijn een vrijere toegang tot westerse markten in het algemeen en een lange-termijnstrategie
voor zwart-Afrika in het bijzonder. Het wachten is
op een nieuwe (Amerikaanse?) minister van Financien die hier zijn naam aan wil verbinden.
A.R.G.J. Zwiers

Auteur

Categorieën