Niet zozeer werkplekken waar lageropgeleiden werken maar vooral die waar hogeropgeleiden complexe taken uitvoeren, zijn onderhevig aan technologische verandering. In beroepen met veel computergebruik is continue verbetering van technologische vaardigheden gewenst.
237Jaargang 100 (4708) 23 april 2015
Technologische innovatie naar beroep en werkplek
ONDERNEMERSCHAP & INNOVATIE
U
it de literatuur blijkt dat technolo –
gisering – een algemeen begrip waar
automatisering , digitalisering , compu –
terisering en robotisering onder vallen
– geen sterke negatieve invloed heeft
op de werkgelegenheid. Per saldo lijkt er door de invoe –
ring van ICT eerder sprake te zijn van het stabiliseren van
bedrijfspopulaties (Hollanders en Ter Weel, 2002; Green –
an, 2003 en Harrison et al. , 2014). Graetz en Michaels
(2015) concluderen zelfs dat robotisering in de industrie
heeft geleid tot hogere arbeidsproductiviteit van werkne –
mers. Wel worden er meer dan eens tekorten van gekwa –
lificeerd personeel als gevolg technologische innovatie
gesignaleerd. Borghans en Ter Weel (2005) onderzochten
eerdere onderzoeksresultaten en concludeerden dat vooral
hogeropgeleiden computertechnieken zijn gaan gebruiken.
Daarnaast verwachtten zij dat lageropgeleiden – vanwege
de lager wordende ICT-kosten – ook steeds meer ICT-
toepassingen zullen gaan gebruiken. Recentelijk is de discussie over de effecten van techno –
logische ontwikkelingen op werk en werkgelegenheid nieuw
leven ingeblazen door de cijfermatige voorspellingen van de
onderzoekers Frey en Osborne uit Oxford (2013). Zij kwa -men tot de conclusie dat 47 procent van de Amerikanen
die in hun beroep veel herhaalde hand- en vingerbewegin
–
gen maken, veel risico lopen om in de komende twintig jaar
door computers of robots te worden vervangen. Dit betreft
bijvoorbeeld belasting- en verzekeringsinspecteurs, naaisters
en horlogemakers. Moeilijk te robotiseren is – volgens Frey
en Osborne – het werk van therapeuten, artsen, psycholo –
gen, sociaal werkers, opleiders en trainers, dus beroepen van
hoogopgeleide mensen waarbij vaardigheden als creativiteit,
onderhandelen en overtuigen nodig zijn. Er is weinig bekend over de mogelijk belaagde bedrijfs-
takken, beroepsgroepen en werkplekken. Smulders (2014)
belicht de verschillen in technologisering tussen landen en
ook tussen bedrijfstakken op basis van Europese data. Een
belangrijke vraag is welke beroepen en werkplekken er nog
met technologisering te maken gaan krijgen. Het is aanne –
melijk dat dit beroepen zijn waar de steeds hoger opgeleide
beroepsbevolking afkeer van heeft. Hierbij kan gedacht
worden aan kort-cyclisch werk, werk met een hoge mate
van fysieke arbeidsbelasting , werk met een hoge werkdruk
en saai, weinig complex en lerend werk. Verder is het aanna –
melijk dat werkplekken waar nog geen computers worden
gebruikt, meer druk van de technologisering gaan onder –
vinden (Borghans en Ter Weel, 2005). Op basis van deze overwegingen worden in dit artikel
twee hypothesen getoetst. Ten eerste de arbeidsbelastings-
hypothese dat er meer technologisering te verwachten is op
werkplekken met veel kort-cyclisch werk, fysieke arbeids-
belasting en werkdruk. En ten tweede de arbeidsinhouds-
hypothese dat er meer technologisering te verwachten is bij
weinig complex en lerend werk, zonder veel computerge –
bruik, veelal uitgevoerd door laagopgeleide en laagbetaalde
werkenden. De bevindingen geven mogelijk een inschatting van de
beroepsgroepen waar de komende jaren meer technologi-
sche ontwikkelingen kunnen worden verwacht. PETER
SMULDERS
Research fellow
bij TNO
Nieuwe processen en technologieën worden in Europa vaker
ingevoerd op de werkplekken waar fysieke arbeidsbelasting hoog
is. Het zijn echter vooral de werkplekken waar hogeropgeleiden
complexe taken uitvoeren, die onderhevig blijken aan techno –
logische verandering. Dit betreft met name beroepen waar het
computergebruik intensief is, zoals in de ICT of de financiële
sector, wat pleit voor continue verbetering van technologische
vaardigheden op de werkvloer.
Ondernemerschap & Innovatie ESB
ESB Ondernemerschap & Innovatie
238Jaargang 100 (4708) 23 april 2015
DATA EN METHODE
Om de twee hypothesen te testen wordt de European Wor –
king Conditions Survey (EWCS) gebruikt. Dit is een sur –
vey die om de vijf jaar gehouden wordt door de European
Foundation for the Improvement of Living and Working
Conditions (Parent-Thirion, 2012). De survey is in 2010
voor de vijfde keer gehouden onder steekproeven van
werkenden in alle 28 EU-landen plus 6 andere Europese
landen. Per land werden er minimaal 1000 werkenden in
de thuissituatie geïnterviewd. In totaal deden er in 2010
ruim 40.000 werkenden mee aan de survey, onder wie ruim
33.000 werknemers. De centrale variabele in de analyse betreft de vraag of er
gedurende de laatste drie jaren nieuwe processen of techno –
logieën op de werkplek werden geïntroduceerd. Deze vraag kan worden geïnterpreteerd als een brede vraag naar de toe
–
passing van technologische innovatie. Om de twee hypothesen te testen zijn er twee centrale
concepten ontwikkeld: arbeidsbelasting en hoogontwik –
keld werk. Voor arbeidsbelasting zijn kort-cyclisch werk,
fysieke arbeidsbelasting en werkdruk geselecteerd (tabel
1). Kort-cyclisch werk is gebaseerd op twee vragen, name –
lijk of het werk uitgevoerd wordt in korte herhaalde taken,
respectievelijk van minder dan een minuut en van minder
dan tien minuten. Fysieke arbeidsbelasting is het gemiddel –
de van acht vragen over het vóórkomen van respectievelijk
trillingen, geluid, hoge en lage temperaturen, vermoeiende
posities, zwaar werk, staand werk en herhalende bewegin –
gen. De werkdruk is gebaseerd op twee vragen: moet men
respectievelijk met hoge snelheid of deadlines werken. Voor hoogontwikkeld werk zijn er vier variabelen
geselecteerd. Complex en lerend werk is gebaseerd op
twee vragen: of men respectievelijk complexe taken moet
uitvoeren of nieuwe dingen moet leren. Daarnaast wordt
computergebruik gezien als een indicator van ontwikkeld
werk. Computergebruik betreft één vraag naar het gebruik
op het werk van een pc, netwerkcomputer dan wel main –
frame. Ten slotte zijn inkomen en opleiding als indicatoren
van hoogontwikkeld werk geselecteerd. De beschreven zeven variabelen vormen volgens een
factoranalyse inderdaad de twee grotere en beoogde con –
cepten, te weten arbeidsbelasting en hoogontwikkeld werk.
Deze twee grotere concepten worden ingevoerd in een
logistische regressieanalyse met technologische innovatie
als afhankelijke variabele. Als controlevariabelen worden
sekse, leeftijd, bedrijfsgrootte ingevoerd, en ook de EU-
regio omdat deze variabele mogelijk controleert voor regio –
naal beleid ten aanzien van technologische innovatie.
RESULTATEN
Tabel 2 laat zien dat beide verklarende concepten – arbeids-
belasting en hoogontwikkeld werk – een positief verband
vertonen met technologische innovatie. Een odds-ratio van
1,8 bij het hoogste kwartiel van de arbeidsbelasting geeft
aan dat de kans op technologische innovatie bij die catego –
rie 1,8 keer groter is dan de kans bij de laagste categorie, de
vergelijkingscategorie (referentie). De odds-ratio’s zijn sig –
nificant, dus technologische innovatie vindt méér plaats bij
een hoge arbeidsbelasting en bij een grote mate van hoog –
ontwikkeld werk. Dit betekent dat de eerste hypothese bevestigd wordt
door de data. Bij arbeidsbelasting heeft van de werknemers
in het laagste kwartiel 31 procent te maken met technolo –
gische innovatie en het hoogste met 45 procent. De tweede
hypothese – dat saai, laagontwikkeld en laagbetaald werk
technologische innovatie oproept – wordt echter niet
bevestigd. De data laten juist het tegendeel zien: meer tech –
nologische innovatie gaat samen met een grote mate van
hoogontwikkeld werk. Van het laagste kwartiel werkne –
mers heeft 20 procent te maken met technologische inno –
vatie, terwijl van het hoogste kwartiel 63 procent daarmee
te maken heeft. De kans op technologische innovatie is bij
het hoogste kwartiel van hoogontwikkeld werk 5,5 keer
groter dan de kans bij de laagste categorie van hoogontwik –
keld werk.
Bron: EWCS, 2010
Resultaten logistische regressieanalyseTABEL 2
Bron: EWCS, 2010
Resultaten factoranalyse TABEL 1
Factor 1:
arbeids belasting Factor 2:
hoogontwikkeld werk
Kort-cyclisch werk 0,66
Fysieke
arbeidsbelasting 0,66-0,41
Werkdruk 0,74
Complex en lerend
werk 0,68
Computergebruik 0,76
Jaarinkomen
(in hoofdbaan) 0,64
Opleidingsniveau 0,57
Verklarende
variabelenSubcategorieënnOdds-
ratio
Arbeidsbelasting Laagste kwartiel 7.162Referentie
Een na laagste kwartiel 6.9551,56
Een na hoogste kwartiel 6.3661,70
Hoogste kwartiel 5.9921,82
Hoogontwikkeld werk Laagste kwartiel 7.122Referentie
Een na laagste kwartiel 6.2851,86
Een na hoogste kwartiel 6.1373,40
Hoogste kwartiel 6.9315,50
Sekse Man 12.966Referentie
Vrouw 13.5090,89
Leeftijd 15–29 jaar 5.217Referentie
30–49 jaar 14.1881,10
50–64 jaar 7.0701,08
Bedrijfsgrootte 1-9 personen 8.634Referentie
10-99 personen 11.9921,45
100+ personen 5.8492,37
EU-regio Zuidoost EU 10.464Referentie
Noordwest EU, incl. Noorwegen 12.2571,09
Niet-EU-landen 3.7541,04
Ondernemerschap & Innovatie ESB
239Jaargang 100 (4708) 23 april 2015
010 20 30 40 50 60
In procenten 7
0
E le m en ta ir e b ero ep en
G
esc h oold e l a n db ou w ers , b osb ou w ers
e n v is se rs
Di
en stv e rle n en d p ers o n eel e n v e rk o p ers
B
ed ie n in gsp ers . m ach in es e n i n sta lla tie s,
a sse m ble u rs
A
m bach ts lie d en
B
ero ep en b ij d e s tr ijd kra ch te n
A
dm in is tr a tie f p ers o n eel
T
ech nic i e n v a ksp ecia lis te n
I
n te lle ctu ele , w ete n sc h ap pelijk e ,
a rtis tie ke b ero ep en
L
eid in gge ve n de f u n ctie s
A
lle b ero ep en
De mate van technologisch innovatie naar beroeps-
groep (ISCO 1-digit) is te vinden in figuur 1. Gemiddeld
over alle werkplekken meldt 41 procent van de werknemers
de laatste drie jaar met technologische innovaties te ma –
ken te hebben gehad. Het vaakst hebben leidinggevenden,
specialisten en vakspecialisten te maken met technologi-
sche innovatie. Hier toont zich uiteraard vooral de invloed
van hoogontwikkeld werk op technologische innovatie.
Het minst hebben arbeiders en andere lageropgeleiden in
elementaire beroepen ermee te maken.
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
Naar aanleiding van de toekomstvoorspellingen van Frey en
Osborne (2013) over het verdwijnen van banen aan de on –
derkant van de arbeidsmarkt door robotisering is empirisch
onderzocht wat in Europa recent de technologische veran –
deringen op de werkplek zijn geweest. Ten eerste is gevon –
den dat een grote mate van technologische innovatie voor –
komt op werkplekken met veel arbeidsbelasting. Ten tweede
blijkt dat op werkplekken met een grote mate van hoogont –
wikkeld werk veel technologische innovatie plaatsvindt. De
factor hoogontwikkeld werk is de belangrijkste voorspeller
van de twee, wat kan duiden op robotisering – vervanging
van zwaar en herhalend werk – aan de onderkant van de ar –
beidsmarkt in Europa en computerisering – vervanging van
computergerelateerde taken – aan de bovenkant. De arbeidsinhoudhypothese – dat technologisering
meer plaatsvindt op werkplekken zonder complexe dan wel
lerende taken, zonder veel computergebruik en uitgevoerd
door laagopgeleide en laagbetaalde mensen – wordt hiermee
dus niet bevestigd. Weliswaar werd door werknemers met
laagbetaald, laagopgeleid, saai en weinig complex werk nog
een technologisch innovatiepercentage van twintig procent
gerapporteerd, maar de technologische innovatie bij het
tegendeel van saai werk, namelijk hoogbetaald, hoogop –
geleid complex en lerend werk, bleek 63 procent te zijn.
De hier gevonden resultaten duiden dus nog niet op een
sensationele ontwikkeling van de robotisering om saai werk
uit te bannen. Er is eerder sprake van een technologische
versterking van hogeropgeleide werkzaamheden. Het is echter moeilijk om de toekomstige werkgelegen –
heidseffecten van technologische veranderingen goed in te
schatten. Dit komt onder andere omdat het onduidelijk is
om welke computertechnologieën het precies gaat. Verder
speelt mee dat technologische verandering niet de enige
factor is die invloed heeft op de werkgelegenheid. Door het
Amerikaanse ministerie van arbeid (Richards en Terkanian,
2013) worden een aantal drivers onderscheiden die de werk-
gelegenheid sturen. Het gaat daarbij – behalve om techno –
logische innovatie – ook om de uitbesteding van werk, om
werk op een andere wijze te organiseren en om de vraag-
bepaalde vervanging van producten en diensten door an –
dere producten. Zo vormt de verouderende en zorgbehoe –
vende bevolking een belangrijke banengroeistimulans. Niettemin is een relevante vraag hoe groot de bedreig –
de werknemerscategorieën zijn. Uit de data blijkt dat kort-
cyclisch werk met cycli korter dan één minuut in Europa
bij 20 procent van de werknemers voorkomt. Kort-cyclisch
werk met cycli tussen één en tien minuten komt bij 25
procent van de werknemers voor. Dat zijn hoge percenta -ges. Dus zo’n 45 procent van de Europese werknemers zou
met het risico van robotisering te maken kunnen krijgen.
Beroepen die onder deze risicogroep vallen zijn bijvoor –
beeld ambachtslieden, drukkers, machinebedieners, as-
sembleurs, voedsel- en houtbewerkers, bouwvakkers en
mijnwerkers. De centrale variabele bij hoogontwikkeld werk is com –
putergebruik. Ruim 32 procent van de Europese werkne –
mers werkt de hele tijd of bijna de hele tijd met de compu –
ter. Beroepen in de ICT, de financiële sector, de wetenschap
en techniek zijn het meest op een computer aangewezen.
Bij dit type beroepen zal het zaak zijn om opleiding en trai-
ning , zoals de OESO en de Nederlandse overheid beplei-
ten, op peil te houden om toekomstige technologisering bij
te blijven benen.
LITERATUUR
Borghans, L. en B. ter Weel (2005) How computerization has changed the labour market.
In: L. Soete en B. ter Weel (red.), The economics of the digital society. Cheltenham, VK: Elgar
Publishers, 219–247.
Frey, C. en M. Osborne (2013) The future of employment: how susceptible are jobs to computeri-
zation? Oxford: University of Oxford.
Graetz, G. en G. Michaels (2015) Robots at work. CEPR Discussion Paper, 10477.
Greenan, N. (2003) Organisational change, technology, employment and skills: an empirical
study of French manufacturing. Cambridge Journal of Economics, 27(2), 287–316.
Harrison, R., J. Jaumandreu, J. Mairesse en B. Peters (2014) Does innovation stimulate em-
ployment? A firm-level analysis using comparable micro-data from four European coun-
tries. International Journal of Industrial Organization, 35(1), 29–43.
Hollanders, H en B. ter Weel (2002) Technology, knowledge spillovers and changes in the
employment structure: evidence from six OECD countries. Labour Economics, 9(5), 579–599.
Parent-Thirion, A., G. Vermeylen, G. van Houten et al. (2012) Fifth European Working Condi-
tions Survey- overview report. Luxemburg: Europese Unie.
Richards, E. en D. Terkanian (2013) Occupational employment projections to 2022. Monthly
Labor Review. Artikel op www.bls.gov.
Smulders, P.G.W. (2014) Automatisering in Nederland en Europa. ESB, 99(4696), 651–652.
Bron: EWVS, 2010
Technologische innovatie op de werkplek FIGUUR 1