Te veel landen?
Aute ur(s ):
Brakman, S. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Rijksuniversiteit Groningen. Met dank aan Charles van Marrewijk e Alb ert de Vaal.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4061, pagina 514, 5 juni 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
politiek, bestuur, internationale, economische, betrekkingen, uit, de, vakliteratuur
Linguïsten, sociologen, historici en polemologen hebben elk een acceptabele verklaring waarom er landen zijn, hoe groot ze zijn en
hoeveel er zijn. Voorzover economen zich met deze vraag hebben bezig gehouden ligt de nadruk op schaalvoordelen die ontstaan als
een individu opgaat in een gemeenschap, of op de optimale omvang van de belasting die door de heersende meerderheid kan worden
opgelegd aan de minderheid. In een paper van Alberto Alesina en Enrico Spolaore (AS) gaat het om een, op het eerste gezicht, veel
moeilijker te beantwoorden probleem; de vraag welk aantal landen optimaal is vanuit welvaartsoogpunt en welk aantal stabiel is 1.
Het model van AS is eenvoudig en moet gezien worden als een eerste poging om met behulp van economische variabelen bij te dragen
aan een verklaring van het aantal landen. Elke inwoner moet belasting betalen hetgeen zijn welvaart vermindert, en ontleent nut aan
publieke goederen. Het instandhouden van de overheid moet worden betaald uit belastingopbrengsten (in het model een vast bedrag).
Het nut van overheidsdiensten neemt af naarmate de overheid minder goed voorziet in de behoeften van onderdanen. Deze afstand
tussen overheid en onderdanen wordt in het model benaderd door de geografische afstand: de overheid voorziet als het ware het beste
in de behoefte van Hagenaars. Door te veronderstellen dat inwoners gelijkmatig over een land zijn verspreid, kan iets worden gezegd
over het ontstaan van landen.
Voor welke oplossing zou een ‘welwillende dictator’ kiezen, die vrij zou zijn om een optimale en welvaartsmaximaliserende indeling van de
wereld af te dwingen, waarbij het nut van iedereen gezamenlijk wordt gemaximaliseerd? Hij zou elke overheid precies in het midden van
een land vestigen, de gemiddelde afstand van overheid tot onderdaan is dan immers het laagst. Verder worden alle landen even groot,
omdat in principe de afstand van een grensbewoner tot beide centrale overheden even groot moet zijn. Het optimale aantal landen neemt
toe naarmate de culturele verschillen (de ‘afstand’ tot de overheid) groter worden, en neemt af naarmate de kosten van de overheid groter
zijn. Het aantal landen dat feitelijk optimaal is hangt af van de waarde van deze variabelen.
Wat gebeurt er nu als individuen, uitgaande van de situatie die de welwillende dictator heeft gecreëerd, democratisch mogen kiezen in
welk land zij zouden willen wonen? Bij een gelijk belastingtarief is er altijd een meerderheid die erop vooruit gaat door zich af te scheiden
en vervolgens samen met grensbewoners van het buurland een nieuw land te vormen. Deze bewoners kunnen immers hun afstand tot de
overheid verminderen door zelf een overheid te installeren waarmee men een nauwer contact heeft. Voor de overgeblevenen moeten de
kosten van het instandhouden van de oorspronkelijke overheid over een kleiner aantal mensen worden omgeslagen. Verrassend is dat
democratieën hier in een te groot aantal landen resulteren, omdat een welwillende dictator de welvaart van iedereen meeneemt en niet
slechts die van de meerderheid.
In principe is een grensbewoner in dit model minder welvarend dan een inwoner van de hoofdstad, maar door een met de afstand
variërend belastingtarief te introduceren kan dit verschil worden gecompenseerd. Een interessante conclusie van dit model is dus dat een
belastingstelsel niet neutraal is bij het vaststellen van het optimale aantal landen.
Vervolgens analyseren AS de gevolgen van toenemende openheid of de mate van integratie van economieën. Er wordt een extra
variabele aan het model toegevoegd die de mate van economische integratie weergeeft. Economische integratie vergroot de hoeveelheid
beschikbare kennis in de economie, waardoor schaalvoordelen verkregen kunnen worden. In kwalitatieve zin geeft deze variant dezelfde
oplossing als hierboven: het aantal landen bij een democratisch proces zal groter zijn dan het efficiënte aantal onder een welwillende
dictator. Echter, hoe kleiner de onderlinge integratie tussen landen, des te minder men kan profiteren van mondiale kennis. In het
evenwicht zal het aantal landen bij onvolledige economische integratie hierdoor kleiner zijn dan in de variant, waarin impliciet was
aangenomen dat de mate van integratie volledig was. Immers, men moet zelf voor de eigen ‘kennis’ zorgdragen. En het ‘human capital’
neemt toe met het aantal inwoners. Omgekeerd geldt ook dat hoe groter de economische integratie tussen landen is, des te kleiner zij
kunnen zijn (en hoe groter het aantal). Regionaal separatisme zal dus gepaard gaan met verdergaande economische samenwerking.
De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Allereerst, geeft het model een verklaring voor het verschijnsel dat democratische
bestuursvormen en het aantal landen met elkaar samen schijnen te hangen (zie Oost-Europa). Daarnaast verklaart het model dat politieke
integratieprocessen, zoals in Europa, niet altijd even soepel verlopen als er feitelijk al van economische integratie sprake is. Denk aan de
positie van Denemarken en het VK in de Europese Unie; de voordelen van vrij verkeer van goederen en diensten heeft men al, terwijl men
toch bevreesd is dat de EU niet voorziet in specifieke behoeften van het eigen volk. Een toekomstige Europese centrale overheid zal er
dus voor moeten waken dat de culturele afstand met diverse regio’s niet te groot wordt. Hiertoe moet een afgewogen belastingstelsel en
transfersysteem worden ontworpen, om inwoners in perifere gebieden te weerhouden zich te gaan afzetten tegen de EU
1 A. Alesina en E. Spolaore, On the number and size of nations , NBER Working Paper Series, nr. 5050, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)