r.
Sturen op afstand
In de jaren zestig, in Amerika, was ik
de tevreden bezitter van een Ford V-8,
een slagschip van een automobiel. Die
tevredenheid werd verdiept als ik meerijders kon wijzen op een mysterious
stickertje dat ik had meegenomen uit
Nederland: RIJJIJOFRIJIK? stond
daarop.
Ja, het lezen van de Miljoenennota
roept vreemde associaties op. Dat ligt
niet aan het stuk zelf, maar aan het beleid dat daar achter steekt. Op de techniek ga ik hier niet in. De relevante cijfers zijn, als altijd, afgedekt met een
stevige laag cosmetica, en ook de
toonzetting die de minister meegeefl
klinkt langzamerhand vertrouwd (‘ Ik en
de economie doen het uitstekend’).
Maar dat geeft niet; daar ziet de intelligente lezer wel doorheen, zoals uit de
bijdragen elders in dit nummer blijkt.
Het stuk als zodanig blijft voor mij acceptabel, als lezenswaardige proeve
van een aanbod economische geloofsovertuiging. De nota vertoont meer samenhang dan we de laatste jaren gewend waren geraakt, en dat is winst.
Meer mag je niet verwachten, want het
blijft natuurlijk een politiek geschrift.
Interessant is deze Miljoenennota
• vooral om wat er niet in te vinden is:
een samenhangende visie op ‘sturen
op afstand’ als de belangrijkste
bestuurlijke doelstelling van dit kabinet. De moderne bestuurskunde besteedt veel aandacht aan het spanwijdteprobleem in het omgaan met beleidsinformatie. Wie zich zelf niet voor de
gek wil houden moet bevoegdheden
zodanig naar niveaus structureren dat
ieder niveau zijn eigen verantwoordelijkheidsgebied kan overzien. Tegen
die achtergrond betekent sturen op afstand het formuleren van taakstellingen op een strategisch niveau (‘sturen’) om de uitvoering daarvan vervolgens op te dragen aan een lager
niveau (‘op afstand’), met een verantwoordingsplicht naar de bestuurder.
Die bestuurder is eigenlijk een reder
die schepen laat varen, en weet dat hij
zich, als stuurman-aan-wal, niet met
de navigatie moet bemoeien. Laten we
eens kijken wat het kabinet van dat sturen op afstand terecht brengt in zijn
bestuurlijke omgeving, in de macroeconomische politiek en in het microeconomische management van de collectieve sector. Het antwoord is snel
te geven: in de eerste twee categorieen stuurt het onvoldoende, en in de
laatste houdt het geen afstand.
In de bestuurlijke omgeving van de
overheid zijn vooral de adviesorganen
van belang. Ad vies vragen kan het stu-
D.J. Wolfson
ren bemoeilijken, als je meerijders
achter in de auto gezet blijkt te hebben.
Daar staat tegenover dat een ‘goed’
advies helpt om het beleid te legitimeren. Je moet dus verstandig met de adviesstructuur omgaan. Dat doet het kabinet niet. Het maakt goede initiatieven
niet goed af. Het vraagt advies over
een vereenvoudiging van de belastingheffing aan een zorgvuldig samengestelde commissie-Oort. Daarop
komt een helder antwoord dat brede
steun verwerft in de Kamer. Prachtig,
dat is dan dat, denkt een normaal
mens.
Maar nee, het kabinet vraagt nader
advies aan de Stichting van de Arbeid,
de SER en de Emancipatieraad. Advies over een advies. Wilt u moeilijkheden bedenken bij de oplossingen? Hoe
bedenk je het. Erger nog, deze organen wordt specifiek gevraagd om in te
gaan op de aspecten die hen speciaal
aangaan. Daarmee wordt de essentie
van het rapport-Oort – een ‘grand design’ waarin deelbelangen deels tegen
elkaar wegvallen – in de waagschaal
gesteld. Laten we hopen dat de SER
erin slaagt om niettemin een constructief advies op tafel te leggen en daarmee bewijst dat ook op onverstandige
vragen nog een verstandig antwoord
mogelijk is.
Ander voorbeeld: diezelfde SER
haalt in 1986 hete kastanjes uit het
vuur door uitvoerig (en unaniem) te wijzen op de bezwaren van een overtrokken bruto-nerto-traject in de belastingheffing, en voorzichtig te adviseren
daar iets aan te doen. De Miljoenennota schrijft dit jaar de essentie van dat
advies over, zonder met ook maar een
woord naar de eerder geboden legitimate te verwijzen. Kortzichtig, allemaal; het had zo’n mooi een-tweetje
kunnen zijn.
Over de macro-economische politiek kan ik kort zijn. Die is om deels inhoudelijke, deels ideologische redenen overboord gezet, en vervangen
door de talk-show van secretarisgeneraal Rutten en gelijkgestemde
opiniekneders. Of dat verstandig is niet wat Rutten zegt, maar om op ideologische gronden instrumenten weg te
werpen – kan men betwijfelen, en dat
doe ik dan ook. In het loonbeleid zien
we de gevolgen van een onbeheerste
ontwikkeling al de kop opsteken. En
hoe we op deze manier de recessieve
tendenzen die mogelijk volgend jaar
de kop op zullen steken tegemoet moeten treden, weet ik niet; waarschijnlijk
door, net als in 1982, te roepen dat er
geen vraaguitval is.
De belangrijkste leemte in de Miljoenennota is het onbesproken blijven
van het micro-economische functioneren van de rijksdienst, als kernprobleem in de beheersing van de overheidsuitgaven. In het desbetreffende
hoofdstuk 6 worden enkele bekende
zaken herkauwd, maar wordt niet aangegeven hoe het kabinet weerstand wil
bieden aan een vierde macht die alles
zelf wil doen en niet op afstand wil sturen Nai’eve besluitvormingstheorieen
schrijven ambtenaren machtswellust
toe. Dat is onzin, denk ik. Meestal zijn
zij juist zeer toegewijd, en bezorgd dat
‘het veld’ niet zal snappen wat er verlangd wordt. Het eindresultaat van die
zorgzaamheid is evenwel duurder en
minder goed dan bedoeld, omdat die
ambtenaren de bestuurlijke volwassenheid van hun geesteskinderen in
de weg staan. Bovendien gaat dit soort
bemoeienis voorbij aan het simpele inzicht dat departementsambtenaren
onmogelijk kunnen weten wat er in ‘het
veld’ gebeurt of zou moeten gebeuren.
Hoe kwam ik nou op die Ford V-8? O
ja, ikzou het kabinet ook zo’n stickertje
willen geven, voor de brug van dat hele
grote Schip van Staat. Stuurt u alstublieft, maar dan wel op afstand. En bedenk dat sturen op afstand iets anders
is dan meerijden.