Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 3 2014

ESB Statistiek

Herkomst investeerders van staatsleningen

H

et Agentschap van het Ministerie van Financiën introduceert
nieuwe Nederlandse staatsleningen (DSL’s) met een middellange tot lange looptijd (vanaf vijfjarige staatsleningen) middels een zogeheten Dutch Direct Auction (DDA). Bij een DDA kunnen
eindbeleggers via een of meer Primary Dealers direct deelnemen aan de
veiling en wordt niet geboden op een absolute prijs, maar relatief tot een
referentielening, meestal een Duitse staatsobligatie met een vergelijkbare looptijd. In de regel geeft het Agentschap elke 4 à 5 jaar een nieuwe
dertigjaarslening uit, meest recent op 18 februari. Toen werd een lening
met een jaarlijkse couponrente van 2,75 procent en een afloopdatum in
januari 2047 uitgegeven.
De afgelopen tien jaar zijn drie DDA’s gehouden voor de lancering van
dertigjaarsleningen. De figuur geeft de herkomst weer van de investeerders die bij deze veilingen een deel van de lening hebben gekocht. Uit de
figuur valt af te leiden dat de investeerdersbasis traditioneel vrij breed is.
Dit laat zien dat de Nederlandse Staat zich op een relatief stabiele manier
kan financieren.
Opvallend is de toegenomen interesse uit het Verenigd Koninkrijk en
Duitsland bij de laatste veiling. Dit kan worden verklaard door een flight to
safety, waarbij investeerders steeds meer kiezen voor staatspapier met een
hoge rating en een goede verhandelbaarheid. Voor Duitse investeerders
geldt dat wanneer ze op zoek zijn naar relatief veilig papier, Nederland qua
risico als vrijwel gelijkwaardig aan Duitsland wordt beschouwd, maar Nederlands papier een iets hoger rendement biedt. Nu rentes absoluut gezien
laag zijn, telt ieder basispunt extra rendement relatief zwaar (en zwaarder

internationaal

dan toen rentes hoger lagen zoals in 2005 en 2010). De sterke positie van
het Verenigd Koninkrijk valt te verklaren door het feit dat het gros van de
internationale zakenbanken gevestigd is in Londen. Deze banken hebben
bij de laatste DDA een relatief groot deel van de lening opgekocht, met
als doel deze later door te verkopen aan geïnteresseerde investeerders. De
internationale zakenbanken zijn daarmee een belangrijk distributiekanaal
voor het Agentschap. ■ jolene koopen (Ministerie van financiën)

Herkomst investeerders bij dertigjaars DDA’s
100

In procenten

90
80
70
60
50
40
30
20
10
0

4% DSL 2005 – 2037
Verenigde Staten
Overig Europa

3,75% DSL 2010 – 2042

2,75% DSL 2014 – 2047

Denemarken
België
Zwitserland
Duitsland
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Nederland

Bron: Agentschap

Toename bezit van beleggingsfondsen aan staatsobligaties

208

van staatsobligaties van landen uit het eurogebied in de totale portefeuille van staatsobligaties van 85,2 procent in 2012 tot 87,6 procent in 2013.
Daarentegen nam zowel het bezit als het gewicht van staatsobligaties van
opkomende economieën licht af als gevolg van koersdalingen op staatspapier uit die landen.
De grootste beleggers in Nederlandse beleggingsfondsen – en dit geval
specifiek van de obligatiefondsen – zijn de Nederlandse pensioenfondsen met circa 80 procent. De waardeontwikkeling van beleggingen
in de staatsobligaties komt dan uiteindelijk ook grotendeels voor hun
rekening. Het aandeel van Nederlandse huishoudens in Nederlandse
obligatie­fondsen is 2 procent. ■ eric klaaijsen (DNB)

Beleggingen van Nederlandse beleggings­
fondsen in staatsobligaties naar land
Uitstaande bedragen, in miljard euro

N

ederlandse beleggingsfondsen hadden per eind 2013 voor
127 miljard euro belegd in staatsobligaties, een vijfde van hun
totale activa. Zij kochten in 2013 voor netto 22 miljard euro
aan staatspapier, wat in lijn was met de netto-inleg bij de obligatiefondsen. De ontwikkelingen op de kapitaalmarkten in 2013 lieten ook hun
sporen na op het totale bezit aan staatsobligaties door beleggingsfondsen. De waarde ervan werd in 2013 namelijk gedrukt door negatieve herwaarderingen als gevolg van prijs- en wisselkoersmutaties van 7 miljard
euro (6 procent van de gemiddelde portefeuille), terwijl deze in 2012
nog juist plus 7 miljard euro waren. Daardoor nam de waarde van de
aangehouden staatsobligaties in 2013 toe met 15 miljard euro (plus13
procent), hetgeen minder was dan het bedrag van de netto-aankopen.
Binnen de portefeuille staatsobligaties (figuur) vormden de Franse staatsobligaties in 2013 met 35 miljard euro het grootste deel (28 procent),
gevolgd door Duitsland (20 procent), Italië (13 procent), Nederland
(10 procent) en Spanje (8 procent). De beleggingen in Franse staatsobligaties namen in 2013 met 13 procent in waarde toe, terwijl de aangehouden Duitse staatsobligaties op hetzelfde niveau bleven. De sterkste
stijgingen traden op bij beleggingen in staatsobligaties in de periferie,
zoals Spanje (plus 145 procent) en Italië (plus 31 procent). Voor deze
twee landen was er niet alleen sprake van substantiële netto-aankopen
van staatsobligaties (5 miljard respectievelijk 4 miljard euro), maar ook
van positieve herwaarderingen (voor Spanje plus 6 procent en Italië plus
2 procent). Dit papier profiteerde namelijk van dalingen van de rentes op
de perifere landen in het eurogebied. Mede daardoor steeg het gewicht

monetair

40
35
30
25
20
15
10
5
0

Fra

Dui

Ita

Ned

2011

Spa

Overig
Overig
eurogebied EU

2012

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

VS

Opkom. Overig
economieën

2013

Bron: DNB

Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

Statistiek ESB

Koopkrachtontwikkeling werknemers en zelfstandigen

D

e koopkracht van de gehele Nederlandse bevolking is in 2012
in doorsnee met 1 procent afgenomen. Ook in 2010 en 2011
daalde de koopkracht, met respectievelijk 0,5 en 0,8 procent.
Daarmee was 2012 het derde jaar op rij waarin de Nederlandse bevolking
met koopkrachtverlies werd geconfronteerd. In 2009, het eerste en tevens meest heftige recessiejaar van de eind 2008 inzettende economische
crisis, steeg de koopkracht nog met 1,7 procent.

Mediane koopkrachtontwikkeling bij
gelijkblijvende inkomensbron, 2008–2012¹
Procentuele mutatie ten opzichte
van een jaar eerder

2008

2009

2010

2011

20121

Totale bevolking

1,4

1,7

-0,5

-0,8

-1,0

Totaal werkenden

1,8

2,4

-0,3

0,0

-0,7

Totaal zelfstandigen

1,9

-1,1

-0,7

0,0

-2,7

Totaal werknemers waaronder

1,9

2,9

-0,2

0,1

-0,4

Landbouw, bosbouw en visserij

1,5

1,8

-0,4

0,6

0,5

Nijverheid en energie

2,1

2,7

-0,4

0,5

-0,4

Commerciële dienstverlening

1,8

2,8

-0,2

0,5

-0,2

Niet-commerciële
dienstverlening

2,3

3,9

0,4

-0,4

-0,3

¹ Voorlopig cijfer

Bron: CBS, Inkomensstatistiek

Bij de gehele groep werkenden ontwikkelde de koopkracht zich gedurende de economische crisis iets gunstiger dan bij de totale Nederlandse
bevolking. In 2012 daalde de koopkracht bij hen in doorsnee met 0,7
procent. Ook in 2010 was er sprake van een lichte daling (–0,3 procent)
maar in 2011 bleef de koopkracht onveranderd. In 2009 ging de koopkracht van de werkenden er met 2,4 procent nog fors op vooruit. Deze
stijging kwam echter volledig op het conto van de werknemers, zij zagen
hun koopkracht met maar liefst 2,9 procent stijgen. Dat was zelfs 1 procentpunt meer dan in 2008, het jaar waarin Nederland zich weliswaar
geconfronteerd zag met een bankencrisis maar toch nog grotendeels verstoken bleef van feitelijke economische malheur. De stijging in 2009 was
vooral een uitvloeisel van eerder overeengekomen cao-afspraken tussen
werknemers en werkgevers. Zelfstandigen daarentegen kregen in 2009
wel al ondubbelzinnig de negatieve gevolgen van de economische crisis voor hun kiezen. Zij moesten 1,1 procent aan koopkracht inboeten.
Ook in 2010 en in 2012 gingen zelfstandigen er aanmerkelijk sterker op
achteruit dan werknemers. Bezien over de gehele periode ondergingen
ze in termen van koopkracht een aanmerkelijk zwaardere aderlating dan
werknemers. Voor werknemers in de landbouw, bosbouw en visserij was
de koopkrachtontwikkeling in deze jaren iets solider dan in de bedrijfssectoren nijverheid en energie, commerciële en niet-commerciële dienstverlening. De koopkrachtdaling in de drie laatstgenoemde bedrijfssectoren in 2012 is veroorzaakt door lagere cao-conforme loonstijgingen
in dat jaar bij zowel overheid als bedrijven dan de inflatie (2,5 procent).
â–  ferdy otten en koos arts (CBS)

Luchthavenconcurrentie in Europa

T

raditioneel worden luchthavens gezien als monopolisten in de
lokale markt. Dit zou betekenen dat reizigers en luchtvaartmaatschappijen in de nabijheid van een luchthaven nauwelijks
over goede alternatieven beschikken. Hierdoor zouden luchthavens via
de luchthavengelden marktmacht kunnen uitoefenen op luchtvaartmaatschappijen en passagiers.
De figuur laat zien dat het beeld van de luchthaven als natuurlijk monopolie aan herziening toe is. Concurrentie tussen luchthavens is in de
afgelopen twintig jaar toegenomen. Wanneer uitsluitend wordt gekeken

Deel van de routes dat ook vanaf een
nabijgelegen luchthaven wordt aangeboden
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0

In procenten

Amsterdam

Brussel

Parijs

Düsseldorf

Rome

Frankfurt

Londen

Milaan

AMS

BRU

CDG

DUS

FCO

FRA

LHR

MXP

2002

2011

Bron:Copenhagen Economics, 2012

Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

financiële markten

economie en samenleving

naar de markt voor lokale, vertrekkende passagiers, dan blijkt dat reizigers steeds meer alternatieve vertrekluchthavens tot hun beschikking
hebben. In 2002 werd 17 procent van de routes op Schiphol ook vanaf
een nabijgelegen luchthaven (binnen twee uur reistijd) aangeboden. In
2011 was dit aandeel gestegen naar 32 procent. Voor Londen Heathrow
lag dit percentage in 2011 zelfs op 85 procent. Opvallend is dat de overlap in de lokale markt van Schiphol beperkt is in vergelijking met andere grote Noordwest-Europese luchthavens. Bij de kleinere Europese
luchthavens is ook een toename te zien in de overlap van het aangeboden
routenetwerk. Dit betekent dat consumenten uit steeds meer vertrek- en
aankomstluchthavens kunnen kiezen.
De voornaamste oorzaak van de toegenomen concurrentie om de opstappende passagier is de liberalisering van de Europese luchtvaartmarkt.
Hierdoor werd het voor luchtvaartmaatschappijen mogelijk om van
iedere Europese luchthaven naar iedere andere Europese luchthaven te
vliegen. Dit maakte de weg vrij voor prijsvechters als Ryanair, easyJet
en Wizz Air. Zij prefereren veelal regionale luchthavens waar de kosten
laag zijn en snel weer kan worden vertrokken. Dit heeft ertoe geleid dat
een flink aantal voormalige militaire vliegvelden zoals Weeze, Hahn en
Charleroi zijn omgevormd tot luchthavens voor commercieel verkeer.
Door de toegenomen concurrentie stellen luchthavens zich steeds proactiever op om via marketinginitiatieven nieuwe routes en maatschappijen aan te trekken. â–  guillaume burghouwt en rogier lieshout (SEO
Economisch Onderzoek)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

209

Auteurs