Ga direct naar de content

Sociale ongelijkheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1987

Sociale ongelijkheid
,,AII animals are equal, but some animals are more
equal than others”. Zelfs in de volledig egalitaire samenleving die de dieren in Animal farm hadden ingericht nadat
zij de macht van de mensen hadden overgenomen, doemden weer nieuwe sociale verschillen op 1). Sociale ongelijkheid zal er, in een of andere vorm, altijd zijn. Verdelingsvraagstukken zijn nooit zo op te lossen dat iedereen
in de samenleving tevreden is. Dat heeft niet louter negatieve kanten. Met streven naar gelijkberechtiging is een
belangrijke bron van maatschappelijke ontwikkeling. Met
brengt dynamiek in de samenleving.
Toen Alexis de Tocqueville al in de vorige eeuw vaststelde dat de idee der gelijkheid een onstuitbare opmars was
begonnen, kon hij niet vermoeden hoezeer zijn woorden
bewaarheid zouden worden. De emancipate van de arbeidende klasse, het verval van de standenmaatschappij, de
afbraak van starre, hierarchische verhoudingen overal in
het maatschappelijke leven, de verkleining van inkomensverschillen, de democratisering van het onderwijs, de
emancipatie van de vrouw – al deze ontwikkelingen hebben de samenleving ingrijpend veranderd. Het streven
naar grotere gelijkheid heeft zich hoog in onze waardenhierarchie genesteld. Het is in ons cultuurpatroon misschien wel de hoogste norm geworden 2).
Het streven naar gelijkheid heeft natuurlijk ook keerzijden. Het kan een zeker conformisme in de hand werken.
Het kan remmend werken op de individuele ontplooiing en
creativiteit. Wie zich van anderen onderscheidt, zou zich
zelf misschien in een minder gunstig daglicht kunnen
plaatsen. Er is vaak op gewezen dat juist in ons land het
gelijkheidsideaal diep is geworteld. Het zou goed passen
bij onze calvinistische volksaard, die wars is van opvallend
gedrag en uiterlijk vertoon. Het uitsteken boven de middelmaat, het ontwikkelen van een duidelijke stijl, een zekere
grandeur worden hier al snel als overdreven bestempeld.
Het ‘doe maar gewoon; je bent niet meer dan een ander’
ligt ons voor in de mond. Opvallende kledij, gewaagde architectuur, verfijnde genietingen staan hier niet hoog in
aanzien. Bijna nergens ter wereld zijn de inkomens zozeer
genivelleerd als in ons land. Aan de andere kant hebben
wij een hoog ontwikkeld stelsel van sociale zorg. De uitzichtloze armoede, de afgedankte onderklasse, die men in
sommige andere rijke landen wel aantreft (Engeland, de
VS, Frankrijk) komen hier in mindere mate voor. Misschien
is Nederland inderdaad wel het land met de rijkste armen
en de armste rijken (zie ook Dreesmann in dit nummer).
Sinds enkele jaren echter is zich ook in ons land een duidelijke omslag in het streven naar steeds grotere gelijkheid gaan aftekenen. Zonder twijfel is de economische
crisis die ons aan het eind van de jaren zeventig heeft
oven/alien, daarop van invloed geweest. Het antwoord op
die crisis is – niet alleen hier maar overal – niet gezocht
in een streven naar een rechtvaardiger verdeling, maar
naar hogere groei desnoods ten koste van een gelijkmatige verdeling. Op de ‘big trade-off’ tussen rechtvaardigheid
en dpelmatigheid 3) is de positiebepaling een stuk in de
richting van de laatste geschoven. In economische termen
betekent dat een herwaardering van de markt, die immers
model staat voor doelmatigheid, en een afnemend vertrouwen in overheidsinterventie gericht op verdelende rechtvaardigheid. De symptomen van deze ontwikkeling zijn
overal zichtbaar. In de media is een geweldige hausse in
onderwerpen die met ‘succes’ en ‘prestatie’ te maken
hebben. Er is een enorme herwaardering voor het individuele ondernemerschap op gang gekomen. Er wordt weer
openlijk gesproken over beloning naar prestatie (zie ook
Berting, Steijn en De Witte in dit nummer). In het onderwijs
vinden verschuivingen plaats in de richting van een meer
prestatiegericht systeem; de leerlingen zelf zijn trouwens
ook meer prestatiegericht. Na decennia van nivellering
wordt de inkomensverdeling de laatste jaren ongelijker
(zie De Kam en Pommer) en dat wordt maatschappelijk
aanvaard. De koppeling tussen lonen en sociale uitkeringen is losgelaten. Men gaat weer Never in het bedrijfsleven

werken dan bij de overheid. Carriere maken is niet langer
verdacht, maar gewenst. Ook buiten de economie trouwens zijn de veranderingen zichtbaar. De architectuur
wordt gedurfder. De belangstelling voor ‘design’ is enorm
gegroeid. Men draagt weer dure pakken en kostbare
sieraden.
De omslag is natuurlijk niet onbekritiseerd gebleven.
Terecht heeft men er op gewezen dat de nieuwe welvaart
er niet voor iedereen is. Er zijn ook in ons land voorbeelden
van schrijnende armoede. Heel wat huishoudens zijn als
gevolg van de jarenlange koopkrachtdaling door de bodem van het bestaansminimum gezakt. Het aantal echte
minima is de laatste jaren dramatisch toegenomen. Het
zijn vooral de lagere overheden die, via het loket van de sociale dienst, met de problemen worden geconfronteerd
(zie het artikel van Oude Engberink). Volgens J.M. den Uyl
twee jaar geleden bij de Algemene beschouwingen zou
het regeringsbeleid in een nieuwe maatschappelijke tweedeling resulteren. Er zou zich een steeds diepere kloof tussen werkenden en niet-werkenden aftekenen. Ook Schuyt
waarschuwt in dit nummer voor het ontstaan van groepen
aan de onderkant van de samenleving bij wie zich alle ellende ophoopt: geen werk, te weinig inkomen, onvoldoende scholing, slechte huisvesting, slechte gezondheidstoestand, uitzichtloosheid, verbittering en stress. De maatschappelijke ongelijkheid plant zich volgens Schuyt
bovendien over generaties voort. En zij brengt zeer hoge
maatschappelijke kosten met zich.
Het is duidelijk dat de samenleving er veel aan gelegen
moet zijn het ontstaan van een maatschappelijke onderklasse te voorkomen. De kern van het probleem is echter
hoe rechtvaardigheid en doelmatigheid met elkaar te verzoenen zijn. Hoewel de bestrijding van sociale ongelijkheid natuurlijk een zuiver politiek probleem is, kan het
zinvol zijn te proberen tot operationele beslisregels te komen die het maken van een keuze helpen vergemakkelijken. Een belangwekkende poging daartoe is ondernomen
door John Rawls. In zijn A theory of justice heeft Rawls geprobeerd om tot de formulering van een rechtvaardigheidsbeginsel te komen waarbij recht wordt gedaan aan
individuele vrijheid, gelijkheid van kansen en solidariteit
met de minstbedeelden 4). Volgens het criterium van
Rawls is een ongelijke verdeling gerechtvaardigd als zij er
toe bijdraagt dat de positie van de minstbedeelden uiteindelijk beter is dan zonder die ongelijke verdeling. Inkomensverschillen die een positief effect hebben op de
economische groei, waarvan uiteindelijk ook de laagstbetaalden profiteren, zouden in deze optiek dus te rechtvaardigen zijn. Hoewel Rawls’ ideeen ook in ons land de
nodige aandacht hebben getrokken 5), is er in de politiek
geen echte discussie op gang gekomen over het compromis tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid bij de inrichting van de verzorgingsstaat. Lubbers I en II hebben
zich er met een ‘no nonsense’-groeibeleid van afgemaakt.
Het vraagstuk van de sociale ongelijkheid verdient een
betere politieke behandeling dan het de laatste jaren heeft
gekregen. Daarom heeft het Nederlands Gesprek Centrum het initiatief genomen om de discussie over dit thema
weer vlot te trekken 6). De ESB die voor u ligt is daar een
uitvloeisel van.
L. van der Geest
1) George Orwell, Animal farm,… New York, 1945.
2) J.M.M. de Valk, Veranderingen in waarden en normen, ESB,
21/28december1983.
3) Arthur M. Okun, Equality and efficiency. The big tradeoff, The
Brookings Institution, Washington D.C., 1975.

4) J. Rawls, A theory of justice, Oxford University Press, Oxford,
1972.
5) Zieb.v. Prof. mr. B.M.Teldersstichting, Een//berate ws/e op de
verdeling van inkomen en vermogen, Den Haag, 1979.
6) Nederlands Gesprek Centrum, Symposium ,,Maatschappelijke ongelijkheid; de overheid een zorg?”, Den Haag, 25 februari
1987.

177

Auteur