Ga direct naar de content

Sociaal-demografische rekeningen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 25 1990

Sociaal-demografische
rekeningen
Sinds vorig jaar publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Sociaal-demografische
rekeningen
(SDR). Het beoogde doel van de SDR
is jaarlijks zo actueel mogelijke informatie te verschaffen over de structuur en
dynamiek van de bevolking, met andere
woorden over de omvang van verschillende bevolkingsgroepen en de veranderingendiehierinoptreden.Totdusver
zijn twee publikaties uitgekomen, respectievelijk over de maatschappelijke
participatie1 en overde huishoudenssi-

Maatschappelijke participatie
Het al dan niet werken is een belangrijk, soms dominerend, facet van onze
samenleving. Economised gezien is arbeid een der produktiefactoren; het genereert (mede) onze welvaart. In maatschappelijk opzicht dient arbeid overigens ruim opgevat te worden: naast
betaalde arbeid betreft het ook bepaalde werkzaamheden in het eigen huishouden en vrijwilligerswerk. Niettemin
is het verrichten van arbeid niet de enige maatschappelijke activiteit van belang. Mensen nemen, meestal opjonge
leeftijd, deel aan het onderwijs; dit kan
gezien worden als een investering die
later rendement oplevert, niet alleen
voor de persoon zelf maar ook voor de
maatschappij. Anderen hebben geen
betaalde werkkring hoewel zij dat wel
zouden willen en daar ook moeite voor
doen (werkzoekenden); er is echter in
het produktieproces geen plaats voor
ze. Weer anderen staan buiten de beroepsbevolking vanwege arbeidsongeschiktheid. Op latere leeftijd treedt men
terug uit de arbeidsmarkt vanwege pensionering. De jongste kinderen (circa
0-3 jarigen) vormen in dit opzicht een
specifieke bevolkingsgroep; deze wordt
voornamelijk door verzorgings-afhankelijkheid gekarakteriseerd.
Het is evident dat voor beleidsdoeleinden goede cijfers beschikbaar dienen fe zijn over omvang en samenstelling van al deze bevolkingsgroepen en
de veranderingen die daarin optreden.
Voor een belangrijk deel worden deze
door het CBS geleverd. Om te beginnen
is de samenstelling van de bevolking
van Nederland als geheel nauwkeurig
bekend uit de bevolkingsstatistieken.

708

Over de onderwijsdeelneming is veel
bekend uit integrale tellingen bij scholen en andere onderwijsinstellingen. De
Arbeidskrachtentellingen (AKT) en de
in de plaats daarvan gekomen doorlopende
Enquete beroepsbevolking
(EBB) leveren gedetailleerde cijfers op
over de beroepsbevolking. Daarnaast
bestaan nog verschillende bronnen betreffende het gebruik van sociale uitkeringen. Problemen ontstaan echter als
deze cijfers in combinatie moeten worden gebruikt. Telt men op grand van de
verschillende statistieken alle onderwijsvolgenden, werkenden, werkzoekenden, huisvrouwen en -mannen, arbeidsongeschikten en dergelijke bij elkaar op, dan komt men op een groter
aantal personen uit dan Nederland telt!
Dit komt onder andere omdat mensen
zowel onderwijs kunnen volgen als een
(deeltijd)baan uitoefenen of omdat men
(gedeeltelijk) arbeidsongeschikt kan
zijn en toch werken. Bovendien zijn er
verschillen in onderzoeksopzet en moet
rekening worden gehouden met steekproeffouten. Er is dan statistische integratie van de verschillende uitkomsten
nodig om op bevolkingsniveau tot samenhangende en consistente informatie te komen.

Huishoudenssituatie
De wijze waarop personen met elkaar samenleven in huishoudens is
vanuit economisch gezichtspunt van
belang omdat beslissingen over arbeidsaanbod en over de consumptieve
bestedingen veelal sterk samenhangen
met het type huishouden waartoe men
behoort. Verder zijn huishoudens in de
demografie belangrijk, omdat het krijgen van kinderen sterk verband houdt
met de manier van samenleven. Daarnaast spelen huishoudens een rol in het
huidige sociale-zekerheidsstelsel: de
huishoudenssamenstelling is vaak van
invloed op het toekennen en de omvang van een uitkering. Tot slot hangen
het aantal en de typen woningen in ons
land nauw samen met het aantal en de
soorten huishoudens.
Het probleem hier is dat uit vele bronnen gegevens af te leiden zijn over de
bevolking in huishoudens maar dat
deze elkaar ten dele tegenspreken.
Ook hier zal integratie van uitkomsten

tot verbetering van informatie kunnen
leiden.

Dynamiek
Inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen kan worden verkregen door
regelmatig structuurgegevens over de
bovengenoemde aspecten van de
maatschappelijke situatie samen te
stellen. Bij vergelijking constateert men
dan netto veranderingen, bij voorbeeld
een afneming van het aantal onderwijsvolgenden of een toeneming van de
eenpersoonshuishoudens. Veel meer
inzicht wordt echter verkregen als ook
de componenten van die veranderingen zelf worden gemeten, c.q. de in-,
door- en uitstroom. Dit kan onder andere door van dezelfde personen de maatschappelijke activiteit of huishoudenssituatie nu te vergelijken met die van
een jaar geleden of door beschikbare
demografische stroomcijfers te analyseren. Dan wordt zichtbaar in welke
mate een netto verandering van de onderwijsbevolking bepaald wordt enerzijds door de instroom van jonge kinderen die voor het eerst naar school gaan
en anderzijds door de uitstroom van
jongeren die hun schoolloopbaan hebben afgesloten en al dan niet een werkkring hebben gevonden. In het geval
van de huishoudensvorming is de netto
mutatie van het aantal eenpersoonshuishoudens onder meer bepaald door
het uit huis gaan van jongeren en het
gaan samenwonen van alleenstaanden. Voor samenhangende statistische
informatie over de hierbedoelde dynamiek binnen de bevolking en voor de
afzonderlijke bevolkingsgroepen zijn
specifieke cijferprodukties noodzakelijk.

1. De publikatie heeft als titel Sociaal-demografische rekeningen: maatschappelijke
participatie en mobiliteit; methodebeschrijving en toepassing voor 1980-1985, en is

verkrijgbaar bij SOU of de boekhandel.
2. De titel van deze publikatie luidt Sociaaldemografische rekeningen: bevolking in
huishoudens; methodebeschrijving en toepassing voor 1985/’86, en is eveneens ver-

krijgbaar bij SOU of de boekhandel.

Tabel 1. Maatschappelijke participatie en mobiliteit; bevolking naar voornaamste
activiteit, 1984
Nog niet
schoolgaand

Onderwijs
volgend

Arbeid
Anderszins
verrichtend
actief

Totale
bevolking

x 1 000

Bevolking op
3.421

4.582

5.682

0,1

709

1 januari (=100%)

14.395

0,2
3,8

%

Uitstroom naar:
nog niet schoolgaand
onderwijs volgend
arbeid verrichtend

25,4

anderszins actief

4,0
3,0

0,3

Sterfte

5,9

0,0
0,4

0,3
0,5
6,8

7,4

0,8
0,4
1,2

1,8
0,3
6,1

3,0

0,1
0,6
26,4

Emigratie
Totale uitstroom

0,0
1,8
4,7

Instroom uit:

nog niet schoolgaand

5,3

onderwijs volgend

arbeid verrichtend

0,1
0,3

4,7

24,4
0,7
25,1

0,6
6,3

0,4
8,1

0,3
6,8

-1,3

-1,1

1,3

0,7

0,4

3.378

4.645

5.731

14.454

anderszins actief

Geboorte
Immigratie
Totale instroom

1,2
0,4
1,6

Mutatie
(instroom-uitstroom)

x 1 000

Bevolking op 1 januari
van het volgende jaar

700

Tabel 2. Maatschappelijke participatie en mobiliteit; bevolking naar voornaamste
activiteit, 1980-1984
Onderwijs volgend
1980

1982

1984

Arbeid verrichtend
1980

1982

1984

Anderszins actief
1980

1982

1984

3.564 3.473 3.421 4.751 4.640 4.582 5.064 5.451

5.682

x 1 000

Bevolking op
1 januari (=100%)

Uitstroom naar:
nog niet schoolgaand
onderwijs volgend

0,1
3,2

0,2
3,2

0,2
3,8

0,3
0,5
6,8

1,9
0,2
5,4

1,8
0,3
5,5

1,8
0,3
6,1

2,7

3,0

0,0
1,9
6,3

0,0
1,8
6,5

0,0
1,8
4,7

0,1

0,1

0,1

arbeid verrichtend
anderszins actief

4,2
2,6

3,5
2,8

4,0
3,0

6,7

7,7

5,9

Sterfte
Emigratie

0,0
0,4
7,2

0,0
0,5
6,8

0,0
0,4
7,4

0,4
0,5
7,7

0,3
0,5
8,6

nog niet schoolgaand 4,9
onderwijs volgend
0,2
arbeid verrichtend
anderszins actief
0,1

5,1

5,3
3,2

Totale uitstroom
Instroom uit:

0,1
0,3

0,1
0,3

3,4

3,8

4,7

0,9
6,1

0,6
6,1

0,6
6,3

0,6
7,2

0,3
6,8

0,4
8,1

0,7
8,9

0,4
8,7

0,3
6,8

-1,1

-0,7

-1,1

-0,5

-1,8

1,3

3,5

3,2

0,7

x 1 000
Bevolking op 1 januari
v.h. volgende jaar 3.524 3.444 3.378 4.723 4.552 4.645 5.244 5.627

5.731

Geboorte
Immigratie

Totale instroom

Mutatie
(instroom-uitstroom)

,

ESB 1-8-1990

Rekeningen
De doelstelling om door statistische
integratie inzicht te verschaffen in de
bevolkingsdynamiek was voor het Centraal Bureau voor de Statistiek aanleiding de Sociaal-demografische rekeningen (SDR) samen te stellen. Tot op
heden zijn, zoals vermeld, twee afzonderlijke studies verschenen, een over
de maatschappelijke participatie van de
bevolking, en een ander over de bevolking in huishoudens. Beide zijn nog
voornamelijk methodologisch van aard;
de gepresenteerde cijfers hebben respectievelijk betrekking op de periode
van 1 januari 1980 tot 1 januari 1985 en
het jaar 1985. Dit artikel biedt een kennismaking met deze gegevens en de
aard daarvan, alsmede met de uitgangspunten voor verdere ontwikkelingen. Voor een meer uitgebreide verantwoording van de toegepaste integratietechnieken en voor gedetailleerde cijfers zie men deze publikaties.
In de eerste uitwerking van de SDR
die hier wordt getoond zijn het nog niet
naar school gaan, het volgen van onderwijs, het werken in een betaalde
werkkring (twintig uur en meer per
week) en het anderszins actief zijn als
categorieen van maatschappelijke participatie opgenomen; het criterium voor
deze indeling is in principe de voornaamste bezigheid in termen van tijdsbesteding geweest. De positie in het
huishouden wordt beschreven aan de
hand van de categorieen eenpersoonshuishouden, kind respectievelijk ander
in meerpersoonshuishouden en de bevolking van inrichtingen, instellingen en
tehuizen (de zogenaamde institutionele
huishoudens). In beide modules van de
SDR zijn geslacht en leeftijd(sgroep)
als achtergrondvariabelen gehanteerd.
In de rekeningen komen twee typen
gegevens voor, standgegevens en
stroomgegevens. Telkens gaat het om
het aantal personen in de desbetreffende groep. Standen geven een situatie
weer, de structuur van de bevolking op
een bepaald moment, hier op 1 januari
van een bepaald jaar. Stromen geven
veranderingen weer; hierin komt de dynamiek in de bevolking tot uitdrukking.
Het betreft hier transities, hetgeen betekent dat de situatie aan het eind van
de periode (een jaar) met die aan het
begin wordt vergeleken. Hieruit volgt
dat niet noodzakelijk alle gebeurtenissen in de periode worden geteld.
Ten einde een dergelijk volledig en
samenhangend beeld van de bevolking
te verkrijgen, is het nodig gegevens uit
verschillende bronnen bijeen te brengen en op elkaar af te stemmen. Op dit
punt zijn de SDR vergelijkbaar met andere integratiekaders van het CBS zoals de Nationale Rekeningen. Bronnen
voor de cijfers in de tabellen 1 en 2

709

(maatschappelijke participatie) zijn de
Bevolkingsstatistieken, de Onderwijsstatistieken en de Arbeidskrachtentellingen. De Bevolkingsstatistieken geven een volledig overzicht van de structuur en de loop van de bevolking van
Nederland. In de Onderwijsstatistieken
wordt al net gesubsidieerde onderwijs
integraal waargenomen, terwijl in dat
kader met behulp van de onderwijsmatrix ook de in-, uit- en doorstroom worden vastgesteld. Aan de uitkomsten
van de Arbeidskrachtentellingen konden in de eerste plaats gegevens over
de structuur van de bevolking van vijftien jaar en ouder, met uitzondering van
de institutionele bevolking, op steekproefbasis worden ontleend. Voorts leverden deze databestanden ook retrospectieve gegevens op over de voornaamste bezigheid (van een jaarterug).
De cijfers in tabel 3 (bevolking in huishoudens) zijn verkregen door gebruikte
maken van de Bevolkingsstatistieken,
het Woningbehoeftenonderzoek, inclusief de daarbij verzamelde retrospectieve gegevens betreffende de positie in
huishouden, de AKT en statistische gegevens over de bevolking in institutionele huishoudens.

Voor een goede afstemming van de
bronnen is het uiteraard noodzakelijk dat
begrippen uniform zijn omschreven en
geoperationaliseerd. Verder dient rekening te worden gehouden met verschillen in teltijdstip en de bestreken populatie
in elk onderzoek, met ontbrekende of
elkaar overlappende gegevens en
steekproef- of waarnemingsfouten. Het
integratieproces wordt dan ook vooral
gekenmerkt door het hanteren van uiteenlopende confrontatie- en ramingstechnieken (waaronder rekenprocedures zoals iteratief proportioneel aanpassen). Een technische randvoorwaarde is
daarbij essentieel: te alien tijde moet voldaan zijn aan de bevolkingsboekhoudkundige definitievergelijking; dat wil zeggen, de bevolking van elke onderscheiden bevolkingscategorie aan het begin
van de periode plus de instroom minus
de uitstroom is gelijk aan de bevolking
aan het einde van de periode.

Enkele uitkomsten
Ten einde de samenhang tussen
standen en stromen te benadrukken,

Tabel 3. Bevolking in huishoudens naartype huishouden en positie in huishouden,
1985
____In particulier huishouden
eenpersoonsmeerpers.huish.
huishouden
kinderen
anderen

In

Totale

institutioneel

bevolking

huishouden

x 1 000

Bevolking op
1 januari 1985 (= 100%)

4.908

7.817

303

2,3

1.426

1,3

0,1

0,0

1,1
0,4

14.454

Uitstroom naar:
particulier huishouden

eenpersoonshuish.
meerpersoonshuish.
kinderen

0,2

anderen

6,4

institutioneel huishouden

0,8

Sterfte

2,0

Emigratie

1 ,2

Uitstroom totaal

0,2

0,0
0,2
5,7

0,8
0,3
2,6

8,8
0,0
10,5

0,0

1 0,5

3,0
0,0

1,2

3,9

1,9

0,7
5,0

0,8
0,4
1,2

Instroom uit:

particulier huishouden
eenpersoonshuish.

meerpersoonshuish.
kinderen
anderen

7,9
7,2

institutioneel huishouden

Geboorte
Immigratie
Instroom totaal
Mutatie
(instroom-uitstroom)

0,0

0,0
0,1

0,0

0,5
1 5,6

3,6
0,6
4,3

0,0
0,4
3,5

0,0
0,0
9,5

1,2
0,5
1,7

5,1

-1,3

0,9

-0,9

0,5

4.842

7.889

300

14.529

x 1 000

Bevolking op
1 januari 1986

710

1.498

zijn de rekeningen hier samengevat in
de vorm van transitietabellen. In de uitgebreide publikaties zijn de tabellen tevens in de vorm van overgangsmatrices
opgenomen. Tabel 1 heeft betrekking
op de maatschappelijke participatie in
1984. In de eerste regel staat de verdeling van de bevolking over de categoriee’n op 1 januari 1984; per kolom kunnen voor elke categorie de veranderingen hierin worden afgelezen. In de onderste regel is de eindstand, op 1 januari 1985, te zien. Zo valt te lezen dat van
de 3.421.000 personen die op 1 januari
1984 onderwijs volgen 4,0% een jaar
later het onderwijs heeft verlaten en een
werkkring heeft en 3,0% een andere
activiteit. Een gering gedeelte (0,4%)
behoort een jaar later niet meer tot de
bevolking van Nederland. Aan de andere kant is er instroom van kinderen die
voor het eerst naar school gaan (5,3%
van de omvang van de oorspronkelijke
onderwijsbevolking), van personen die
een jaar eerder werkten (0,1%) of een
andere activiteit hadden (0,3%) en van
personen die een jaar eerder nog niet
tot de Nederlandse bevolking behoorden (0,6%). Per saldo neemt de onderwijsbevolking in dat jaar met 1,1 % af en
zijn erop 1 januari 1985 3.378.000 onderwijs volgenden.
Tabel 2 laat de ontwikkeling van deze
mutaties in de tijd zien voor een aantal
categorieen. Daaruit blijkt dat sommige
procentuele mutaties in de loop van de
periode 1980-1984 maar geringe variatie vertonen. Zo neemt bij voorbeeld de
instroom van jonge kinderen in het onderwijs, circa 5% van de onderwijsbevolking, elke twee jaar slechts met 0,2
procentpunten toe. Andere demografisch bepaalde stromen zoals de sterfte
zijn, relatief gezien, vrijwel constant. Kijken we echter naar de veranderingen in
het aantal werkenden en anderszins
actieven, dan komen in de tijd betrekkelijk grote fluctuaties in stromen op de
arbeidsmarkt tot uiting. In het begin van
de de jaren tachtig nam de niet-werkzame beroepsbevolking flink toe, vanaf
1984 trad een verbetering op. Deze ontwikkelingen worden gereflecteerd in
een grote uitstroom van de categorie
werkend naar anderszins actief in 1980
en 1982 (respectievelijk 6,7% en 7,7%
van de werkenden), gevolgd door een
geringere uitstroom in 1984 (van 5,9%).
De toeneming van het aantal werkenden als gevolg van de instroom van
schoolverlaters is in 1980 nog 3,2%; dit
percentage neemt af tot 2,7 in 1982 en
neemt dan weer toe tot 3,0 in 1984.
In tabel 3 zijn overeenkomstige
stand- en stroomgegevens gepresenteerd over de bevolking in huishoudens;
uitkomsten zijn thans alleen nog voor
het jaar 1985 beschikbaar. In de bovenste regel van de tabel staat weer de
verdeling van de bevolking over de onderscheiden posities aan het begin van

dat jaar. Kijkend naar de veranderingen die daarin optreden zien we dat de
grootste dynamiek wordt geconstateerd bij de eenpersoonshuishoudens.
Een flinke uitstroom (10,5%) staat tegenover een nog grotere instroom
(15,6%) met als resultaat dat het aantal
eenpersoonshuishoudens aanzienlijk
stijgt. In de kolom daarnaast valt te lezen dat het aantal kinderen uiteraard
voornamelijk stijgt door geboorte
(3,6%) en afneemtdoordat kinderen het
ouderlijk huis verlaten (5,3%). De
laatstgenoemde uitstroom wordt voor
iets minder dan de helft gevormd door
jongeren die alleen gaan wonen.

Verdere ontwikkeling
Aanzetten tot sociaal-demografische
rekeningen zijn in internationaal verband gegeven door met name R. Stone.
Al 20 jaar geleden verscheen een
OESO-studie van zijn hand waarin demografische gegevens in samenhang
werden gepresenteerd3. In 1975 verscheen de VN-studie Towards a system
of social and demographic statistics, die
voor de SDR als inspiratiebron heeft
gediend. In deze monografie werd een
omvangrijk systeem voorzien waarin
sociaal-demografische
statistieken
konden worden ondergebracht4. Inmiddels zijn de verwachtingen daar niet
meer zo hoog gespannen. Het CBS is
voor zover bekend een van de weinige
statistische bureaus die enkele stappen
op dit gebied hebben genomen.
De SDR staan overigens als rekeningstelsel niet geheel op zichzelf; er is
nauwe samenhang met andere stelsels
van statistieken waaraan het CBS

werkt. Te noemen vallen de Sociaaleconomische rekeningen (SER), waarin gegevens over inkomen en consumptie naar huishoudenstype systematisch worden gepresenteerd5; op
hun beurt zijn de SER weer nauw afgestemd op de macrototalen van de Nationale Rekeningen. Daarnaast is er samenhang met de in opbouw zijnde Arbeidsrekeningen, waarin gegevens
over arbeid en lonen systematisch bij
elkaar gebracht worden . Voorts is vermeldenswaard dat de SDR bij verdere
detaillering als gegevensbron kunnen
dienen voor arbeidsmarkttafels, een
toepassing van meerdimensionale demografie7.
De cijfers in de methodologische publikaties zijn alweer enigszins gedateerd. Thans wordt gewerkt aan actualisering en enkele relevante detailleringen. Zo zal er naar gestreefd worden
binnen de betrekkelijk heterogene bevolkingscategorie ‘anderszins actieven’
(zie tabellen 1 en 2) op consistente
wijze onderscheid te maken naar de
niet-werkzame beroepsbevolking, arbeidsongeschikten, gepensioneerden
en degenen die (voornamelijk) in het
huishoudelijk produktieproces werkzaam zijn. Daarnaast zal ook aandacht
worden geschonken aan samenvoeging van cijferopstellingen over maatschappelijke participatie en bevolking in
huishoudens.
De uitkomsten van de hier besproken statistische exercities zijn op zichzelf van belang als achtergrondgegeven voor maatschappelijke verschijnselen. Er zijn op langere termijn ook toepassingen denkbaar die gebaseerd zijn
op het dynamische element in de rekeningen. De procentuele stroomcijfers
leveren immers schattingen op van

overgangskansen. Daarmee kunnen in
principe simulaties of vooruitberekeningen worden uitgevoerd8. Duidelijk
moge zijn dat voor dergelijke toepassingen eerst langere tijdreeksen beschikbaar moeten komen. De Sociaal-demografische rekeningen geven daartoe, zij
het nog bescheiden, enige aanzetten.

D. Gorter
C.S. Wang
De auteurs zijn werkzaam bij het Centraal

Bureau voor de Statistiek.

3. R. Stone, Demographic accounting and
modelbui/ding, OESO, Parijs, 1971.

4. Verenigde Naties, Towards a system of
social and demographic statistics, New York,
1975.
5. Hierover is bericht in ESS van 4 mei 1988,

biz. 436-438. De publikatie, getiteld Sociaaleconomische rekeningen; methodebeschrij-

ving en toepassing voor 1981, is verkrijgbaar
bij SDU of de boekhandel.

6. Zie hiervoor bij voorbeeld het Supplement
bij de Sociaal-economische maandstatistiek, nr. 5, 1987, dat door het CBS wordt

uitgegeven.
7. Voor meerdimensionale demografie in het
algemeen zie men bij voorbeeld F. Willekens, Multiregionale demografie, Intern rapport nr. 33 van het NIDI, 1984. Arbeidsmarkttafels vormen een mogelijke toepassing; dit

is voor Nederland onderzocht door T. van de
Wijst, Een beschrijving van de arbeidsmarkt-

dynamiek aan de hand van meerdimensionele arbeidsparticipatietafels, Maandschrift
Economie, nr. 50, 1986, biz. 163-180.

8. Hieraan wordt aandacht besteed door
K.C. Land en M.M. McMillen, Demographic
accounts and the study of social change,

with applications to the post-World War II
United States, in: F.T. Juster en K.C. Land,

eds., Social accounting systems: essays on
the state of the art, Academic Press, New
York, 1981.

Auteurs