Science par ken in Nederland
C.P.A. Bartels en J.W.A. Wolff*
V
anafhet begin van dejaren tachtig is in Nederland gewerkt aan bet ontwikkelen
van scienceparken. Acquisiteurs van dergelijkeparken hopen internationaal
vooraanstaande researchondernemingen voor vestiging te interesseren. In depraktijk
blijkt dit echter nauwelijks te lukken. Science parken warden door de erop gevestigde
bedrijven echter zeer gewaardeerd. Bovendien is de intensiteit van de kennisrelaties
tussen de bedrijven en de bijbehorende universiteit soms aanzienlijk.
Bij de ontwikkeling van ‘science parken’ is de gedachte dat het bieden van vestigingsmogelijkheden
in de onmiddellijke nabijheid van kennisinstellingen
de kennistransfer zal bevorderen. Dit kan op diverse
wijzen gebeuren: het gebruikmaken van faciliteiten
als bibliotheken en laboratoria, samenwerking bij
onderzoek, en het aantrekken van stagiaires en afgestudeerden (kennisdragers).
In dit artikel toetsen we in hoeverre bedrijven op
science parken werkelijk kennisintensieve relaties
onderhouden met universiteiten. In het eerste deel
van dit artikel wordt bestaand onderzoek besproken.
Hieruit zijn gegevens af te leiden over aantal en omvang van de huidige science parken, over de bedrijven die in een science park aanwezig zijn en de motieven die men voor vestiging heeft. In het tweede
deel wordt deze informatie vergeleken met de resultaten van een recent, door ons gehouden onderzoek.
Dan blijkt op welke doelgroepen een science park
zich kan richten en welke het meest voorkomen. We
sluiten af met een blik op de toekomst.
Ontwikkeling van science parken
Onder een science park verstaan we een bedrijventerrein dat bij een universiteit is gelegen, zodat kennistransfer op eenvoudige wijze kan plaatsvinden. In
Nederland is in de afgelopen jaren een flink aantal
science parken tot ontwikkeling gekomen. In alle
universiteitssteden, behalve Tilburg en Utrecht, treffen we nu een science park aan. In Eindhoven kan
evenwel niet gesproken worden van een sterke relatie met de universiteit, gezien de grote fysieke afstand en het ontbreken van innige contacten. Ook in
Rotterdam is bij het Brain Park de relatie weinig prominent. In Maastricht is in de periode 1986-’93 een
science park in de vorm van een mogelijkheid voor
collectieve bedrijfshuisvesting aanwezig geweest; dit
wordt echter in 1993 afgebouwd. Voor de overige
gevallen geeft label 1 een overzicht van de stand van
zaken. We treffen bijna 300 vestigingen aan met bijna
3000 arbeidsplaatsen.
Doelgroepen
Voor welke bedrijven is vestiging op een locatie bij
een universiteit nu eigenlijk van belang? Volgens opgave van de betreffende projectmanagers zijn de bedrijven in ruim 50% van de gevallen spin-offs van de
eigen universiteit. Voor een grote meerderheid van
de vestigingen op science parken is de fysieke nabijheid van groot belang. Een recent onderzoek onder
kennisintensieve bedrijven in Wageningen bevestigt
deze visie .
Een science park kan in principe vier categorieen
bedrijven aantrekken: 1) spin-offs van de universiteit
en andere kennisinstellingen zoals academische ziekenhuizen; 2) bedrijven uit de regio die overwegen
om zich elders te vestigen en graag in de buurt zitten
van een kenniscentrum; 3) spin-offs van grote bedrijven; 4) Nederlandse bedrijven buiten de regio en Internationale kennisintensieve bedrijven die overwegen om zich te vestigen in Noordwest-Europa2.
We bespreken elke categoric en proberen aan te
geven hoe kansrijk de vestiging van dergelijke bedrijven is op science parken.
Spin-offs van kennisinstellingen
We hebben al gezien dat een aanzienlijk deel van de
bedrijven op science parken wordt gevormd door
spin-offs van de bijbehorende universiteit. Deze veelal kleine bedrijven zijn overwegend gevestigd in
bedrijfsverzamelgebouwen.
Uit onderzoek onder 274 universitaire spin-offs
(niet slechts gevestigd op science parken) bleek dat
63,5% gebruik maakt van de diensten van de universiteit. Dit is echter een overschatting, omdat in dit onderzoek vooral andressen voorhanden waren van
spin-offs met universitaire relaties3. De kennisrelatie
* De auteurs zin respectievelijk directeur en consultant bij
Bureau Bartels BV, Utrecht/Assen.
1. Carlier + Van Ingen Consultancy, 1992.
2. Bureau Bartels, Marktverhenning Mercator Technology &
Science Park Nijmegen, Utrecht/Assen, 1993.
3. NMB, Overstudie, steun en start, 1991.
tussen universitaire spin-offs en de moederuniversiteit lijkt echter intensief te zijn.
De aard van de activiteiten van de spin-offs is vrij
uniform. Maar liefst 85% van deze bedrijven verricht
werkzaamheden die kunnen worden gerekend tot de
zakelijke dienstverlening, terwijl nog geen 10% het
predikaat ‘innovatief industrieel’ verdient (tabel 2). Er
zijn dus maar betrekkelijk weinig universitaire spinoffs die bedrijfsruimte vragen in de vorm van laboratoria en produktieruimten. Bovendien zijn dit soort
activiteiten vaak aan sterke voorwaarden gebonden
om de uitstraling en de visuele aspecten van een
science park niet te ondergraven.
Zodoende bestaat de vraag naar bedrijfsruimte
van universitaire spin-offs vooral uit kleinschalige en
representatieve kantoorruimte. In deze specifieke
vraag naar bedrijfshuisvesting wordt voorzien door
de universitaire bedrijvencentra.
Bedrijven uit de regio
Opp.
Aantal
Aantal
(in ha)
Plaats
vestigingena
arbeidspl.a
1989
1,5
25
1989
1991
1984
1981
1988
1992
5,5
39
20
20
25
106
51
15
100
400
150
640
1115
460
Startjaar
Nijmegen
Wageningen
Amsterdam
Leiden
Enschede
Groningen
Delft
30
18,5
60
30
a. Per augustus 1993
wijls aangemoedigd om met steun van de moederorganisatie een eigen bedrijf te beginnen.
In principe zouden spin-offs van grote bedrijven
onderdak kunnen vinden op science parken, maar in
Nederland komt dit niet of nauwelijks voor. Kennelijk is de aantrekkingskracht van science parken voor
dit soort bedrijven niet groot. Een verklaring hiervoor
is wellicht dat dergelijke spin-offs vooral produktiebedrijven zullen zijn.
Gemiddeld verplaatst jaarlijks 6 a 7% van de Nederlandse bedrijven zich. Ruim driekwart van deze verplaatsingen geschiedt over een korte afstand, namelijk binnen de grenzen van Kamer van Koophandel
districten . Voor een science park zijn vooral die
bedrijven interessant die een meerwaarde zien van
vestiging nabij een kenniscentrum. Ook onderzoeksinstellingen kunnen besluiten om zich te vestigen op
een science park. Het is niet eenvoudig om een schat-
Het kan in dit verband gaan om niet-regionale bedrijven in Nederland of buitenlandse bedrijven. De
eerstgenoemde categoric bedrijven is niet sterk vertegenwoordigd op science parken. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat bij interesse voor een vestiging op
ting te maken van de regionale vraag naar science-
een science park een ander, voor een bedrijf dichter-
parkruimte. Een mogelijkheid is om de sterke kennisgebieden van een universiteit te vertalen in het aantal
bedrijven in een regio dat zich met dat soort kennisgebieden bezig houdt en zo potentiele relaties aan te
geven. Ook andere bedrijven kunnen echter interesse hebben, vanwege onder meer uitstralingseffecten
van een science park. Het kan dan bij voorbeeld
gaan om zakelijke dienstverleners.
bij gelegen science park een alternatief kan zijn. Bovendien komen bedrijfsverplaatsingen over grote afstand veel minder vaak voor dan verplaatsingen over
korte afstand.
Niet alle science parken zijn in staat gebleken om
buitenlandse ondernemingen aan te trekken. Een
positieve uitzondering hierop vormt het bio science
park te Leiden, waar internationale bedrijven als
Mogen, Centocore en Sender zijn gevestigd. Hoe kan
dit succes worden verklaard? Volgens Van de Haar
Spin-offs van grote bedrijven
Vooral in slechtere economische tijden verzelfstandigen grote ondernemingen bepaalde activiteiten.
Philips te Nijmegen heeft dat in het verleden bij voorbeeld gedaan met de softwareontwikkeling. Bedrijfsverplaatsingen zijn dan echter nauwelijks aan de
orde. Ook worden ondernemende werknemers dik-
Bovenregionale vestigingen
vormden bestaande contacten tussen Leidse hoogleraren en internationale bedrijven de eerste aanleiding
om een vestiging in Leiden te overwegen . Voor twee
Amerikaanse bedrijven wogen vooral nationale factoren mee bij de vestigingsplaatskeuze. De drie belangrijkste vestigingsplaatsvoordelen waren: goede be-
reikbaarheid van de Europese afzetmarkten; gunstige
Tabel 2. Aard van de bedrijvigbeid van universitaispin-offs
(n – 274)
soort bedrijf
onderzoek- en adviesbureaus
ingenieursbureaus
softwarebureaus
overige zakelijke diensten
totaal zakelijke diensten
Industrie
handel
toerisme
totaal
Bron: NMB, op. cit., 1991.
ESB 10-11-1993
38,3
11,3
7,7
28,8
86,1
9,9
3,6
0,4
100
27
financiele voorwaarden; soepele onderhandelingen
direct op beslissingsniveau.
Wellicht is de relatief voortvarende ontwikkeling
van het bio science park ook deels te danken aan het
gespecialiseerde karakter van een dergelijk themapark, waardoor een zekere meerwaarde ontstaat
voor, in het geval van Leiden, bedrijven en onderzoeksinstellingen op het terrein van biotechnologie
en farmacie. Het andere voorbeeld van een thema4. N.J. Kemper en P.H. Pellenbarg, Bedrijfsverplaatsingen in
Nederland, 1990-1991, ESB, 28 april 1993, biz. 380-384.
5. A. van de Haar, Opgenomen in de vaart der volkeren?
Een studie naar de haalbaarheid van het Science Park Nijmegen en de implicates van een eventuele ontwikkeling
daar van voor het UBC Nijmegen, afstudeerscriptie KU Nijmegen, 1991.
Tabel 1. Science parken in
Nederland
park in Nederland is het agro business park te Wageningen. Hier hebben zich geen grotere prestigieuze
vestigingen van Internationale bedrijven voorgedaan.
Dat geldt ook voor de meer algemene science parken.
We stellen daarom vast dat er geen wonderen moeten worden verwacht van hoogwaardige internationale ondernemingen als motoren voor de Nederlandse
science parken. De twee belangrijkste categorieen bedrijven als kandidaten voor vestiging op een science
park zijn spin-offs van de universiteit en regionale bedrijven (starters en verplaatsers).
siteit. De 25 bedrijven die wij hebben ondervraagd
hebben een wat andere achtergrond (tabel 3)- Zo
vindt slechts een op de vijf door ons ondervraagde
bedrijven dat ze voortgekomen zijn uit de universiteit.
Een verklaring voor deze discrepantie kan zijn
dat veel ondernemers van de bedrijven die mededelen niet te zijn voortgekomen uit de universiteit wel
een universitaire opleiding hebben genoten, maar
nun bedrijf niet bestempelen als zijnde voortgekomen uit de universiteit. Een andere mogelijkheid is
dat beheerders van science parken het aandeel ‘eigen’ spin-offs overschatten.
Intensiteit van de kennisrelaties
Kennisintensiteit
Om te toetsen in hoeverre de bedrijven op science
parken kennisintensief zijn, hebben we een steekproef gehouden onder 25 bedrijven op vier science
parken (9% van het totale aantal science park bedrijven). Deze science parken zijn gelegen in Groningen, Wageningen, Leiden en Nijmegen (het universitair bedrijven centrum). Vier bedrijven zijn gehuisvest
in een zelfstandige of solitaire ruimte, terwijl de overige bedrijven en instellingen zich bevinden in zogenaamde bedrijfsverzamelgebouwen. Bij de 25 ondervraagde bedrijven zijn 488 personen werkzaam. Dit
komt overeen met 17% van het totaal aantal werkzame personen in science-parkbedrijven. Hoewel de
steekproef van 25 bedrijven niet als volledig representatief kan worden beschouwd, menen we dat
toch interessante inzichten uit het onderzoek kunnen
worden afgeleid. Achtereenvolgens gaan we in op de
aard van de bedrijven, de intensiteit van kennisrelaties met universiteiten en de redenen voor bedrijven
om zich op een science park te vestigen.
Aard van de bedrijven
Ruim 80% van de bedrijven heeft Nederland als afzetmarkt, terwijl enkele bedrijven aangeven ook afzet te
genereren in het buitenland. Van internationale relaties is dus niet in belangrijke mate sprake, afgezien
van verspreiding van kennis via enkele multinationale ondernemingen (vooral in Leiden).
Vaak wordt gedacht dat kleine bedrijven, die we
onder meer aantreffen in verzamelgebouwen van de
science parken, sterk groeien. Dit geldt voor ruim
een derde van de ondervraagde bedrijven (meer dan
20% groei in medewerkers per jaar gedurende de afgelopen drie jaar). De helft van de bedrijven gaf aan
dat er tijdens de laatste drie jaren geen werknemers
bijkwamen.
Tabel3. Oor-
We stelden vast dat volgens de projectmanagers
sprong van de of beheerders van science parken ruim 50% van de
ondervraagde
bedrijven
bedrijven op Nederlandse science parken kunnen
worden beschouwd als spin-offs van de eigen univer-
zelfstandig, voortgekomen uit universiteit
aantal
5
nevenvestiging van Nederlandse onderneming
nevenvestiging van buitenlandse onderneming
11
3
6
intensiteit groot: de aandelen varieren van 0% tot bij-
na 100%.
Uit tabel 4 blijkt dat de kennisrelatie met universiteiten voor de onderzochte science-parkbedrijven het
sterkst is wat betreft het in dienst hebben van universitair opgeleiden (68% van de bedrijven) en het gebruik maken van faciliteiten van de nabij gelegen
universiteit (60%). Ook hebben werknemers geregeld
een functie bij een universiteit (40%), worden bijeenkomsten wel eens bezocht (40%) en voeren bedrijven samenwerkingsprojecten uit met een universiteit
(36%). Het uitbesteden van R&D en gebruik maken
van stagiaires komt veel minder voor. Transferpunten
van universiteiten worden zelden ingeschakeld. We
kunnen vaststellen dat het zeker niet zo is dat elk
bedrijf dat is gevestigd op een science park kennisintensief is. Hierdoor onderhoudt slechts een deel,
varierend per indicator van 8% tot 60% van de ondervraagde bedrijven, bepaalde kennisrelaties met universiteiten. Wanneer er sprake is van een kennisrelatie met een universiteit, dan is die meestal met de
nabije science park universiteit. Dit geldt in mindere
mate voor stagiaires en het aannemen van universitair opgeleiden.
Redenen van vestiging
Wanneer wordt gevraagd naar het belang van de nabijheid van de (science-park) universiteit, acht 56%
van de bedrijven deze van wezenlijk belang. Het kan
dan gaan om verschillende factoren, waarvan we een
opsomming kunnen geven:
• nabijheid universiteit: kennis/contacten/samenwerking, faciliteiten universiteit, imago/uitstraling,
stageplaatsen;
• aantvezigheid verwante bedrijven;
• ligging binnen Nederland
• accommodatie. faciliteiten van een verzamelgebouw, uitbreidingsmogelijkheden, korte huurtermijnen;
• persoonlijke binding met de regio.
20
zelfstandig, niet voortgekomen uit
universiteit
Een indicator voor de kennisintensiteit van de bedrijvigheid is het percentage van de loonkosten dat bedrijven besteden aan R&D. Gemiddeld blijkt dat percentage 31% te zijn. Hierbij zijn de verschillen in
44
12
24
7. Overigens is nabijheid een rekbaar begrip. Enkele bedrijven vinden dat enkele honderden meters tot een kilometer
de maximale afstand is waarop zij gevestigd willen zijn van
een universiteit, terwijl veel bedrijven enkele kilometers
nog acceptabel vinden.
Het belang van de bovenstaande factoren verschilt per bedrijf. Over het algemeen is het imago van het op een
science park gevestigd zijn belangrijk
voor kleine en jonge ondernemingen,
ook al hebben ze nauwelijks een relatie
met de universiteit. Sommige grotere
bedrijven laten weten dat het verband
volgens him andersom ligt: de vestiging
van bij voorbeeld buitenlandse ondernemingen zorgt voor een grotere uitstraling van het betreffende science park.
Overigens is 72% van de ondervraagden van mening dat de locatie op een
science park voor hen een zekere
public relations waarde heeft.
De respondenten zijn over het algemeen tevreden over hun locatie op een
science park. Dat blijkt onder meer als
wordt gevraagd naar de bereidheid van
bedrijven om bij een gedwongen verhuizing weer te proberen zich op het
science park te vestigen. Bijna tweederde zegt onvoorwaardelijk daartoe bereid te zijn, terwijl 28% aangeeft dat
zulks niet per se hoeft. Eveneens twee
derde zegt collega-bedrijven te adviseren om zich te vestigen op een science
park.
Tabel 4. Aandeel van bedrijven op science parken die verscbillende soorten universitai-
re relaties onderbouden (in %), bet aantal keer dat zij biervan gebruik maakten in
1992 en bet aandeel van bet aantal relaties dat wordt aangegaan met de science park
universiteit
Soorten
univ. relaties
% van de bedrijven
met kennisrelatie
stagiaires
20
afgestudeerden in dienst
68
16
R&D uitbesteed
gebruik univ. R&D fac.
en bibl.
gebruik transferpunt van univ.
aantal dubbelfuncties bedrijf
en universiteit
univ. colleges, cursussen,
aantal keren
(alle univ.)a
118 (5)
131 (17)
aantal keren
(SP-univ.)b
51(2)
40(9)
2,65 (4)c
2,65 (4)c
0,43
0,31
1,00
60
8
367 (15)
11(2)
367 (15)
11 (2)
1,00
1,00
40
31 (10)
24(8)
0,77
bijeenkomsten
samenwerkingsprojecten
40
23 (10)
21(8)
ca. 0,9
met de universiteit
36
19(9)
6(6)
ca. 0,3
a. Tussen haakjes is het aantal bedrijven aangegeven dat een kennisrelatie met een universiteit heeft
per indicator (eerste kolom)
b. SP-universiteit = science park universiteit. Tussen haakjes is het aantal bedrijven aangegeven dat
een kennisrelatie met een universiteit heeft per indicator (eerste kolom)
c. Aantal manjaren.
Conclusie
We kunnen concluderen dat een aantal science
parken in Nederland vooral een regionale functie
hebben. Van acquisitie in het buitenland moet derhalve niet altijd veel heil worden verwacht. Universitaire
spin-offs en bedrijven uit de regio vormen over het
algemeen de belangrijkste doelgroep, zodat kleinschalige huisvesting en ondersteunings-mogelijkheden als telefoonservice en startkapitaal belangrijke
voorzieningen zijn. Ook het imago van een science
park wordt vaak genoemd als locatiefactor. De kennisrelatie mte een universiteit blijkt redelijk intensief
te zijn. Ook is het voor sommige niet-kennisintensieve bedrijven uit bij voorbeeld prestige-overwegingen
interessant zich te vestigen op een science park.
Tot slot staan we nog even stil bij de toekomst
van science parken in Nederland. Kunnen ze ongelimiteerd groeien en zijn er alternatieve locaties dan
universiteiten waar ‘science’ parken wortel kunnen
schieten?
Grenzen aan de groei?
In principe zijn er grenzen aan de groei van science
parken. Het reservoir aan relevante bedrijven is immers niet onbeperkt, en ook zullen de grootste bedrijven uiteindelijk vertrekken, waardoor wederom op te
vullen ruimte ontstaat Witholt noemt twee “limiting
factors’8. Volgens hem is het aantal potentiele entrepreneurs niet onbeperkt, omdat Nederlandse acade-
zeer hecht is. Een ander punt betreft de terminologie:
wat is een science park? Witholt is van mening dat de
gehele Randstad eigenlijk een science park is. Hoewel een dergelijke ruime definitie van een science
park in bepaalde gevallen zinvol kan zijn, beperken
wij ons op dit moment in verband met de overzichtelijkheid tot science parken in engere zin.
Uit de door beheerders van science parken verstrekte informatie blijkt dat de huidige science parken nog genoeg ruimte bieden om jaren vooruit te
kunnen als het gaat om het huisvesten van bedrijven.
Naast science parken bij universiteiten zou eveneens
kunnen worden gedacht aan vergelijkbare parken bij
andere kennisinstellingen, zoals hbo-instellingen.
Hiertoe zijn vergevorderde plannen in Heerlen, Arnhem en Leeuwarden.
Een andere mogelijkheid om nieuwe science parken op te richten is het themapark-concept. Naast
biotechnologie (Leiden) en agrobusiness (Wageningen) zou dan kunnen worden gedacht aan het thema
medische technologic. In Groningen bestaan plannen tot het opzetten van een Medipark bij het Academisch Ziekenhuis. Naar verwachting zullen ook deze
parken moeten voldoen aan de voorwaarden van
kleinschalige huisvesting en het voorhanden zijn van
voorzieningen. Van de huidige science parken kan
derhalve een belangrijk leereffect uitgaan.
Kees Battels
Jan Wfflem Wolff
mici merendeels kiezen voor een werkkring bij de
overheid, universiteiten of grote ondernemingen.
Hierdoor ontstaat een gestratificeerde structuur, die
ESB 10-11-1993
aandeel SPuniv. (0-1)
8. B. Witholt, Science Parks and innovation centers in the
Netherlands, 1988, niet gepubliceerd.