Ruilrechtvaardigheid
Het recht is te belangrijk om aan juristen over te
laten. Dat voel ik, als ik opheldering vraag over de
twee maten waarmee in het economische leven
gemeten wordt.
In de privaatrechtelijke sfeer domineert de maat
van de ruilrechtvaardigheid. Het recht ontleent hier
een hoge mate van legitimatie aan de aansluiting bij
wat er in de maatschappij leeft aan ‘goed koopmansgebruik’ en aanverwante rechtsgevoelens. De loop
van die gevoelens wordt gepeild (en waar nodig
uitgebaggerd en bebakend) in een rechtsgeleerde
dialoog inzake noties als de ‘zorgvuldigheid die het
maatschappelijk verkeer betaamt’.
Heel mooi, allemaal, en zelfs voor economen
begrijpelijk: het gaat over ruil, over transacties in de
ruimste zin des woords, over de voorwaarden waaronder prestaties en contra-prestaties evenwichtig en
rechtvaardig verdeeld worden, in termen van geld,
goederen of (weder)diensten. Ruil is economen dierbaar, want ruil is tweezijdig (‘it takes two to tango’),
en de weegschaal waarop het evenwicht tot stand
komt laat zich ijken met ‘checks als balances’, als noties van ruilrechtvaardigheid. Ruil straft bovendien
ruilstrategisch gedrag af, door partijen te dwingen
hun voorkeuren te openbaren.
Maar dan het publiek recht. Omdat transacties in
de publiekrechtelijke sfeer niet mogelijk — ? — of wenselijk – ?? – zouden zijn, geldt hier een andere maat:
de verdelende rechtvaardigheid. Die houdt in dat de
overheid eenzijdig — krachtens de wet — onze nutsbeleving interpreteert, en op grond daarvan een verdelingsbeleid formuleert. Maar legitimeert het parlement dat dan niet, als ‘collectieve tegenpartij’? Dat is
een fictie die Lindblom heeft afgedaan als ‘democratic theory that confuses hope with fact’ (Politics and
Markets, biz. 131). Die feiten zijn dat (1) het politieke
proces niet noodzakelijk evenwicht schept, dat (2)
interpersonele nutsvergelijkingen onbewijsbaar zijn
en (3) hoe dan ook aan het oog onttrokken blijven
als we de band tussen beslissen, betalen en genieten
doorsnijden, waardoor het strategisch gedrag vrij
baan krijgt, en dat (4) criteria voor een aanvaardbare
verdeling alleen daarom al ontoetsbaar blijven.
De notie van verdelende rechtvaardigheid stamt
uit de dagen dat het beperkte takenpakket van de
overheid inderdaad niet individueel verrekenbaar
was, en utilitaristen (nutsvergelijkers) als Bentham
een nette manier zochten om de kosten daarvan om
te slaan: dat moest dan naar ‘draagkracht’. Die denklijn is klakkeloos voortgezet toen de belastingwetgever een ruimer takenpakket van individueel
toerekenbare particuliere voorzieningen en inkomensoverdrachten ging bekostigen. De onvergelijkbaarheid van het nut is daarbij weggewoven met
de fictie dat wet en uitvoering zich zouden kunnen
richten op herkenbare doelgroepen (de modale
man; de alleenstaande met een tandeborstel), die
mensen met vergelijkbare nutsbelevingen zouden
ESB 11-8-1993
representeren. Nu de individualisering ook die fictie heeft verkruimeld begint het drijfzand van de
verdelende rechtvaardigheid ons
mee te zuigen in fraude en frustratie. Het wordt tijd om opnieuw na
te denken over die vraagtekens bij
de mogelijkheid en de wenselijkheid van een meer individualiserende, op expliciete ruil-transacties ingerichte verzorgingsstaat.
Knut Wicksell pleitte al een
eeuw geleden om ruilrechtvaardigheid – ‘Gleichheit zwischen Leistung und Gegenleistung’ — meer
krediet te geven als criterium voor
DJ. Wolf son
overheidsinterventies in het economische leven.
Dat kan, door een ruimere toepassing van het profijtbeginsel in de voorzieningensfeer, en door een
scherper transactiebeleid in de sfeer van de overdrachten Cook uw uitkering is geconditioneerd aan
een redelijke tegenprestatie’). De vraag is of het ook
wenselijk is, nu Wicksell’s voornaamste conditie dat de onderliggende machtsverdeling aanvaardbaar
zou zijn – inmiddels een eindweegs is vervuld. Sterker nog, een verdere voortgang in de spreiding van
inkomen en macht is waarschijnlijk meer gebaat bij
een sterkere nadruk op (tegen)prestaties en op een
nondiscriminatoire arbeidsparticipatie dan bij een verdere herverdeling van verdiende inkomens. Ook de
legitimatie groeit: wie die tegenprestatie weigert, of
frauderend gesnapt wordt krijgt ‘zijn verdiende loon’.
‘Ja, maar de rechtsstaat dan?’, hoor ik de juristen.
‘Hoe zit het met de rechtsbescherming in de transactiestaat?’ Die moeten we opnieuw doordenken, ja,
maar bedenk daarbij dat het vervagen van doelgroepen meebrengt dat overheid, belangenorganisaties
en burgers elkaar bij voortduring gijzelen in calculerend gedrag, tenzij we hen uitlokken om in wederkerige transacties hun werkelijke voorkeuren te openbaren. De rechtsfilosofische vraag waar het uiteindelijk
om gaat is of en in hoeverre er niet meer recht te vinden zou zijn in een zekere mate van reprivatisering
van het administratieve recht. Meer recht in het ijken
van transactievoorwaarden, dan in het toetsen aan
achterhaalde ficties.
Over dit soort zaken ging Kerntaken: van verzorgingsstaat naar transactiestaa?, de oratie waarmee
ik onlangs mijn Rotterdamse herintreding vierde. En
zo heb ik aan deze vijftigste column voor ESB dan
toch eindelijk een gratis commercial overgehouden.
Ook dat is ruilrechtvaardigheid.
1. Verkrijgbaar bij Wolters-Noordhoff te Groningen.