Ga direct naar de content

R&D is goed voor omzet, werk en toegevoegde waarde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 5 1998

R&D is goed voor omzet, werk en toegevoegde waarde
Aute ur(s ):
Leeuw en, G. van (auteur)
Nieuw enhuijsen, H.R. (auteur)
Van Leeuwen is werkzaam bij het CBS en Nieuwenhuijsen bij EIM. (auteur)
Met dank aan Piet Donselaar, Marcel Lever, Johan Verb ruggen, Nora van der Wenden, Sander Wennekers, Kees Zeelenb erg en Rudy van Zijp
voor commentaar op een eerdere versie. (auteur)
Voor achtergronden, afleidingen en uitgebreidere uitkomsten wordt verwezen naar G. van Leeuwen en H.R. Nieuwenhuijsen, R&D en
b edrijfsprestaties, EIM/CBS, rapport voor het ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4164, pagina 632, 28 augustus 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
r&d, kennis, onderzoek, ontw ikkeling

Algemeen wordt aangenomen dat R&D van belang is voor de economie, maar hebben bedrijven zelf ook voordeel van hun R&Dinspanningen? Ja. R&D blijkt samen te gaan met een stijging van omzet, werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Het effect op de
productiviteit is geringer.
De R&D-inspanningen van bedrijven worden nauwlettend gevolg door beleidsmakers. Intuïtief is wel aannemelijk dat R&D van belang
is voor de prestaties van de Nederlandse economie. Speur- en ontwikkelingswerk kan bijdragen aan vernieuwing van producten en
productie, en zo leiden tot slimmere productietechnieken en betere of nieuwe producten. Dit is het directe effect van R&D, dat terecht
komt bij het bedrijf zelf. Daarnaast kunnen bedrijven profiteren van de research-activiteiten van anderen, bijvoorbeeld door goederen
en diensten te betrekken van innovatieve ondernemingen.
Voor een land als Nederland, dat niet alleen maar kan concurreren met loonkosten, is het belangrijk steeds weer moderne
productietechnieken te gebruiken en originele producten op de markt te zetten. Toch bestaat er over de omvang en richting van de
effecten van R&D geen volledige duidelijkheid, zelfs niet waar het gaat om de (directe) effecten van R&D op bedrijfsniveau. Zo vonden
Brouwer en Kleinknecht in 1994 dat bedrijven die veel aan R&D doen, een lagere productiviteitsgroei kenden dan bedrijven die weinig
R&D verrichten 1. Bartelsman, van Leeuwen, Nieuwenhuijsen en Zeelenberg kwamen daarentegen in 1996 tot de conclusie dat R&D juist
wel bijdraagt aan de productiviteit van bedrijven 2.
Het doel van dit artikel is na te gaan of R&D-inspanningen goed zijn voor bedrijven en de economie. Wat zijn de directe effecten van
R&D op de omzet, de werkgelegenheid, de toegevoegde waarde en de productiviteit? Dit wordt onderzocht met behulp van een CBSdatabase met gegevens over productie, inputs, prijzen en R&D-uitgaven. Deze dataset geeft ten opzichte van eerder onderzoek twee
belangrijke voordelen. Omdat naast de R&D-uitgaven de exploitatievariabelen (omzet, intermediair verbruik, toegevoegde waarde,
arbeidskosten, afschrijvingen en werkgelegenheid) beschikbaar zijn, kunnen we een model formuleren en schatten dat zowel vraag- als
productiviteitseffecten van R&D in kaart brengt. Een ander voordeel is dat we informatie op bedrijfsniveau gebruiken. Als het gaat om de
directe invloed van R&D op de bedrijfsprestaties is dit het juiste analyseniveau omdat meso- en macroscores van Nederland (en vele
andere landen) sterk gedomineerd worden door enkele grote concerns die wereldwijd produceren en ook hun R&D in verschillende
landen verrichten. Een gevolg hiervan is dat R&D-inspanningen in het ene land de productiviteit van een bedrijfsonderdeel in een ander
land kunnen beïnvloeden, zodat de directe samenhang tussen productie en R&D op macro of meso niveau niet te traceren valt met
statistieken die productie en R&D per land beschrijven.
De opzet van deze bijdrage is als volgt. Allereerst wordt de aanpak geschetst die is gevolgd bij dit onderzoek. Hierna bespreken we de
belangrijkste uitkomsten. Aan de orde komt de samenhang op bedrijfsniveau tussen de R&D-inspanningen en de economische
prestaties. Als laatste laten we zien wat de effecten van R&D op bedrijfsniveau voor de totale industrie kunnen betekenen.
Aanpak: R&D heeft vraag- en productiviteitseffecten
Model
Onze aanpak vormt een uitbreiding van de productiefunctiebenadering die eerder door Hall en Mairesse is toegepast op de Franse
industrie 3. Er is een structuurmodel opgesteld dat bestaat uit een vraagvergelijking en een productievergelijking.
R&D-activiteiten kunnen via productverbetering en productvernieuwing (productinnovatie) de afzetmogelijkheden voor de onderneming
vergroten. Hoe meer research-activiteiten, hoe beter en nieuwer de producten en des te gunstiger zal de ontwikkeling van de vraag naar
de producten zijn. Hiermee verandert de vraagvergelijking; de eerste vergelijking van ons model.
Daarnaast kan R&D via verbetering van het productieproces (procesinnovatie) de productiviteit verhogen. Samenhang tussen
productiviteit en R&D wordt vastgelegd door een productievergelijking. Gekozen is voor een Cobb-Douglas productiefunctie, waarin de

productie wordt bepaald door de inzet van arbeid, kapitaal, intermediair verbruik en R&D. In deze productiefunctie kan door R&Dinspanningen de productie toenemen, terwijl het gebruik van de andere productiefactoren gelijk kan blijven.
In de productiefunctie en de vraagvergelijking is rekening gehouden met voor de bedrijven exogene ontwikkelingen, zoals de
conjunctuur, die de vraag en de productiviteit van bedrijven beïnvloeden. Er is aangenomen dat deze ontwikkelingen afhankelijk zijn van
de sector waar het bedrijf actief is.
In beide vergelijkingen van het model zijn de R&D-inspanningen opgenomen volgens de zogenaamde kapitaalbenadering. Volgens deze
benadering dragen de R&D-uitgaven uit het verleden bij aan een voorraad R&D-kapitaal (kennis) van een onderneming. De R&Duitgaven worden beschouwd als investeringen. Door een bepaald afschrijvingsregime te veronderstellen is met de R&D-uitgaven uit het
verleden een voorraad R&D-kapitaal uit te rekenen die als verklarende variabele in de vergelijkingen is opgenomen. We gaan er dus van
uit dat bedrijven meerdere jaren profiteren van hun R&D-uitgaven. Het door ons gehanteerde afschrijvingspercentage van 15% betekent
bijvoorbeeld dat na tien jaar nog zo’n 20% van de oorspronkelijke R&D-investeringen inzetbaar is als R&D-kapitaal 4.
Door het R&D-kapitaal op korte termijn als gegeven (exogeen) te veronderstellen, kan de invloed van dit R&D-kapitaal op de
gerealiseerde omzet, werkgelegenheid en toegevoegde waarde zichtbaar worden.
Schattingsmethode en data
De vergelijkingen zijn geschat met gegevens van een panel van bedrijven uit de Nederlandse industrie. Er zijn niveau- en groei-effecten
berekend. Het niveau-effect wordt berekend door het model te schatten met de variabelen in afwijking van het gemiddelde. Voor de
bepaling van het groei-effect wordt het model geschat met de verschillen tussen de variabelen aan het eind en het begin van de
waarnemingsperiode 5. Verder is het model geschat in logaritmen. De geschatte R&D-effecten zijn daarom elasticiteiten.
De bedrijfsgegevens zijn gebaseerd op de Productiestatistiek en R&D-statistiek van het CBS en hebben betrekking op de jaren 1985,
1989 en 1993. De nominale bedragen zijn gedefleerd met sectorspecifieke prijsindices van het CBS. Het panel bestaat uit 276 bedrijven en
bevat de belangrijkste R&D-ondernemingen van de Nederlandse industrie, dus ook de zogenaamde ‘grote vijf’ Philips, Shell, AKZO,
DSM en Unilever. De onderzochte bedrijven namen in 1989 84% van de totale industriële R&D-uitgaven voor hun rekening. In termen
van toegevoegde waarde en werkgelegenheid is de dekking van het panel ongeveer 30% (tabel 1). Het panel bevat dus vooral grote
bedrijven en is niet representatief voor de ontwikkeling van de gehele industrie, maar wel geschikt om de effecten van R&D in kaart te
brengen. Alle schattingen zijn niet alleen op het totale panel gedaan, maar ook op het panel exclusief de grote vijf R&D-ondernemingen.
Omdat gebleken is dat de uitkomsten hier niet of nauwelijks door veranderen worden in dit artikel alleen uitkomsten voor het totale panel
gepresenteerd.

Tabel 1. Dekking van R&D-bedrijvenpanel t.o.v. totale industrie, 1989
Totaal
R&D-uitgaven, Æ’ mrd
toegevoegde waardea, Æ’ mrd
aantal werknemers, x 1000

5,5
92,5
902

panel
4,6
30,9
267

dekking
84%
33%
30%

a. bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten.

Uitkomsten: aanzienlijke effecten van R&D
Vraag en productiviteit
In het bovenste deel van tabel 2 zijn de schattingen van de productiefunctie en vraagvergelijking gepresenteerd. Het blijkt dat de groeien niveau-effecten van R&D bijna gelijk zijn. Het productiviteits-effect van R&D is ongeveer 0,05: 10% meer R&D-kapitaal kan resulteren
in 0,5% meer productie terwijl de inzet van intermedair verbruik, fysiek kapitaal en arbeid niet hoeft toe te nemen. Het vraageffect van
R&D domineert en is gelijk aan 0,2. Dankzij research verbetert de ligging van de vraagcurve aanzienlijk. Door 10% meer aan R&D te doen
neemt de vraag toe met 2%.

Tabel 2. Effect van R&D op bedrijfsprestaties, elasticiteiten
Elasticiteiten
productiviteit
vraag

niveau-effect

groei-effect

0,047
0,192

0,042
0,213

omzetvolume
0,222
werkgelegenheid a
0,205
toegevoegde waarde b
0,255
toeg. waarde b p. werknemer
0,050

0,241
0,222
0,274
0,052

a. aantal werknemers.
b. volume.

Omzet, werk en toegevoegde waarde
Met behulp van de gevonden resultaten voor het structuurmodel zijn de uiteindelijke effecten van R&D op de omzet, werkgelegenheid,
toegevoegde waarde en productiviteit bepaald. De effecten van R&D blijken aanzienlijk te zijn (tabel 2). 10% Meer R&D-kapitaal geeft
een verbetering van het omzetvolume van ruim 2%. De omzetverbetering kan via twee manieren gerealiseerd worden. De eerste manier is
via nieuwe of betere producten: de R&D wordt gedaan ten behoeve van productinnovatie. De andere manier is via verbetering van het
productieproces: de R&D wordt gedaan ten behoeve van procesinnovatie. Een efficiëntere productie betekent waarschijnlijk dat een
bedrijf de producten tegen een gunstiger prijs kan aanbieden.
We zien verder een positief effect van R&D op de werkgelegenheid dat slechts iets lager is dan het effect op de omzet. Research, in de
vorm van het ontwikkelen van nieuwe producten en productiemogelijkheden, blijkt bij te dragen aan de ontwikkeling van de
werkgelegenheid. Omdat de toename van het intermediair verbruik, evenals de toename van de werkgelegenheid, achterblijft bij de
toename van de omzet is de invloed op de toegevoegde waarde van R&D nog iets groter dan de invloed op omzet (2,5%). Als resultaat
vinden we een lichte verbetering van de arbeidsproductiviteit met 0,5% bij een toename van het R&D-kapitaal van 10%.
Implicaties voor de hele industrie
We hebben gezien dat R&D goed is voor de bedrijfsprestaties. Om een indruk te geven van de omvang van de effecten in verhouding
tot de ontwikkeling van de totale industrie rekenen we een denkbeeldig scenario door voor de groei van de R&D-inspanningen. Volgens
Hollanders en Verspagen wordt in de Nederlandse industrie na correctie voor structuurverschillen 22% minder R&D uitgegeven dan in
het buitenland 6. In de periode 1980-1995 bedroeg de jaarlijkse groei van de R&D-uitgaven na correctie voor prijsstijgingen gemiddeld
2,5%. Stel het lukt om in de komende jaren de groei van de R&D-uitgaven in de Nederlandse industrie op 5% te laten uitkomen. Er van
uitgaande dat bij een groei van 2,5% de structurele achterstand gelijk blijft, zou door de extra groei de achterstand na vier à vijf jaar al zijn
ingelopen. Als gevolg van de extra groei van de R&D-uitgaven zal ook het R&D-kapitaal in de industrie op termijn jaarlijks met 2,5% per
jaar extra groeien. Volgens tabel 2 resulteert dan bij de R&D-bedrijven een extra volumegroei van de toegevoegde waarde van 0,69% (=
0,274 maal 2,5%) en een extra groei van de werkgelegenheid van 0,56% (= 0,222 maal 2,5%). Als we aannemen dat de structuur van de
Nederlandse industrie verder niet verandert dan impliceren de uitkomsten dat de R&D-bedrijven de jaarlijkse volumegroei van de
toegevoegde waarde in de industrie met 0,23%-punten zouden kunnen verhogen. De extra bijdrage aan de banengroei zou uitkomen op
0,17%-punten per jaar 7. De groei van de toegevoegde waarde in de industrie bedroeg in de periode 1987-1996 gemiddeld 2,5% per jaar,
terwijl de werkgelegenheid in deze periode is gedaald met 75.000 werknemers (7%). De effecten van R&D kunnen dus ook op macroniveau aanzienlijk zijn. Het gaat hier bovendien alleen om de directe effecten. Bedrijven zullen echter ook profiteren van R&D-activiteiten
van andere bedrijven, waardoor het totale effect nog groter zal zijn.
Tot besluit
Hoge R&D-inspanningen gaan samen met een stijging van vraag, omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Het verband tussen
R&D-inspanningen en de productiviteit van bedrijven is geringer, maar ook positief. Kortom: onderzoek naar nieuwe producten en
productietechnieken draagt bij aan de prestaties van bedrijven. De effecten zijn zodanig, dat we kunnen concluderen dat het belang van
de bedrijfs-R&D voor de Nederlandse industrie (en hiermee voor de gehele economie) aanzienlijk is.

1 N. Brouwer en A.H. Kleinknecht, Technologie, werkgelegenheid, winsten en lonen in Nederlandse bedrijven, een microeconometrische analyse, OSA-werkdocument W114, Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, Den Haag, 1994.
2 E.J. Bartelsman, G. van Leeuwen, H.R. Nieuwenhuijsen en C. Zeelenberg, R&D and productivity growth: evidence from firm-level data
for the Netherlands, Netherlands Official Statistics, CBS, Voorburg, 1996.
3 B.H. Hall en J. Mairesse, Exploring the relationship between R&D and productivity in French manufacturing firms, Journal of
Econometrics, 1995, blz. 263-293.
4 Namelijk: 100 x (1-0,15)10 = 20%. Overigens is het model doorgerekend voor verschillende afschrijvingspercentages. In dit artikel
presenteren we alleen de resultaten bij afschrijvingen van 15%, omdat de uitkomsten niet veel veranderen als andere
afschrijvingspercentages worden toegepast. Ook in andere onderzoeken wordt meestal uitgegaan van 15%. Zie hiervoor het
onderzoeksrapport.
5 Voordeel van deze beide datatransformaties is dat gecorrigeerd wordt voor bedrijfsspecifieke effecten die eventueel een rol kunnen
spelen terwijl zij niet in het model opgenomen zijn. De geschatte coëfficiënten geven dan, ondanks het feit dat in het model bepaalde
variabelen ontbreken, toch zuiver (geïsoleerd) het effect weer van de desbetreffende variabele (in ons geval R&D).
6 H. Hollanders en B. Verspagen, De invloed van de sectorstructuur op de Nederlandse R&D-uitgaven, MERIT, Universiteit van
Maastricht, 1998.
7 0,23 = 0,69 x 0,33 en 0,17 = 0,56 x 0,30. We verwaarlozen het deel R&D-uitgaven dat we missen in het panel. We gaan ervan uit dat het
effect van deze R&D-uitgaven op de totale industrie klein is omdat het hier om kleine bedrijven gaat die niet structureel aan R&D doen.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur