Ga direct naar de content

Politiek en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1986

Politiek en economie
Er is de laatste maanden al veel geschreven over wat is gaan heten de
‘overwinningsnederlaag’ van de PvdA.
Met zou wat te simpel zijn om aan de
voortzetting van de oppositierol van
deze partij de opvatting te ontlenen dat
de PvdA irrelevant is geworden voor
het toekomstige economische beleid
in ons land. Hoe men ook denkt over de
wijze waarop deze partij haar oppositierol heeft vervuld, vast staat dat de
PvdA – met haar maatschappelijke
vertakkingen – op zijn minst indirect
het sociaal-economische beleid zal
beTnvloeden. In het debat over de regeringsverklaring hebben in ieder geval
regeringsleider Lubbers en oppositieleider Kok de intentie uitgesproken een
zakelijke dialoog niet uit de weg te
gaan. Voldoende aanleiding derhalve
om ook in dit blad enkele kanttekeningen te maken over de positie van de
PvdA.
Het is al eerder opgemerkt: in de naoorlogse periode van ruim 40 jaar heeft
de PvdA minder dan de helft van die
tijd regeringsverantwoordelijkheid gedragen, met het grootste deel dan nog
in de periode tot 1958. Pregnanter aangeduid: in de laatste 27 jaar is maar 7
jaarmeegeregeerd, een bijna voile periode (1973-1977) en twee ongelukkige
intermezzo’s (1965-1966, 1981-1982).
Het is niet moeilijk te voorspellen dat
een partij die sinds 1977 nauwelijks
meer aan de bewindvoering van het
land heeft meegedaan – en serieus
rekening moet houden met het vooruitzicht dat dit ook de komende 4 jaar het
geval zal zijn -, om allerlei redenen
aan zelfonderzoek zal gaan doen. Alleen al het feit dat een grote partij zo
lang buiten spel staat, maakt zo’n partij
voor velen minder interessant. Trouwens, een partij die dat zelfonderzoek
niet ter hand zou nemen, plaatst zich
zelf buiten de machtsvraag.
Eerder dan menigeen verwacht had,
heeft het bekende kamerlid Kombrink
dediscussie gestart met een artikel onder de veelzeggende titel: ,,Waarheen
PvdA?” 1) In de herfst zal de door het
partijbestuuropgedragen ‘interne evaluatie’ met een commissierapportage
worden afgerond, waarschijnlijk stof
voor een openbare discussie. In het
stuk van Kombrink wordt voorzichtig
een aantal vraagtekens geplaatst bij
de koers van de PvdA op o.m. het punt
van de positie van de staat, de
verzorgingsstaat-arrangementen, de
binding of Never het gebrek aan binding binnen de grotendeels ten grave
gedragen Rooie Familie (m.n. de relatie vakbeweging-partij) en het vredesen veiligheidsbeleid. Terecht merkt
Kombrink overigens op dat de precieze
bewegingen en beweegredenen van
dekiezers, alsook hun maatschappelij-

ESB 3-9-1986

ke status pas in de loop van de herfst
– na gedegen onderzoek – kunnen
worden vastgesteld. Dan weten wij b.v.
ook of de veelgehoorde veronderstelling juist is dat de PvdA relatief veel
aanhang heeft verloren onder de werkende bevolking, de ‘modale’ werknemer.
Met het artikel van Kombrink is naar mijn verwachting – een stroom
van artikelen op gang gebracht, die
zich ondanks de grote verkiezingswinst in toenemende mate zal concentreren op de inhoud, de koers van de
PvdA. Ik denk dat verwijzing naar het
Lubbers-effect – alsof dat niets zou
zeggen! -, de veronderstelde culturele drempel die socialistische symbolen
bij ‘nieuwe’ kiezers zouden opwerpen,
of de economische opleving waar Lubbers c.s. van geprofiteerd zouden hebben, onvoldoende verklaring bieden.
Want daartegenover zou men – indezelfde sfeer – kunnen stellen de lange
stoet van ‘affaires’ die het kabinetLubbers hebben omringd, met vlak
voor de verkiezingen nog de echt van
buiten komende Tsjernobyl-catastrofe.
Er zal dus dieper geboord moeten worden.
Een paar veronderstellingen. Het is
het lot en de taak van een grote oppositiepartij – die aan de machtsvorming
wil deelnemen – dat zij regeringsvoorstellen kritisch tegemoet treedt,
c.q. afwijst en eventueel alternatieven
aangeeft. Dat heeft de PvdA ook ruimschoots gedaan. Toch kan ik mij niet
aan de indruk onttrekken dat het defensieve, vaak negatieve beeld dat de
PvdA op dat punt heeft opgeroepen, de
PvdA parten heeft gespeeld. Anders
gezegd: de PvdA kwam niet over als
een ‘moderne’ partij die zowel op crisisverschijnselen als op nieuwe mogelijkheden een (begin van een) antwoordhad. Feit is voorts dat – behalve
op het gedeeltelijk vergelijkbare grootstedelijke niveau 2) – geen bestuurlijke ervaring is opgedaan. In de nationale bestuurspraktijk van de PvdA – van
’45 tot heden – kan niet naar die ervaring worden verwezen.
Fundamenteler nog lijkt mij de veronderstelling – wat mij betreft is het
een stelling – dat te weinig ruimte is
geboden voor een discussie en standpuntbepalingoveronmiskenbare maatschappelijke feiten en ontwikkelingen.
In te veel gevallen zijn deze te snel onbespreekbaar verklaard, of kon men ze
slechts in de wandelgangen noteren:
van (de herziening van) het stelsel van
sociale zekerheid tot de (on)mogelijkheden van een inkomensbeleid 3). Etiketteringen als ‘nieuw realisme’ waren
vaak onvoldoende om de discussie te
doen verstommen. Vooral een partij
als de PvdA moet zich dat aantrekken,

omdat zij zowel haar identiteit ontleent
aan de sociale belangen (groeperingen) die zij heeft te verdedigen als aan
haar wetenschappelijke, onderzoekende orientatie (wetenschappelijk
socialisme).
Ten slotte ben ik van mening dat de
PvdA onvoldoende de positie van en
de ontwikkelingen binnen de haar bevriende vakbeweging (FNV) heeft geanalyseerd 4). Het is al lang niet meer zo
dat er een vanzelfsprekende vereenzelviging is van de belangen van de
PvdA en de FNV. De ‘verzakelijking’ in
de opstelling van de vakbeweging zou
ook haar consequenties hebben gehad voor de opstelling van een PvdA in
een nieuwe regering.
Ik realiseer mij dat dit maar enkele
vraagstukken zijn die de PvdA de komende tijd ter hand moet nemen. Dat
daarbij de koers onbesproken blijft,
lijkt mij uitgesloten. Die koers nu al te
‘benoemen’ loopt vooruit op de discussie. Laat staan dat de discussie zich
zou moeten laten belasten met, c.q.
zich iets zou moeten aantrekken van
voorbarige etiketteringen.
Het zelfonderzoek bij de PvdA zou
zich overigens niet tot die partij moeten
beperken. Ook de andere grote politieke partijen zullen – met het oog op de
toekomst – grondig hun verhouding
tot de PvdA moeten doorlichten. Daarvoor is dat deel van de maatschappij
dat zich in de PvdA vertegenwoordigd
weet, te groot. Premier Lubbers heeft
dat – blijkens het debat over de regeringsverklaring – in ieder geval begrepen.
A. Peper

1) Socialisme en Democratie, juli/augustus
1986, biz. 211 e.v.; in dit nummer is over hetzelfde thema een scherpzinnig ‘editorial’ opgenomen van het kamerlid Wallage.
2) Zie hierover het uitstekende geschrift van
Pieter Nieuwenhuysen, Gemeenten als proeftuin, voor een houdbare vezorgingsstaat, Wiardi Beckman Stichting, Deventer, 1985.
3) Over o.m. de sociale zekerheid en de noodzaak van wat wij noemen de lokalisering van
de sociale politiek, d.w.z. de mensen die werkelijk een stevige bescherming behoeven hebben Schuyt en ik geschreven. Zie A. Peper en
C.J.M. Schuyt, Op zoek naar het hart van de
verzorgingsstaat, n;Tekens in de tijd, 65 jaar
Joop den Uyl, Amsterdam 1984, biz. 291-309;
vgl. ook A. Peper, Sociaal-politieke ontwikkelingen vanuit de invalshoek der arbeidsverhoudingen, in A. v.d. Zwan (red.), Nederlandin
Zaken, Utrecht/Antwerpen 1985, biz. 194-206.
4) Op dat terrein zijn inzichtgevende studies
voldoende voorhanden. Een recent voorbeeld
van een auteur die uitstekende analyses heeft
gepresenteerd is P.J. Vos, Vakbond in een
‘doe-het-zelfsamenleving’in:/4rt>e/ctema;-toop
drift, Amsterdam, 1986, biz. 121-186.

847

Auteur