■ Arne Maes (BNP Paribas)
Om de vaardigheden en kennis van studenten internationaal te vergelijken, worden studenten, onder toezicht van de OESO, eens in de paar jaar getest in het Programme for International Student Assessment (PISA). Nederland scoort ruim boven het gemiddelde, maar de PISA-resultaten zomaar beschouwen als een goede barometer voor de kwaliteit van het onderwijs of het behaalde cognitieve niveau van de leerlingen zou wat kort door de bocht zijn.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld een eindexamen, waarvan het resultaat bepalend kan zijn voor de toekomst van de student, staat er bij de PISA-tests niets op het spel. De test meet dan ook een combinatie van verschillende factoren: de mate waarin de leerlingen de stof machtig zijn, maar bijvoorbeeld ook hoe gemotiveerd ze zijn om de test tot een goed einde te brengen.
De figuur toont hoe leerlingen uit verschillende landen gemiddeld presteerden op de eerste tien en de laatste tien vragen van de PISA-test in 2009. Zo is de geschatte kans dat een Finse student het juiste antwoord geeft op het einde van de test acht procentpunt lager dan wanneer deze vraag eerder gesteld werd.
De mate waarin studenten zich inspannen voor de test kan ruim een derde van de verschillen in de totale score tussen landen verklaren. Daarom is in een experiment gepoogd om het grote verloop tussen het begin en einde van de test weg te werken. Door studenten financieel te belonen voor betere resultaten werd het dalende verloop van de motivatie-curve bijna volledig uitgevlakt.
De onderzoekers wijzen er vooral op dat de resultaten van een gestandaardiseerde test door de juiste bril dienen te worden gelezen. Wellicht is het voor beleidsmakers goed om dit in het achterhoofd te houden, wanneer de PISA-resultaten verschijnen en het eigen land plots vijf plaatsjes op de ranking is gezakt.
Auteur
Categorieën