Ga direct naar de content

Pensioenpreferenties

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1998

Pensioenpreferenties
Aute ur(s ):
Vos, K. de (auteur)
Alessie, R.J.M. (auteur)
Fontein, P.F. (auteur)
Economisch Instituut Tilburg en CentER, Katholieke Universiteit Brabant. (auteur)
Het volledige rapport over dit onderzoek is K.de Vos, R. Alessie en P. Fontein, Pensioenen: regelingen, percepties en preferenties, EIT, 1997.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4152, pagina 398, 15 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
pensioenen, vergrijzing

Hoe denken Nederlanders over hervormingen in pensioenregelingen?
Hoe kan het pensioenstelsel in de toekomst betaalbaar blijven en toch zoveel mogelijk aansluiten bij de voorkeuren van de bevolking?
In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de opvattingen van Nederlanders over pensioenhervormingen, zowel in het
basispensioen (AOW) als in aanvullende pensioenregelingen. De resultaten zijn gebaseerd op een representatieve steekproef uit de
Nederlandse bevolking, het CentERdata-panel.
Meningen
Hoogte pensioen en premie, pensioenleeftijd
Een meerderheid van de pensioendeelnemers is tevreden over de hoogte van de betaalde premie in verhouding tot de hoogte van het te
verwachten pensioen (figuur 1). Voorzover men niet tevreden is zou men vaker meer premie willen betalen om een hoger pensioen op te
bouwen (24%) dan minder premie om een hoger netto-loon te ontvangen (7%). Een toekomstige verlaging van de pensioenlasten
gepaard met een verlaging van de pensioenrechten zou derhalve op nogal wat weerstand kunnen rekenen.

Figuur 1. Meningen over hoogte pensioen, premie en pensioenleeftijd
Ook pogingen om de pensioenleeftijd te verhogen lijken weinig kansrijk. 36% is tevreden over zijn verwachte pensioenleeftijd, maar bijna
de helft van de deelnemers wil juist eerder met pensioen en zegt bereid te zijn daarvoor een hogere premie te betalen of genoegen te
nemen met een lager pensioen. Slechts weinig deelnemers willen later met pensioen. De mogelijkheid om (in plaats van de huidige VUT)
eerst gedeeltelijk te stoppen met werken wordt door een groot deel van de deelnemers (83%) wel positief beoordeeld. Bijna de helft
daarvan geeft echter de voorkeur aan volledige vervroegde uittreding boven een vervroegd deeltijdpensioen.
Indien een werknemer de keuze zou kunnen maken om een jaar eerder met pensioen te gaan dan volgens de huidige regeling, dan is dat
alleen haalbaar tegen een premieverhoging. Krijgen de deelnemers dit bedrag voorgerekend, dan blijkt nog een kleine minderheid (19%)
een verlaging van de pensioenleeftijd te wensen. Ook indien men een verlaging van het pensioen zou moeten accepteren blijkt bij de
meeste pensioendeelnemers de wens om eerder met pensioen te gaan niet zo sterk meer. Nog 11% zou met de benodigde verlaging van
het pensioen instemmen.
Op bijna alle bovengenoemde punten blijken niet onaanzienlijke minderheden opvattingen te hebben die afwijken van het

meerderheidsstandpunt. Vergroting van de individuele keuzevrijheid bij de hoogte van het op te bouwen pensioen en de pensioenleeftijd
lijkt op basis hiervan wenselijk. Het zou meer mensen in staat stellen hun eigen voorkeuren te realiseren.
Verplichte deelname of keuzevrijheid, pensioengarantie of risico’s
Er blijkt onder de huidige deelnemers vrij brede steun (74%) te zijn voor verplichte deelname van werknemers aan de door de werkgever
aangeboden pensioenregeling (figuur 2). De overgrote meerderheid van de deelnemers wil ook dat de pensioenhoogte gegarandeerd
blijft. Desondanks ziet een kwart van de deelnemers wel iets in het deelnemen aan pensioenregelingen waarbij meer risico’s worden
genomen (zodat een hoger rendement behaald kan worden) en/of het zelf kiezen van een pensioenuitvoerder.

Figuur 2. Meningen over verplichte deelname, pensioengarantie en keuzevrijheid
Hervorming van het pensioensysteem waarbij ook de keuzevrijheid op dit gebied zou worden vergroot, zou dus in ieder geval door een
deel van de bevolking als een verbetering worden ervaren. Het lijkt echter moeilijk deze wens voor meer keuzevrijheid te verzoenen met
de eis dat de hoogte van het pensioen gegarandeerd moet zijn.
Middelloonstelsel, beschikbare premiesysteem
Pensioenen gebaseerd op het gemiddelde loon gedurende de gehele carrière zouden het pensioensysteem aanzienlijk betaalbaarder
kunnen maken. Over mogelijke invoering van een dergelijk middelloonstelsel blijken de meningen sterk verdeeld (figuur 3). Een grote
groep heeft geen mening of weet het niet, maar een niet onaanzienlijke minderheid (29%) zou er wel iets voor voelen.

Figuur 3. Meningen over middelloonselsel en beschikbare premiesystemen
De kosten van het pensioensysteem zouden ook in de hand gehouden kunnen worden door ‘open einde’-regelingen zoals het
eindloonsysteem te vervangen door het beschikbare-premiesysteem, waarbij de pensioenhoogte afhangt van de gerealiseerde premie- en
beleggingsopbrengsten. Gegeven de grote vraag naar een gegarandeerde pensioenhoogte is het niet verrassend dat invoering van het
beschikbare-premiesysteem op zich zelf niet op veel steun kan rekenen (8%). Wel blijkt een behoorlijk aantal deelnemers (26%) er iets
voor te voelen indien men er daardoor maar voldoende op vooruit zou gaan.
Financiering AOW in de toekomst
De respondenten is tevens gevraagd naar hun mening over een aantal maatregelen om de AOW in de toekomst te kunnen blijven
financieren. Het inmiddels in een wet vastgelegde plan om nu alvast geld te reserveren (AOW-spaarfonds) mag zich in een grote
populariteit verheugen. Het financieren van de AOW uit de belastingopbrengst, zoals eveneens reeds tot kabinetsbeleid verheven door
de begrenzing van de AOW-premie tot 18,25%, is duidelijk minder populair. Ook het voorstel om de AOW te bevriezen blijkt sinds 1994,
toen het mede bijdroeg aan de verkiezingsnederlaag van het CDA, weinig steun te hebben gewonnen: meer dan 80% is tegen (figuur 4).

Figuur 4. Menigen over de financiering van de AOW
Kennis en kenmerken
Naast preferenties zijn we in het onderzoek nog enkele andere zaken nagegaan. De kennis van de eigen pensioenregeling bijvoorbeeld:
slechts weinig respondenten blijken hiervan volledig op de hoogte te zijn. Vooral de hoogte van de werkgeverspremie en de hoogte van
het nabestaandenpensioen zijn meestal niet bekend. Verder weet bijvoorbeeld minder dan de helft van de deelnemers hoeveel
pensioenpremie zij zelf betalen en weet meer dan een kwart niet of zijn pensioenregeling een nabestaandenpensioen kent. Als men al van
bepaalde zaken op de hoogte meent te zijn, stemmen de antwoorden bovendien niet altijd met de werkelijkheid overeen. Vooral bij de
voorkeur voor een middelloonstelsel of een beschikbare-premiesysteem blijkt dat respondenten die niet weten wat voor
pensioensysteem hun eigen regeling kent, veel vaker geen mening hebben dan respondenten die dat wel weten. Dit wijst op het belang
van adequate voorlichting om maatschappelijke steun voor dit soort hervormingen te krijgen.
Ook is nagegaan in hoeverre de meningen van diverse groepen van de bevolking verschillen vertonen. Het meest opvallend is dat bij de
meningen over alle onderscheiden vraagstukken een verband met leeftijd kan worden aangetoond. Ook is er steeds een verband met
minimaal één andere factor: inkomen, opleiding of geslacht. Bij een aantal aspecten blijkt het bovendien uit te maken bij welk (soort)
regeling men thans is aangesloten. Het is echter niet zo dat bepaalde groepen (bijv. ouderen) radicaal anders over pensioenen denken
dan anderen (jongeren). De gevonden verschillen van mening tussen personen zijn gradueel van aard.
Conclusies
Over de meeste voorstellen om het aanvullende pensioen ook in de toekomst betaalbaar te houden lopen de meningen onder de
deelnemers aan zo’n pensioenregeling nogal uiteen. Op het eerste gezicht lijkt er juist veel steun te zijn voor kostenverhogende
maatregelen zoals verlaging van de pensioenleeftijd, maar deze steun brokkelt af indien men met informatie over de verhoogde kosten
wordt geconfronteerd. Relatief populair lijkt het voorstel om het eindloonstelsel te vervangen door het (goedkopere) middelloonsysteem.
Echter, mogelijk ontstaat ook hierover een ander beeld indien individuele deelnemers precies zou worden voorgerekend wat daarvan in
hun concrete geval de consequenties zouden zijn.
Bij ongeveer een kwart van de deelnemers bestaat behoefte aan individuele keuzevrijheid met betrekking tot de pensioenregeling of aan
een pensioenregeling die meer risico’s neemt met zijn beleggingen. Vergroting van de keuzevrijheid zou aan de pensioenwensen van deze
groepen tegemoet komen. Daarbij moet wel worden bedacht dat de meeste mensen slecht op de hoogte zijn van de kenmerken van hun
eigen pensioenregeling. Bij vergroting van de keuzevrijheid is adequate voorlichting over de consequenties van de mogelijke keuzes dus
essentieel.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur