Ga direct naar de content

Pensioenen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 29 1984

C. de Galan

Pensioenen
Het Nederlandse pensioenstelsel
bestaat uit een nogal onoverzichtelijk
geheel van uiteenlopende voorzieningen en is daarmee een typerend voorbeeld van onze geleidelijk gegroeide
verzorgingsmaatschappij met haar gemengde economische orde.
Er is ten eerste een bodemvoorziening van AOW en AWW, waarvan de
netto uitkeringen zijn afgestemd op
het netto minimumloon. Daarbovenop bestaan aanvullende pensioenvoorzieningen, in verschillende soorten.
Voor ambtenaren en enkele vergelijkbare groepen zijn er wettelijke voorzieningen, voornamelijk ondergebracht bij het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds. Voor een groot deel
van de werknemers buiten de overheid
functioneren particuliere pensioenfondsen, op basis van contracten tussen (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers. Deze fondsen
zijn bedrijfstaksgewijze (78) of ondernemingsgewijze (1.021) opgezet. Voor
een belangrijk deel zijn ze herverzekerd bij levensverzekeringsmaatschappijen, die ook zelf collectieve
contracten met ondernemingen sluiten
(vele duizenden). Ten slotte zijn voor
een negental categorieen vrije-beroepsbeoefenaren verplichte beroepspensioenfondsen gevormd. Bovenop
dit alles komen dan nog individuele
verzekeringspolissen.
In totaal leidt dit stelsel (afgezien
van de individuele levensverzekeringen) tot een omvangrijk bedrag aan
uitkeringen. In onderstaande tabel
zijn de, ten dele geschatte, pensioenbetalingen over 1982 opgenomen in
miljarden guldens.
Duidelijk is hoezeer nog altijd de
AOW-uitkeringen domineren. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate,
voor de AWW-uitkeringen.
De som van de genoemde pensioenbetalingen bereikte in 1982 een omESB 7-3-1984

Tabel. Depensioenbetalingen in 1982
(in mrd. gld.)
Ouderen

Weduwen
en wezen

AOW/AWW
ABP e.d.
Particuliere
pensioenfondsen
Collectieve
contractuele
levensverzekeringen

21,4
5,3

2,6
1,4

2,4

0,8

1,0

0,3

Totaal

30,1

5,1

vang van 11 % van het netto nationale
inkomen tegen marktprijzen en van
15% van het totale beschikbare particuliere inkomen in Nederland. Voor
de ouderen alleen waren deze percentages respectievelijk 9 en 13. In hetzelfde jaar waren er (per 1 januari) in
Nederland 1.669.000 personen ouder
dan 64 jaar, dat was 11,7% van de bevolking. Hierbij moet wel worden bedacht dat een deel van de ouderdomspensioenen op lagere dan de
65-jarige leeftijd ingaat; dit is dan ongerekend de VUT-regelingen die vrijwel nergens in de pensioenvoorzieningen zijn begrepen. Anderzijds ontvangen ouderen niet alleen pensioenen,
maar ten dele ook primaire inkomens,
andere uitkeringen zoals bijstand en
individuele lijfrenten en dergelijke.
Overigens mag uit het voorgaande
niet worden afgeleid dat voor elke Nederlander een toereikende pensioenvoorziening bestaat, tenzij men de
AOW-uitkering die voor iedereen
geldt als toereikend beschouwt. Voor
een aanzienlijke groep werknemers
bestaan nog altijd geen of geringe aanvullende voorzieningen en voor zelfstandigen eveneens. Er mag niet worden aangenomen dat deze ,,blinde
vlekken” in pensioenland geheel op
individuele basis worden opgevuld.

Zoals bekend werken de pensioenfondsen en de levensverzekeringen, in
tegenstelling tot de volksverzekeringen, met het kapitaaldekkingssysteem. Hun inkomsten zijn daardoor
nog steeds veel groter dan hun uitgaven en het saldo wordt belegd. De toeneming van de beleggingen bedroeg in
1982 bij de particuliere pensioenfondsen ruim f. 13 mrd., bij het ABP rond
f. 10 mrd. Aangenomen dat van dezelfde groei bij de levensverzekeraars
de helft kan worden toegeschreven
aan collectieve contracten, komt er uit
dien hoofde nog ruim f. 3 mrd. bij. In
totaal ontstaat dus een enorm bedrag,
waardoor de pensioenvoorzieningen
voor meer dan de helft van de nationale besparingen en van het binnenlandse kapitaalmarktaanbod zorgen.
Een ander gevolg van de kapitaaldekking is dat op basis van het aanwezige vermogen omvangrijke renteinkomsten worden verkregen. Voor de
particuliere pensioenfondsen lagen
deze in 1982 op ruim f. 8 mrd. en voor
het ABP op bijna dat bedrag. In beide
gevallen was dit meer dan het totaal
van de gei’nde premies. Dank zij de intrestbaten zijn de pensioenpremies gering in verhouding tot de pensioenaanspraken.
Pensioenvoorzieningen zijn in feite
(collectieve)
levensverzekeringen.
Voor zover ze op basis van kapitaaldekking functioneren, onderscheiden
ze zich van andere sociale verzekeringen. Niettemin kan uit het Nederlandse pensioenstelsel wellicht enige lering
worden getrokken voor de sociale zekerheid in totaliteit. Er wordt immers
op grotere schaal gedacht in de richting van publieke basisvoorzieningen
met groepsgewijze particuliere aanvullingen.
De wijze waarop een samenleving
omgaat met haar bejaarden kan als
een maatstaf voor haar beschavingspeil worden beschouwd. Nederland is
volgens dit criterium, althans in materieel opzicht, redelijk beschaafd te
noemen. Hopelijk zal dit in de toekomst zo blijven.

223

Auteur