Ga direct naar de content

Overwinsten in de industrie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 20 1996

Overwinsten in de industrie
Aute ur(s ):
Kleijw eg, A.J.M. (auteur)
Nieuw enhuijsen, H.R. (auteur)
Aad Kleijweg is werkzaam bij het EIM te Zoetermeer, Henry Nieuwenhuijsen bij het CBS. Met dank aan Daan Baart, Rob ert Haffner, Marcel Lever, Roy
Thurik, Wim Vosselman en Sander Wennekers voor commentaar. Dit artikel is gebaseerd op A.J.M. Kleijweg en H.R. Nieuwenhuijsen,
Winstpersistentie in de Nederlandse industrie, 1978-1991, onderzoek in opdracht van het Minsterie van Economische Zaken, Zoetermeer, 1995.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4050, pagina 254, 20 maart 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
industriële, organistatie, marktw erking, regulering, industrie

Bij Nederlandse industriële bedrijven blijken de bedrijfswinsten niet sterk naar een gezamenlijk lange-termijnwinstniveau te tenderen.
Bij een aanzienlijk aantal bedrijven is sprake van permanente bovennormale winstgevendheid. Is er te weinig concurrentie?
In de jaren tachtig heeft Nederland bepaald niet uitgeblonken op het gebied van mededingingsbeleid. Zo werd kartelvorming, in veel
landen verboden, hier door de overheid toegestaan en zelfs geregistreerd. Slechts weinigen maakten zich druk om allerlei
belemmeringen voor vrije concurrentie. In het begin van de jaren negentig veranderde dat. De zorg om de dynamiek van onze economie
kwam in ruimere mate onder de aandacht van onderzoekers en beleidsmakers. Sindsdien staat het hoog op de beleidsagenda. Dynamiek
wordt daarbij geassocieerd met het aanpassingsvermogen of de vernieuwingsintensiteit van de economie.
Op het niveau van ondernemingen bestaat dynamiek uit de mate waarin ondernemingen bereid en in staat zijn toe- of uit te treden, te
groeien, te krimpen, hun productieproces te moderniseren of hun productenaanbod te veranderen. Op het niveau van markten is dynamiek
gekoppeld aan de snelheid waarmee markten ruimen; bijvoorbeeld door prijsaanpassing.
De mate van concurrentie is bepalend voor de snelheid waarmee markten ruimen. Er zijn verschillende benaderingen om de concurrentie te
meten 1. De hier gevolgde methode gaat uit van tijdelijke of permanente overwinsten. We zullen nagaan of er in sectoren van de
Nederlandse industrie sprake is van overwinst en in welke mate deze overwinsten blijven bestaan. We beschouwen dit als een indicatie van
de mate van concurrentie in een sector. De gedachte hierachter is dat indien er om de een of andere reden sprake is van overwinst bijvoorbeeld door plotselinge afzetstijgingen – deze sneller verdwijnt naarmate de intensiteit van de concurrentie hoger is. Vanuit
beleidsoogpunt bezien is meting van de mate van concurrentie van belang. Het levert inzicht in verschillen in concurrentiekracht binnen
sectoren en landen, en is derhalve een goed hulpmiddel bij het voeren van mededingingsbeleid. In dit artikel zullen we via metingen op
bedrijfsniveau laten zien hoe concurrerend de Nederlandse industrie is in vergelijking met de industrieën in West-Duitsland, de Verenigde
Staten, Japan, Groot-Brittannië, Frankrijk, Zweden en Canada.
Het model
Uitgangspunt is het model voor winstpersistentie dat ontwikkeld is door Mueller en Geroski 2. Daarin wordt concurrentie beschouwd als
een dynamisch proces van creatie van nieuwe producten en processen. Binnen het model duidt het bestaan van permanente bovennormale
winsten of het gedurende langere tijd bestaan van korte-termijn overwinsten op gebrekkige concurrentie 3. Het te schatten model luidt:
ï° it = ï¡i + ï¬i ï° it-1;
(ï° it is de winst van bedrijf i in jaar t). De winst van een bedrijf in een jaar (ï° it) hangt via parameter (ï¬i) en een constante (ï¡i) af van de winst
in het voorafgaande jaar (ï° it-1). Uit de vergelijking volgt (via ï° it = ï° it-1 = ï° i*) dat het lange-termijn evenwichtwinstniveau (ï° i*) gelijk is aan
ï¡i/(1-ï¬i). Aan de hand van dit lange-termijn evenwichtsniveau van de winst kan bepaald worden of er sprake is van permanente
bovennormale winsten, terwijl de winstpersistentieparameter ï¬i aan geeft hoe lang korte-termijn overwinsten bestaan.
Onder volledige mededinging draagt het concurrentieproces er zorg voor dat permanente overwinsten niet voorkomen, of dat die
overwinsten snel verdwijnen. In termen van ons model betekent dit in de eerste plaats dat het lange-termijn evenwichtswinstniveau (ï° i*)
dan voor alle bedrijven gelijk is. Geen enkel bedrijf is in staat permanent overwinst te maken. Ten tweede zijn onder volledige mededinging
korte-termijn overwinsten van zeer korte duur: ï¬i is klein.
De winst is gedefinieerd als het bruto bedrijfsresultaat gedeeld door de productiewaarde 4. Alvorens te schatten wordt de winst
gecorrigeerd voor conjuncturele en andere schommelingen die voor alle bedrijven gelijk zijn. Vervolgens wordt de constante (ï¡i) en het
lange-termijn evenwichtswinstniveau (ï° i*) van een bedrijf geschat, en wel als afwijking van het gemiddelde winstniveau. Het gemiddeld
winstniveau van alle bedrijven wordt als ‘normale’ beloning voor ondernemersactiviteit gezien.
Schattingsresultaten

De winstvergelijking is geschat met tijdreeksen van ruim tweeduizend industriële bedrijven over de periode 1978-1991 5. Het levert
schattingen op voor de lange-termijnwinst (ï¡i/(1- ï¬i)) en de winstpersistentie (ï¬i). In tabel 1 zijn de resultaten ingedeeld in 6 klassen,
geordend naar initieel winstniveau. Het aantal bedrijven per klasse is zo gelijk mogelijk gekozen en de initiële winst is gelijk aan de
genormeerde gemiddelde winst over de jaren 1978 en 1979. Door de resultaten te ordenen naar initieel winstniveau, kan nagegaan worden of
er permanente bovennormale winsten bestaan. Dit wordt bepaald door het geschatte lange-termijnwinstniveau te vergelijken met het initiële
winstniveau.

Tabel 1. Gemiddelde geschatte waarden voor de lange-termijnwinst en de winstpersistentie naar klasse van initieel winstniveau,
1978-1991, lange-termijn- en initiële winst als afwijking van het gemiddelde van alle bedrijven, in %
Winstkl.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
totaal

init. winst*a

lange-term.winst

12,50
4,30
0,85
-1,97
-4,82
-10,87
0,00

winstpersist.

4,97
1,89
0,15
-1,22
-2,87
-3,66
-0,012

0,437
0,362
0,336
0,348
0,298
0,325
0,351

a. Initiële winst: gemiddelde winst over 1978 en 1979.

We zien in tabel 1 dat de meest winstgevende bedrijven in 1978 en 1979 een winst behaalden die 12,5 procentpunten boven het gemiddelde
van alle bedrijven lag. Het geschatte lange-termijn winstniveau van deze bedrijven blijkt eveneens ruim boven het gemiddelde te liggen: 5,0
procentpunten. Gegeven de gemiddelde initiële winstniveaus van 9,6% in de jaren 1978-79 en 9,7% in de gehele periode 1978-91 voor alle
bedrijven zijn deze verschillen aanzienlijk (ca. 50% boven het gemiddelde). De groep met de hoogste initiële winsten blijkt dus ook met ruime
voorsprong de hoogste lange-termijnwinsten te behalen. De groep met de laagste initiële winsten is wel in staat een groot deel van het
‘winsttekort’ van -10,9 procentpunten onder het gemiddelde ongedaan te maken, maar blijft met -3,6 procentpunten toch steken onder de -2,9
procentpunten van de groep met het op een na laagste initiële winstniveau. De ordening van de groepen blijkt volledig in stand te blijven.
Op grond van deze persistente groepsindeling zijn we geneigd te concluderen dat de meest winstgevende bedrijven in 1978-79 ook op
termijn de meest winstgevende zijn, en omgekeerd, dat de minst winstgevende bedrijven in 1978-79 ook op termijn het minst winstgevend
zijn. We zien dat het verschil tussen de initiële winsten van de eerste en laatste groep 23,4 procentpunten bedraagt, terwijl dat verschil voor
de lange-termijnwinst is gereduceerd tot 8,6 procentpunten. Er is dus wel een tendens naar een gemiddeld winstniveau, maar de
concurrentie-‘strijd’ leidt bij lange na niet tot gelijke winsten.
De geschatte waarden van de winstpersistentie geven aan hoe snel korte-termijn overwinsten verdwijnen. Ze liggen voor de zes
winstklassen tussen de 0,30 en 0,44. De hoogste waarden (corresponderend met de geringste snelheid van winstaanpassing) zien we bij de
meest winstgevende bedrijven. Uit deze tweede meting blijkt dat tijdelijke overwinsten bij de meest winstgevende bedrijven langzamer
verdwijnen dan bij de andere groepen. De laagste waarden van de winstpersistentie worden aangetroffen voor de groepen met de minst
winstgevende bedrijven. Het is blijkbaar noodzaak voor deze bedrijven deze ‘lager dan de norm’-winsten snel te reduceren.
Indeling naar sector
Groepering naar sector (sbi-2-digit niveau) levert de resultaten in tabel 2. De sectoren zijn gesorteerd naar het niveau van de langetermijnwinst. We zien dat de hoogste lange-termijnwinsten behaald worden in de bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie (32), de
papier- en papier- warenindustrie (sbi 26) en de chemische industrie (29). De korte-termijn overwinsten zijn in deze sectoren langduriger van
aard dan in de meeste andere sectoren. De laagste lange-termijnwinsten worden behaald in de kledingindustrie, de leder-, schoen- e.a.
lederwarenindustrie, de hout- en meubelindustrie en de transportmiddelenindustrie. De korte-termijn overwinsten verdwijnen met name snel
in de transportmiddelenindustrie en in iets mindere mate in de hout- en meubelindustrie.

Tabel 2. Lange-termijnwinst en winstpersistentie per sector, 1978-1991, lange-termijnwinst als afwijking van de gemiddelde winst
van alle bedrijven, in %
sbi-code
32.
26.
29.
27.
31.
36.
34.
35.
22.
20/21.
37.
25.
24.
23.

omschrijving

lange-term.winst

bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie
papier- en papierwarenindustrie
chemische industrie
grafische industrie, uitgeverijen
1,8
rubber- en kunststofverwerkende industrie
elektrotechnische industrie
metaalproductenindustrie
machine-industrie
textielindustrie
voedings – en genotmiddelenindustrie
transportmiddelenindustrie
hout- en meubelindustrie
leder-, schoen – e.a. lederwarenindustrie
kledingindustrie

winst-persis.

4,1
2,7
2,3

0,44
0,39
0,46
0,42

1,3
0,3
-0,1
-0,4
-0,9
-1,0
-2,9
-3,5
-3,9
-4,4

0,40
0,38
0,31
0,31
0,33
0,37
0,25
0,29
0,35
0,37

In figuur 1 zijn de geschatte waarden van de genormeerde lange-termijnwinst en de winstpersistentie grafisch weergegeven. De assen zijn
op de gemiddelde waarde ingetekend en bij de punten staan de sbi-2-digit nummers (omschrijving in tabel 2). Het is goed te zien dat er een

denkbeeldige ‘brede’ lijn loopt van de rechterbovenhoek (weinig concurrentie) naar de linkerbenedenhoek (veel concurrentie). De kortetermijn overwinsten in een sector zijn dus persistenter naarmate er meer bovennormale lange-termijnwinsten zijn. Sectoren met veel
concurrentie zijn de transportmiddelenindustrie en de hout- en meubelenindustrie. De voedings- en genotmiddelenindustrie, de
elektrotechnische industrie, de textielindustrie (let wel: geen kleding), de metaalproductenindustrie en de machine-industrie bevinden zich in
de middenmoot. Sectoren met weinig concurrentie zijn de bouwmaterialen, aardewerk- en glasindustrie, de chemische industrie en de papieren papierwarenindustrie. In deze laatste industrieën zijn de toetredingsmogelijkheden kennelijk zodanig moeilijk dat de winst niet naar een
concurrerender niveau tendeert.

Figuur 1. Lange-termijnwinst en winstpersistentie per sector, getallen en sectoren van tabel 2
Internationale vergelijking
Zijn de industriële winsten in het ene land meer persistent dan in het andere en hoe is de positie van Nederland binnen dit geheel? Met
behulp van de analyse uit de vorige paragraaf voor Nederland en de eerder door anderen uitgevoerde analyses voor Canada, Frankrijk,
Japan, de VS, Groot-Brittannië, West-Duitsland en Zweden wordt getracht deze vraag te beantwoorden 6.
De winstdefinitie voor Nederland verschilt van die van de overige landen. Daar is de winst gedefinieerd als rente plus winst na belastingen
gedeeld door het vermogen. Exercities met kapitaalcorrecties geven wat betreft het winstniveau (de teller uit de door ons gebruikte
winstquote) vertrouwen in een adequate benadering van winstgevendheid. Bij de schaling (de noemer uit de quote) wordt impliciet
verondersteld dat de productiewaarde een redelijke afspiegeling is van het vermogen. Deze aanname is weliswaar niet zonder controverse,
maar het blijkt in de praktijk, zo betoogt Kessides, ook lastig te zijn nauwkeurige vermogensgegevens te verkrijgen 7. Een ander punt is dat
de onderzochte periode per land verschilt. Enige voorzichtigheid lijkt dus geboden.
Voor elk land beschikken we over een indeling van de bedrijven in 6 winstklassen op basis van initieel winstniveau. Dit is de indeling die
voor Nederland in tabel 1 is gepresenteerd. tabel 3 geeft een samenvatting van de landenvergelijking. In de eerste kolom staat het verschil
in lange-termijnwinstniveau tussen de groep met het hoogste en het laagste lange-termijnwinstniveau, kortweg de bandbreedte van het
lange-termijnwinstniveau. Nederland behoort met Canada, Frankrijk en de Verenigde Staten (1950-72) tot de landen met de grootste
bandbreedte in lange-termijnwinstniveau. De bandbreedten van Japan, West-Duitsland, Groot-Brittannië zijn opvallend klein. Betrekken we
het initiële winstniveau (kolom twee) in de beschouwing, dan zien we dat de het verschil tussen de hoogste en de laagste groep van het
initiële winstniveau in Canada, Nederland, Zweden en in mindere mate Frankrijk groot is, terwijl het in Japan, West-Duitsland en de VS klein
is.

Tabel 3. Landenvergelijking winstdynamiek

Land

periode

Japan
W-Duitsland
G-Brittannië
VS
Zweden
VS

1964-82
1961-82
1951-77
1964-80
1957-85
1950-72

versch. l.t.-winst
tussen
hoogste en
laagste
winstklasse*
(1)
1,5
1,6
2,6
3,7
6,1
7,5

verschil initiële
winst tussen
hoogste en
laagste
winstklasse
winstpersist.
(2)
(3)
7,0
8,3
13,1
9,4
20,0
10,2

0,47
0,37
0,49
0,47
0,78
0,18

Nederland
Frankrijk**
Canada**

1978-91
1965-82
1968-82

8,6
9,7
18,7

23,4
15,1
27,2

0,35
0,37
0,30

* op basis van een indeling in 6 winstklassen geordend naar initieel winstniveau in afwijking van de gemiddelde winst van alle
bedrijven (in %);
** incl. delfstoffenwinning.

De winstpersistentie die aangeeft hoe snel de korte-termijn overwinsten verdwijnen wordt in de derde kolom gepresenteerd. We zien twee
extreme waarden: een zeer trage aanpassing (0,782) bij de Zweedse industriële bedrijven en een zeer snelle bij de Amerikaanse industriële
bedrijven in de periode 1950-72 (0,183). Voor Nederland (0,351) is de waarde ongeveer gelijk aan die van West-Duitsland (0,366) en Frankrijk
(0,367). Voor Canada bedraagt de waarde 0.299, terwijl die van de Verenigde Staten (1964-80), Groot-Brittannië en Japan van 0,465 tot 0,491
lopen. Grote verschillen in lange-termijn winstniveau duiden op het bestaan van permanente bovennormale winsten en een hoge waarde
van de winstpersistentie duidt op het langdurig bestaan van korte-termijn overwinsten. Omdat het bestaan van permanente bovennormale
winsten in sterkere mate duidt op een gebrek aan concurrentie (extra winsten verdwijnen in het geheel niet) dan het ‘langer’ bestaan van
tijdelijke overwinsten (deze extra winsten verdwijnen op den duur), ontkomen we niet aan de conclusie dat Nederland qua winstdynamiek
matig scoort. Het evenwichtsniveau van de winsten tendeert naar een ten opzichte van de meeste andere landen hoog niveau.
Conclusie
In deze bijdrage is de winstdynamiek van de Nederlandse industrie vergeleken met die in Japan, West-Duitsland, Groot-Brittannië, de
Verenigde Staten, Zweden, Frankrijk en Canada. Bij Nederlandse industriële bedrijven blijken de bedrijfswinsten niet sterk naar een
gezamenlijk lange-termijnwinstniveau te tenderen. Dit betekent dat er bij een aanzienlijk aantal bedrijven sprake is van permanente boven- of
benedennormale winstgevendheid. Tijdelijke extra winsten zijn bij Nederlandse industriële bedrijven in vergelijking met het gemiddelde van
de andere landen iets korter van duur. Op grond van deze internationale vergelijking wordt dan ook geconcludeerd dat de Nederlandse
industrie qua concurrerend vermogen niet uitblinkt. Lagere prijzen en dientengevolge meer afzet en meer werkgelegenheid lijken tot de
mogelijkheden te behoren. De fellere concurrentie die daarvan het gevolg is, kan weer bijdragen tot een vernieuwingsimpuls om de
concurrent voor te blijven. Uiteraard willen we niet bagatelliseren dat er winst nodig is voor investeringen en daarmee werkgelegenheid,
maar teveel winst kan duiden op concurrentieverstoringen en de mogelijk daarmee gepaard gaande (kosten)inefficiënties, gebrek aan
innovativiteit en gebrek aan activiteit

1 Zie voor een overzicht R.C.G. Haffner, De meting van dynamiek: een onderzoek naar de marktwerking op goederenmarkten in
Nederland, Erasmus Universiteit Rotterdam en Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 1993.
2 D.C. Mueller, Profits in the long run, Cambridge University Press, Cambridge, 1986 en P.A. Geroski, Modelling persistent profitability,
mimeo, University of Southampton, Southampton, 1987.
3 In het model speelt toetreding van bedrijven en de niet-meetbare dreiging daarvan een belangrijke rol.
4 Met winst of winstquote wordt in het vervolg steeds winstquote bedoeld.
5 De bedrijfsgegevens zijn ontleend aan de Productiestatistieken Industrie van het CBS.
6 De analyses staan in D.C. Mueller (red.), The dynamics of company profits; an international comparison, Cambridge University Press,
Cambridge, 1990. Zie voor de landenvergelijking het hoofdstuk van H. Odagiri en H. Yamawaki, The persistence of profits: international
comparison.
7 Zie I.N. Kessides, The persistence of profits in US manufacturing industries, in D.C. Mueller, op.cit., blz. 68. Voor Nederland heeft toetsing
m.b.v. de Statistiek Financiën van Ondernemingen van het CBS aangetoond dat de resultaten nauwelijks veranderen bij gebruik van het in
de andere landen gehanteerde winstbegrip.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur