Ga direct naar de content

Op weg naar de diensteneconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 1 1984

Op weg naar de diensteneconomie
Automatisering, robotisering en informatietechnologie
zullen veel banen vernietigen. Maar zij zullen op lange termijn veel meer banen scheppen. De angst voor net massale
verlies van werkgelegenheid is ongegrond. Dit is de mening
van Max Geldens, een van de Nederlandse directeuren van
McKinsey & Company, door hem onlangs naar voren gebracht in het Britse blad The Economist 1). Volgens Geldens
is in de afgelopen honderd jaar al minstens vier keer eerder
een enorme werkloosheid voorspeld als gevolg van technologische of sociale omwentelingen: eerst toen de mechanisering
van de landbouw miljoenen arbeidskrachten in de agrarische
sector overbodig maakte (de agrarische revolutie), vervolgens toen in de Industrie de handarbeid door mechanische
produktie werd vervangen (de industriele revolutie), daarna
bij de toetreding op grote schaal van vrouwen in het arbeidsproces, opnieuw in de jaren zeventig toen de energieprijzen vertienvoudigden, en nu weer als gevolg van de omwentelingen op het gebied van de informatietechnologie. In
werkelijkheid is het aantal banen sinds 1880 in de OECDlanden verdriedubbeld; en het meest daar waar de arbeidsbesparende technologie het snelst werd ingevoerd. Zo zal het
ook nu kunnen gaan volgens Geldens, want de informatiemaatschappij creeert allerlei nieuwe mogelijkheden en behoeften, die werk voor zeer velen kunnen betekenen.
Dat wil niet zeggen dat er niet tijdelijk grote problemen
kunnen ontstaan (en zijn ontstaan) in het proces van werkgelegenheidscreatie. Volgens Geldens zijn die problemen vooral te wijten aan de slechte aansluiting tussen het feitelijke
aanbod van arbeid en de potentiele vraag er naar. Als belangrijkste oorzaken van deze ,,mismatch” noemt hij ten eerste
dat het onderwijs niet is aangepast aan de beroepseisen die nu
worden gesteld (driekwart van de administratieve functies
zou met behulp van een computer moeten worden gedaan,
maar het grootste deel van degenen die deze functies vervullen is computer-analfabeet), ten tweede dat de loonniveaus
zich niet bewegen in overeenstemming met de situatie op de
markt, ten derde dat werkgevers te veel belemmeringen ondervinden als zij arbeid willen inzetten of uitschakelen waar
dat economisch gezien noodzakelijk is, en ten vierde dat de
bereidheid om te verhuizen naar plaatsen waar werk wordt
aangeboden te zeer is afgenomen. Vooral Europa lijdt onder
deze verstarringen op de arbeidsmarkt en algemeen wordt
aangenomen dat zij een belangrijke oorzaak zijn van het feit
dat de werkgelegenheid in Europa in de afgelopen tien jaar
stagneerde terwijl er in de Verenigde Staten in dezelfde periode 15 miljoen nieuwe banen bij kwamen.
Hoe belangrijk de flexibiliteit op de arbeidsmarkt is wordt
ook duidelijk wanneer men bedenkt welke veranderingen in
de structuur van de werkgelegenheid in het verschiet liggen.
Geldens citeert studies van Birch en Porat, waarin wordt
gesteld dat de totale industriele produktie in de ge’industrialiseerde landen door niet meer dan 10 — 20 % van de beroepsbevolking kan worden voortgebracht als de produktie goed
wordt georganiseerd en er van de beschikbare arbeidsbesparende technologie gebruik wordt gemaakt. Op dit moment
werkt in de meeste OECD-landen nog ca. 40% van de beroepsbevolking in de industrie. Van elke drie werkers in de
industrie zou er dus maar een overblijven; de rest moet emplooi vinden in de dienstensector. Dit is een verschuiving die
qua orde van grootte vergelijkbaar is met de uittocht uit de
landbouw die zich in de afgelopen honderd jaar voltrok; alleen zal het tempo van de verschuiving vermoedelijk veel hoger liggen. Men kan zich moeilijk voorstellen hoe dit proces
op enigszins gecoordineerde wijze kan verlopen als voor de
marktwerking geen belangrijke rol is weggelegd.

ESB 22-8-1984

Een belangrijke vraag is in welke segmenten van de
dienstensector de nieuwe werkgelegenheid kan ontstaan. Het
wordt soms voorgesteld alsof de ontwikkeling in de richting
van een informatiemaatschappij betekent dat een groot deel
van de bevolking over tien jaar achter een beeldscherm informatie aan elkaar zit door te geven, maar dit moet m.i. toch
als een karikatuur worden beschouwd. Hoewel er ongetwijfeld veel nieuwe banen in de informaticasector kunnen ontstaan, moet zeker ook worden gedacht aan een uitbreiding
van de werkgelegenheid bij de gewone, laaggekwalificeerde
vormen van dienstverlening 2). Die ervaring is althans in de
afgelopen tien jaar in de Verenigde Staten opgedaan. De afkalving van de werkgelegenheid in de industrie leidde daar
tot een verruiming van het aanbod op de arbeidsmarkt en een
verlaging van het reele-loonniveau. Het grote aanbod van
goedkope arbeid zorgde voor een sterke opbloei van de eenvoudige dienstverlening, o.m. in de horeca, bij schoonmaakbedrijven, bewakingsdiensten en in de detailhandel. Ook het
feit dat steeds meer vrouwen de arbeidsmarkt hebben betreden heeft geleid tot een extra vraag naar goedkope dienstverlening, zoals kinderopvang, hulp in de huishouding en goedkoop eten buiten de deur. In dit verband is het illustratief dat
er bij McDonalds ,,fast food” in de VS al meer mensen werken dan in de hele staalindustrie.
Het reele-loonniveau is dus een cruciale variabele als het
gaat om de vraag hoeveel nieuwe werkgelegenheid er kan
ontstaan en in welke sectoren die nieuwe banen zullen zijn gelokaliseerd. Als de prijs van arbeid door vakbondsmacht,
door wettelijke bescherming van arbeid, door het stelsel van
sociale zekerheid of om wat voor reden ook niet of in onvoldoende mate daalt, is het gevolg aan de ene kant een toename
van de werkloosheid en aan de andere kant een steeds gebrekkiger niveau van dienstverlening omdat arbeid te duur is. Om
toch in de vraag naar diensten te voorzien, valt dan een verdere verschuiving van werkzaamheden te verwachten van de
formele naar de informele sector, waar goedkoper kan worden gewerkt: meer doe-het-zelf, meer huishoudelijke produktie, meer activiteit in de schemerzone tussen legaal en illegaal en meer fraude door ontduiking van belastingen en sociale premies. Volgens sommigen is dit zelfs de meest waarschijnlijke richting waarin de samenleving zich na het industriele tijdperk beweegt 3).
Hoe het ook zij, het is duidelijk dat als er inderdaad zo’n
geweldige herstructurering van de werkgelegenheid en de
functie- en beroepenstructuur moet plaatsvinden als de
meeste toekomstkijkers voorspellen, er heel wat van de
markt als reallocatie-instrument zal worden gevergd. Dat betekent grotere inkomensverschillen tussen werkenden en
niet-werkenden, grotere beloningsverschillen tussen beroepen en sectoren, een verdergaande ontwikkeling in de richting van loon naar prestatie en in samenhang daarmee vermoedelijk ook grotere maatschappelijke verschillen. De tendens in deze richting is nog maar net ingezet.
L. van der Geest

1) M. Geldens, Towards fuller employment, The Economist, 28 juli
1984, biz. 17-20.
2) Zie ook A.F. van Zweeden, Terug naar een diensteneconomie met
lage lonen, ESB, 25 juli 1984.
3) Jonathan Gershuny, After industrial society? The emerging selfservice economy, The MacMillan Press Ltd, Londen, 1978.

757

Auteur