Ga direct naar de content

Ongeoorloofd gebruik van de besloten vennootschap

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 28 1984

Ongeoorloofd gebruik van de
besloten vennootschap
DRS. A.C. BERGHUIS*

Op elke 100 inwoners in Nederland bestaat er een bv. De beperkte aanspraketijkheid van
aandeelhouders en directie voor de verplichtingen van de bv, de geringe publikatieplicht en bepaalde
voordelen ter zake van belastingen en sociale zekerheid, maken de bv voor velen een aantrekkelijke
rechtsvorm voor het drijven van een onderneming. De voordelen van de bv-vorm scheppen echter ook
mogelijkheden tot misbruik. Uit een onderzoek dat in het begin van de jaren tachtig naar het misbruik
van bv’s werd uitgevoerd, bleek dat in bijna 30% van de gevallen signalen aanwezig waren van
,,onzorgvuldig beleid” en dat er bij 33% aanwijzingen waren voor f raude. In dit artikel wordt het
ongeoorloofde gebruik van de besloten vennootschap besproken. De auteur wijst op de gevaren van
een situatie waarin bv’s zeer gemakkelijk kunnen worden opgericht of opgekocht. Door middel van
enkele wetswijzigingen is de laatste jaren getracht een dam tegen het misbruik van bv’s op te werpen.
Maar het is twijfelachtig of deze maatregelen toereikend zijn om de frauduleuze praktijken de kop in
te drukken.

De vlucht in de bv
Nederland kent een grote ,,bv-dichtheid”: op elke 100 inwoners bestaat er een bv. Dat was tot voor ruim tien jaar wel anders. De rechtsvorm van de bv bestond nog niet en het aantal
nv’s was bescheiden. Sinds 1971, het jaar waarin de bv in het leven werd geroepen, is er een stormloop op deze rechtspersoon
ontstaan, waardoor het totale aantal bv’s in Nederland in het begin van de jaren tachtig duidelijk boven de 100.000 is uitgekomen.
Voor een deel is deze vlucht in de bv veroorzaakt doordat nv’s
in bv’s werden omgezet ten einde te ontkomen aan de plicht tot
publikatie van de jaarstukken op grond van in werking tredende
EEG-richtlijnen. Voor dat doel was de bv in eerste instantie ook
in het leven geroepen 1). Maar voor het overgrote deel zijn bv’s
opgericht door personen, die het voorheen zonder rechtspersoon
konden stellen. Zo is in de jaren zeventig de trend ontstaan dat
beoefenaren van vrije beroepen als (tand)artsen, advocaten,
sportbeoefenaren en kunstenaars zich een bv aanschaften. De
motieven hiervoor moeten vooral gezocht worden op het fiscale
terrein en dat der sociale zekerheid.
De spectaculaire stijging van het aantal bv’s is evenwel voornamelijk veroorzaakt, doordat ondernemers die voorheen in een
eenmanszaak of firma werkten, hun onderneming in de bv-vorm
voortzetten. Ook nieuwe ondernemingen werden veelvuldig in
een bv ondergebracht. De aantrekkelijkheid van de bv voor ondernemers kan eveneens gelegen zijn in voordelen ter zake van
belastingen en sociale zekerheid 2), doch er is nog een eigenschap
van de bv, die juist voor ondernemers voordelig kan uitpakken.
Dat is de beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouders
voor de verplichtingen die de bv heeft aangegaan.
De oprichter van de bv voorziet in het startkapitaal (sinds 1978
op minimaal f. 35.000 gulden gesteld), en kan als het misloopt
met de bv alleen die inbreng verliezen. De aandeelhouder en directie blijven met hun persoonlijke vermogen buiten schot. Dat
is een wereld van verschil met de ondernemer die een onderne1232

ming onder eigen naam en vermogen drijft: ook zijn persoonlijk
vermogen loopt gevaar als het de onderneming slecht gaat 3).
Verondersteld dat het nemen van risico’s aan het ondernemerschap eigen is, maakt de risicobeperking die inherent is aan het
gebruik van de bv, deze voor de ondernemer aantrekkelijk.
Gevaren van de ,,verrechtspersoonlijking”
De vlucht naar de bv brengt een (verdere) ,,verrechtspersoonlijking” van het ondernemersland met zich; die ontwikkeling
bergt ook gevaren in zich. In een situatie waarin betrekkelijk gemakkelijk bv’s kunnen worden opgericht dan wel opgekocht,
kunnen de belanghebbenden licht in de verleiding komen het met
de zorgvuldigheid in beleidsveering minder nauw te nemen, daar
de gevolgen van eventueel onzorgvuldig handelen niet op hun
hoofd terugkomen, maar op dat van degenen, met wie de bv verplichtingen aanging: schuldeisers, werknemers enz. De raogelijkheid tot misbruik is pregnanter aanwezig dan wanneer het
onmogelijk ware een onderneming in de bv-vorm te drijven. Dat
wil geenszins impliceren dat dan ook die mogelijkheden tot misbruik steeds benut worden. Dat is, naast de persoonlijke morele
opvattingen van de beleidsvoerder in de bv, afhankelijk van ex-

* De auteur is verbonden aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie.
1) Nu wordt ook voor de ,,grotere” bv’s publikatieplicht ingevoerd.
2) Zulke voordelen zijn lang niet altijd aanwezig. Het is zeer wel denkbaar dat nogal wat ondernemers zich wat al te optimistisch hebben laten
meetrekken in de vlucht naar de bv en daar later op zijn teruggekomen.

3) In zulke gevallen zal ook gezocht zijn naar inperking van risico’s, bij
voorbeeld door een deel van het persoonlijk vermogen op naam te stellen
van de echtgenote, met wie buiten gemeenschap van goederen is
getrouwd.

terne remmingen. Laten we eens bezien in hoeverre dergelijke
externe remmingen aanwezig zijn.
Bij oprichting van een vennootschap vindt een z.g. ,,antecedentenonderzoek” plaats door het Ministerie van Justitie. Het
verleden van de oprichters wordt bekeken, de voornemens van
de oprichters worden tegen het licht gehouden. Daarmee zal ze-

Voordat inhoudelijk op het misbruik wordt ingegaan een opmerking over het probleem van de vaststelling van wat wel en
wat niet als misbruik moet worden aangemerkt. Het is niet moeilijk om aperte gevallen van frauduleus of onverantwoordelijk
handelen als misbruik te kenschetsen, net zo min als het aanwijzen van gevallen waarin volstrekt bonafide en verantwoordelijk

ker een dam worden opgeworpen tegen het al te lichtvaardig op-

beleid is gevoerd. Daar tussenin bevindt zich echter een grote

zetten van een bv. Weinigen zouden echter willen beweren dat
maken van strolieden als oprichters en op de mogelijkheid tot

grijze zone waarin de diagnose niet licht te stellen is. Waar gaat
het verantwoord nemen van risico’s over in het lichtvaardig
besluiten tot risico’s? Wanneer is een constructie ,,eigenlijk” en
wanneer nu precies ,,oneigenlijk”? Waar is de grens tussen on-

het kopen van een (lege) bv.

bezonnenheid en opzettelijke benadeling? Deze, en dergelijke

Een andere externe rem zou kunnen worden gevormd door de
eis dat oprichting van een vennootschap een meervoudige rechtshandeling dient te zijn, dat wil zeggen: er moeten ten minste twee
oprichters zijn. De gedachte van de ,,meervoudige rechtshandeling” verwijst naar wat een vennootschap oorspronkelijk alleen
maar voorstelde: het bijeenbrengen, door verscheidene perso-

vragen laten zich niet objectief beantwoorden. Hoe het antwoord in concrete gevallen luidt zal afhankelijk zijn van de visie
van de verschillende betrokken partijen: de ondernemer zelf, de

misbruik daarmee geheel wordt tegengegaan, vooral als opzet in
het spel is. Alleen al valt te wijzen op de mogelijkheid gebruik te

schuldeisers, de werknemers, en bij faillissement de curator.
Ook algemenere visies zijn in het geding, zoals de opvattingen
over goed ondernemerschap. In de grijze zone is consensus wel-

nen, van risicodragend kapitaal voor een onderneming. Zo werd

haast principieel onbereikbaar, want tot hoever de grens van het

een konvooi naar de Oost in de tijd van de Oost-Indische Compagnie gefinancierd door verscheidene burgers, in de hoop goe-

laakbare reikt, zal steeds aan maatschappelijke discussie onderhevig zijn.

de winst te maken als het konvooi behouden en beladen zou terugkeren. De praktijk van de huidige dag staat in vele gevallen

hier ver van af. Een belangrijk deel van de bv’s is als ,,eenmans-

Een studie naar misbruik

bv” te kenschetsen. Typerend is de situatie dat de heer X (voor
98% deelnemend in het kapitaal) en zijn vrouw (voor 2%) zich
gezamenlijk als oprichters van een bv presenteren. De heer X zal
ook als directeur van de bv fungeren 4). Bij dergelijke eenmansbv’s, waar de aandelen en de beleidsveering in een hand zijn verenigd, zal men vergeefs zoeken naar – invloed van – een raad

Systematisch onderzoek naar misbruik van rechtspersoonlijkheid in het algemeen, of van bv’s in het bijzonder, is schaars. In
het begin van de jaren tachtig is door mij en G. Paulides, met ondersteuning van onder andere de belastingdienst, bedrijfsverenigingen en rechterlijke macht, een eerste poging gedaan materiaal

van commissarissen, welke in beginsel toezicht zou kunnen hou-

hierover bijeen te brengen 5). Deze studie richtte zich op alle

den op het reilen van de bv. Jaarstukken behoeven, bij kleinere
bv’s, niet de goedkeuring van een registeraccountant, en behoe-

bv’s, waarvan het faillissement in 1980 werd beeindigd 6).
Gegeven de hiervoor besproken principiele moeilijkheden bij

ven niet te worden gepubliceerd.

het definie’ren van praktijken als misbruik, is’voorzichtigheid in

Deze beschouwing in vogelvlucht leidt tot de conclusie dat,

acht genomen bij het classificeren naar al dan niet misbruik.

niet bij de grotere bv’s, maar wel bij de massa van de kleine

Daardoor geven de resultaten wellicht eerder een onder- dan een

(eenmans-)bv’s, er weinig externe remmingen zijn ten aanzien
van het toegeven aan de verlokkingen die verbonden zijn aan
misbruik. Met een drietal wetten, waarover later meer, wordt gepoogd de persoonlijke aansprakelijkheid scherper gestalte te geven: onzorgvuldig of onoirbaar handelen kan leiden tot het persoonlijk aanspreken van de bestuurder van de bv voor de ver-

overschatting van de mate waarin misbruik voorkwam. Bovendien: het materiaal leverde wel aanwijzingen op van gepleegd
misbruik, doch dat is nog niet hetzelfde als bewezen misbruik 7).
Een van de saillante uitkomsten is juist, dat er in de gevallen van
mogelijk misbruik zelden nader onderzoek volgde ten behoeve
van eventuele civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen.

plichtingen van de bv: een nieuwe poging om een dam op te wer-

Zelfs bij de meer aperte gevallen van fraude kwam het vaker niet

pen tegen het misbruik.

dan wel tot een strafprocedure, en zo dat het geval was, volgde
nogal eens seponering, of werd slechts een lichte straf gegeven.

Constructies

Grote concerns kennen al langer vennootschapsrechtelijke
constructies, waarbij het concern is opgesplitst in een aantal afzonderlijke, rechtspersoonlijkheid bezittende onderdelen. De
eerder aangeduide vlucht in de bv is, althans ten dele, overgegaan in een vlucht in de constructie. Daarmee wordt bedoeld dat
ook bij ondernemingen bij wie dat om bedrijfseconomische re-

Het resultaat van de studie naar misbruik was dat er een onderscheid kon worden aangebracht tussen drie, ongeveer even
grote groepen. Bij bijna 40% van de onderzochte bv’s werden in
de dossiers geen aanwijzingen voor misbruik aangetroffen (bij

10% was onvoldoende informatie over de achtergrond aanwezig
om enigerlei conclusie te kunnen trekken); bij bijna 30% waren
signalen van ,,onzorgvuldig beleid”; bij 33% waren er aanwijzingen voor fraude.

denen niet nodig is, de onderneming wordt ingebracht in een
constructie met verscheidene rechtspersonen: (holding-)bv’s,
eventueel ook stichtingen en rechtspersonen naar buitenlands
recht (zoals limiteds).
Dat is op zich geen kwalijke zaak; het is te beschouwen als een

4) Dit leidt tot aandeelhoudersvergaderingen die, zo niet een schizofreen

nadere vorm van risico-inperking: slechtlopende onderdelen

dan toch een komisch karakter dragen: het gesprek gaat tussen aandeel-

kunnen worden afgestoten zonder dat de gehele onderneming
het gevaar loopt meegezogen te worden naar de ondergang. Zulk
een opzet biedt evenwel extra mogelijkheden tot misbruik: zoals
door manipulaties ten koste van bij voorbeeld schuldeisers.

houder de heer X en directeur de heer X, zoals te lezen in het verslag van

de notulist de heer X.
5) In 1982 werd over de resultaten een interimrapport gepubliceerd, in
1983 volgde het eindrapport: Misbruik van BV’s – een empirisch onderzoek, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1983. Enige tijd daarop bracht

Dongelmans’ Bussiness Services een vergelijkbare studie naar buiten,
met in grote lijnen overeenkomstige resultaten.

Misbruik

6) In totaal waren dit 991 bv’s, waarbij het faillissement voor het merendeel in 1979 en 1980 was uitgesproken.

In algemene termen kan misbruik worden omschreven als het

opzettelijk, of met onverantwoordelijkheid die grenst aan opzet,
schaden van de belangen van schuldeisers (of, algemener: van

derden). In beginsel worden dus twee misbruikvormen onderscheiden: het opzettelijk gepleegde misbruik, of fraude, en het
schaden van de schuldeisersbelangen door onverantwoordelijk

handelen.
ESB 19/26-12-1984

7) Als reactie op het onderzoekrapport bezag mr. J.M. Vrakking,
rechter-commissaris te Amsterdam, ruim 300 faillissementen (van bv’s).
Daarbij teldehij alleen die gevallen als ,,frauduleus”, waarbij naaangifte bij het OM redelijkerwijs een veroordeling zou kunnen volgen. Resul-

taat is een lager percentage ,,fraude” dan in mijn studie; de reden is een
strakkere definitie (bij Vrakking: ook bewijsbaar, bij ons: al dan niet bewijsbaar op grond van beschikbare informatie). Zie Trema, jg. 5, nr. 5,
mei 1982, biz. 111-118.

1233

In de volgende label is de omvang van de schulden bij ieder
van deze groepen van bv’s weergegeven, alsmede de omvang van
het actief in de bv’s 8).

Tabel. Schuldpositieper categorie bv’s, in mln. gld.
Geen
aanwijzmgen
voor misbruik

,,Onzorgvuldig

100
56

89
46

61
162

11

6

5

Schulden:
— handelscrediteuren
– belastingen en premies
— faillissementskosten

en -schulden

Fraude

beleid”

niet afgedragen; na ontmaskering zijn de verschuldigde belastin-

gen en premies niet meer verhaalbaar en de onderneming failleert. Ondertussen is men al verder gegaan met nieuwe frauduleuze ondernemingen 10). Juist op de malafide onderaanneming
is het eerste van een drietal wetswijzigingen tegen misbruik gericht: de op 1 juli 1982 in werking getreden Wet ketenaansprakelijkheid (Stbl. 1981, 370). Aan deze wet ligt de gedachte ten
grondslag dat effectieve terugdringing van bedoelde malafide

praktijken te bereiken is door degenen met aansprakelijkstelling
te dreigen die niet zelf frauduleus zijn, doch die gebruik maken

Totaal schulden
Actief (~/_)

167
16

141
10

228

Onbetaald gebleven

151

131

222

6

van de diensten van frauduleuze onderaannemers: (hoofd)aannemers kunnen worden aangesproken voor de onbetaalde loonbelasting en sociale premies van (sub)onderaannemers.

Binnenkort zullen gegevens openbaar worden gemaakt waaruit af te leiden valt of deze wet ef fectief is; begin 1985 zullen verscheidene onderzoekrapporten worden gepubliceerd vanuit de
evaluatie onder auspicien van de Sociale Verzekeringsraad.
Daaronder is ook een verslag van een nieuwe faillissementsstu-

die bij bv’s, zij het op beperktere schaal dan de eerder .verrichte
(de aandacht is uitgegaan naar enkele bedrijfsgroepen, met na-

me de bouw en de metaalproduktenindustrie). Het is hier niet de
Onzorgvuldig beleid

Misbruik dat wordt gevormd door het onzorgvuldig omspringen met de bv, of beter: met de belangen van schuldeisers, kan
ook worden omschreven als het ,,afwentelen van het ondernemersrisico op crediteuren”. Zulke onzorgvuldigheden kunnen

op verschillende tijdstippen, in uiteenlopende fasen van het
bestaan van de bv, worden begaan.
Zo kan reeds bij oprichting lichtvaardig worden gehandeld:

als bij voorbeeld, gezien de voorgenomen activiteiten, beslist onvoldoende kapitaal wordt ingebracht, of als de directie een apert

gebrek aan deskundigheid aankleeft. De staatssecretaris van
Justitie gebruikte in dit verband eens het beeld van een schip dat
onvoldoende toegerust de zee wordt opgestuurd – dan moet de
reder worden verweten dat hij lichtvaardig risico’s legt op het le-

ven van de bemanning.
Ook in een latere fase kan handelen, of juist het nalaten van
ingrijpen, als onverantwoordelijk worden getypeerd. Zo is het

voorbeeld te geven van twee ruziende directeuren van een bv,

plaats en het moment om de bevindingen aangaande de malafide

onderaanneming bekend te maken. Wel is er iets te zeggen over
het fenomeeen van de ,,constructie”.
Duidelijk meer dan enkele jaren geleden blijkt bij de gefailleerde bv’s een verwevenheid van belangen met andere bv’s
(soms ook stichtingen). Dat varieert van situaties dat e6n of enkele personen de beleidsbepalers zijn in een netwerk(je) van
rechtspersonen die onderling niet formeel zijn verbonden, tot
gecompliceerde constructies met stichtingen, daaronder hangende bv’s en dochters daarvan, waartussen allerlei verbindingen
bestaan (wat betreft aandeelhouderschap), maar waarachter uiteindelijk slechts een persoon de constructie bezit en bestuurt.
Het enkele bestaan van verwevenheid van belangen duidt niet op
enige vorm van misbruik. Uit de zich voordoende gevallen komt
evenwel nogal eens naar voren dat zulks (mogelijk) wel het geval
is. Hieronder volgen enkele voorbeelden van manipulates met
verscheidene rechtspersonen.
De heer Jansen (namen zijn veranderd) heeft twee bv’s: bv A en

waardoor de onderneming verlamde en ten onder ging: de scha-

bv B. Bv A failleert begin 1982 (na verdachte praktijken als tonen

de was vooral voor de handelscrediteuren. Of de bv waarvan de

van valse balansen om krediet los te krijgen), de inventaris wordt

boekhouder sterft en nagelaten wordt voor adequate vervanging
te zorgen, zodat een financieel wanbeleid ontstaat en de bv uiteindelijk failleert.

Nu zou men kunnen stellen dat dergelijke voorbeelden alleen
maar tonen dat ondernemen een mensenzaak is met fouten en
vergissingen, en dat het etiket,,misbruik” dan ongepast is. Ech-

ter: de hamvraag is of de beleidsvoerders niet anders, zorgvuldiger gehandeld zouden hebben indien men ook persoonlijk de gevolgen zou moeten dragen van die fouten en vergissingen. Juist

het gebruik maken van het recht op beperkte aansprakelijkheid
brengt met zich dat extra zorgvuldigheid mag worden vereist bij
de uitoefening van dat recht.
Fraude

gekocht door een vriend van Jansen, de heer Pietersen. Deze inventaris wordt center gebruikt voor bv B, die tot het faillissement
van bv A niet actief was, maar die daarna de werkzaamheden
overneemt, gevestigd op adres van Pietersen. Deze bv B zal
slechts 4 maanden actief zijn: het faillissement wordt medio 1982
uitgesproken met ongeveer 250.000 gulden aan schulden. De
werknemers van bv B, alsmede de computer (met belastende gegevens?) zijn reeds overgegaan in de handen van bv C, waar Jansen ook nauwe banden mee heeft.
Andere voorbeelden zijn dat in het zicht van het faillissement
onroerend goed of machines e.d. tegen wel erg gunstige prijs

worden verkocht aan gerelateerde bv’s of aan bv’s waar men ook
belangen in heeft. Ook is verscheidene malen aangetroffen dat
de administraties van moeder-, dochter- en zuster-bv’s onderling

niet te scheiden zijn, zodat geen of slechts moeizaam inzicht kan

De vormen van fraude zijn divers van aard: eronder vallen allerlei typen van belasting- en premiefraude, en oplichtingen en
flessentrekkerijen waarvan vooral handelscrediteuren de dupe
worden. Deze vormen zijn uitvoerig beschreven (met voorbeelden) in reeds gepubliceerde stukken 9); enkele aspecten worden

eruit gelicht.

8) Buiten beschouwing daarbij blijven de zogenaamde ,,separatisten”:
schuldeisers, zoals kredietverleners, die door hypotheek, fiduciaire
eigendomsoverdracht of cessie van vorderingen hun rechten buiten het

faillissement te gelde kunnen maken. Bij de onderzochte faillissementen

Een vorm van fraude die de meeste bekendheid geniet, is die
van de belasting- en premiefraude door (malafide) koppelbazen

ging het daarbij ten minste om een bedrag van in totaal f. 80 mln.
9) Zie vooral het interimrapport van de studie: A.C. Berghuis en G. Pau-

of onderaannemers, niet uitsluitend, maar wel voornamelijk in
de bouw en de kleinmetaal. In het verrichte onderzoek werden
nogal wat bv’s aangetroffen die gebruikt waren voor koppel-

lides, Failissementen bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ‘s-Gravenhage, 1982, alsook mijn bijdrage in A.C. Berghuis, C.H. Brants en H.M. Willemse (red.), Witteboordencriminaliteit,

baaspraktijken: in de genoemde sectoren was dat zelfs zo’n 45%

van de gefailleerde bv’s. Dit is te begrijpen door de veelvuldig gehanteerde ,,plof-strategie”: de activiteiten worden verricht door

een onderneming (vaak een bv) die een schijn van bonafiditeit
bezit; tot het moment van ontmaskering wordt voor grote bedragen gefraudeerd, dat is: belastingen en sociale premies worden
1234

serie Strafrecht en Criminologie nr. 3, Ars Aequi Libri, Nijmegen, 1984.
10) Zie voor de werkwijze van koppelbazen ook J.M. Verheul, Het koppelbaaswezen: van ronselarij tot arbeidsmaffia, in: Berghuis e.a. (red.),
op. cit., 1984. Zie ook de bijdrage van Verheul in dit nummer. Eveneens:
Bijlage F van het ISMO-interimrapport, Tweede Kamer, zitting
1981-1982, 17050, nr. 1.
11) Stbl., 1981,370.

worden verworven in de rechten en verplichtingen, met name ten
opzichte van elkaar, van de afzonderlijke rechtspersonen. Soms
lijkt bewust een rookgordijn te zijrt geschapen, soms lijkt slordigheid en onzorgvuldigheid hieraan debet.
De failliete bv A was voor de helft in handen van bv B (50% van
de aandelen) en voor de andere helft van de heer Jansen. Daarnaast had Jansen op hetzelfde terrein ook een eenmanszaak, welke echter voor rekening en risico van bv A werd gedreven. Bv B,

geheel in handen van de heer Pietersen, had nog twee andere
dochters, bv C en bv D, waarvan de directie werd gevoerd door
mevrouw Jansen en mevrouw Pietersen (tegen gigantisch salaris). Bij het faillissement blijkt een belangrijk deel van de boedel
van bv A verdwenen, mogelijk ontvreemd door de heer Pietersen. Onduidelijke relaties tussen al de bv’s, ook rond een grote
vordering van Pietersen op bv A, en rond de volstorting van het

kapitaal van bv A (waarschijnlijk slechts een vijfde gestort).

Door de (bewust) gevormde mist is moeilijk te zien of de transacties tussen rechtspersonen die met elkaar verweven zijn, wel
normale zakelijke transacties zijn, of dat onoirbaar gelden uit de
(faillerende) bv zijn gehaald, ten detrimente van de crediteuren.
Slot
Naast de reeds in werking getreden Wet ketenaansprakelijkheid liggen twee andere wetten te wachten op de eindbehandeling
in de tweede kamer. Centraal thema in die wetsontwerpen
(Tweede Kamer, nrs. 16 530 en 16 631) is de doorbreking van de
beperkte aansprakelijkheid: de mogelijkheden worden verruimd
om de (rechts)personen achter de vennootschap aan te spreken
voor de verplichtingen die de bv heeft aangegaan 12). Zo wordt
een meldingsplicht voorgesteld wanneer de vennootschap niet

meer in staat is de verschuldigde belastingen en premies te voldoen; zo dat achterwege wordt gelaten, moeten de bestuurders
aannemelijk maken dat hun geen verwijt treft, met als mogelijk
gevolg hoofdelijke aansprakelijkheid. Ook wordt het meer in
het algemeen vergemakkelijkt om bij ,,onbehoorlijk bestuur”
persoonlijk aansprakelijk te stellen: onder bepaalde omstandig-

heden, zoals wanneer de boekhouding niet behoorlijk is gevoerd, komt de bewijslast bij de bestuurder te liggen dat hij niet
onbehoorlijk handelde. De aansprakelijkheid kan zich uitstrekken tot personen, zowel als rechtspersonen, maar ook tot degenen die niet formeel bestuurders doch wel feitelijk beleidsbepa-

lers waren.
Het drieluik aan anti-misbruik-wetten beoogt vooral een preventieve werking; het is moeilijk te beoordelen of dat in voldoende mate zal worden bereikt. Veel zal afhangen van de mate waarin het toegevoegde arsenaal aan machtsmiddelen voor fiscus, bedrijfsverenigingen en faillissementcuratoren ook daadwerkelijk
aangewend kan en zal worden. In beginsel is zeker een effect

denkbaar op twee categorieen van ondernemers: degenen die
niet zozeer uit kwader trouw doch meer door lichtvaardigheid
tot misbruik geraken, en zij die niet bewust frauduleuze praktijken opzetten, doch niet ontkomen aan zich voordoende verleidingen. Minder effect is te verwachten bij de ,,echte” fraudeurs;
voor hen zal het niet moeilijk zijn wegen te vinden om het gevaar
van persoonlijke aansprakelijkstelling te ontlopen. Voor die categorie zal een strafrechtelijke aanpak onontbeerlijk blijven.
A.C. Berghuis

12) Zie voor uitvoerige besprekingen de themanummers van WPNR, nr.
5575 en TVVS, 1981, nr, 8.

Auteur