W. Albedo
Onderhandelen
over
ambtenarensalarissen
Kan men de avonturen rond de ambtenarensalarissen van dit najaar zien als een
ervaring waaruit lessen kunnen worden getrokken voor de toekomst? Zou men bij
voorbeeld kunnen stellen dat de relatie tussen ambtenarensalarissen en overheidsbudget zo nauw is dat het eigenlijk maar
beter is niet van jaar op jaar over die salarissen te onderhandelen, zoals dat in de
marktsector gebeurt?
De vaststelling van het overheidsbudget
bepaalt het voor de ambtelijke salarissen
beschikbare bedrag. Men kan zich moeilijk
indenken dat dit budget in onderhandelingen met de ambtenarenorganisaties wordt
vastgesteld. Daar staat dan weer tegenover
dat zolang het trendbeleid functioneert (of
liever: functioneerde) de collectieve onderhandelingen in de marktsector rond tweederde van het overheidsbudget vastleggen
via de koppelingen.
Tot nu toe was de redenering die in de
politiek opgeld deed, dat dit laatste onvermijdelijk en eigenlijk ook acceptabel was
zolang de loonvorming in de marktsector
maar in de pas loopt met de daarvoor relevante macro-economische grootheden. Inmiddels blijkt de druk van de arbeidsmarktsituatie wel voor dat laatste te zorgen. Welke conclusies kan men daaruit
trekken?
Kennelijk heeft minister de Koning zich
die vraag ook gesteld. In zijn recente notitie vraagt hij immers om een ,,nieuw trendbeleid”. Zie ik het goed, danziet hij daarin
een voortzetting van het oude trendbeleid,
echter met twee correcties:
• op korte termijn wil hij de resultaten
van het tot nu toe gevolgde trendbeleid
nog wel eens toetsen. Sluiten de beloningen van de diverse groepen binnen
de ambtenaren dan aan op de arbeidsmarktposities zoals vergelijkbare groepen in de marktsector die inmiddels
ontwikkeld hebben? Die toetsing
vraagt om ,,pakketvergelijking” en
wellicht groepsgewijze studie en onderhandeling;
• heeft die (niet zo gemakkelijke) operatie eenmaal plaatsgevonden, dan kan
zich een nieuw trendbeleid ontwikkeESB 4-1-1984
len, waarbij het automatisme niet
langer de heerschappij voert: correcties zullen van tijd tot tijd nodig kunnen zijn. Wellicht zou men daarin een
,,beleidsmatige” koppeling kunnen
Beleidsmatige koppeling aan de trend
vraagt, hoe men het ook keert of wendt,
om jaarlijkse onderhandelingsronden. In
die zin kan men overigens vaststellen dat
de regering dit jaar een les leerde: zulke onderhandelingen zullen tijdig (voor de discussie binnen het kabinet over de Miljoenennota begint) moeten worden ingezet en
serieus worden gevoerd.
Ik neem aan dat men de voordelen van
de trend heeft willen behouden: efficient
onderhandelen, aansluiting bij de onderhandelingen in de marktsector, waar de
economische context van de onderhandelingen wellicht wat meer vastligt. Tevens
wil men uiteraard de nadelen minimaliseren: onvoldoende aanpassing aan arbeidsmarktsituaties, onvoldoende flexibiliteit.
De gecorrigeerde en beleidsmatig functionerende trend zou aan die twee eisen kunnen voldoen.
Een belangrijk voordeel mist men ook
bij deze beleidsmatig gecorrigeerde trend.
Onder die omstandigheden blijft de overheid de ontwikkelingen in het bedrijfsleven
volgen. Als grootste werkgever zou de rol
van trendsetter haar niet misstaan. Het instrument van de loonmaatregel is politiek
moeilijk hanteerbaar en leidt tot een voortdurende conflictsituatie met de vakverenigingen en tot verstoorde inkomensverhoudingen binnen de marktsector. Zelf trendsetter worden betekent een instrument
hebben om gebruik te maken van de positie
als ,,price leader” op een nogal oligopolistische markt. Een instrument om de lonen
te befnvloeden zonder directe dwang is wel
wat waard.
Waarom niet een volledige omkering
van de trend als alternatief voor trendvolging met van tijd tot tijd een loonmaatregel? Ik denk dat dit alternatief zeker het
overwegen waard is, ook al staan tegenover de voordelen van dit instrument
enkele in het oog lopende nadelen.
In het geval van trendsetting worden de
onderhandelingen in de publieke sector
plotseling de belangrijkste onderhandelingen in de natie. Niet alleen betekent dit dat
de publieke belangstelling zich veel meer
dan thans het geval is zal gaan richten op
deze onderhandelingen. Bovendien is de
vaststelling van het budget voor de onderhandelaars van overheidszijde een politiek
proces. Dat betekent weer dat de Tweede
Kamer deze onderhandelingen intensief en
kritisch zal volgen. Nog meer dan vandaag
reeds het geval is, worden de onderhandelingen over lonen zelve in de politiek getrokken. Het aardige van het trendvolgen
is immers dat het vaststellen van het loonniveau daarmede een sociaal-economisch
proces wordt dat door de overheid slechts
marginaal wordt getoetst. Onder de omstandigheden waaronder wij leven, die van
een voorshands nog sterk gedeprimeerde
arbeidsmarkt, zou dit betekenen dat (even
afgezien van de automatische prijscompensatie) er weinig zorg behoeft te zijn
voor een al te sterk oplopen van het loonniveau.
Trendvolging plaatste de vakverenigingen in de publieke sector binnen de vakcentrales in een wat vreemde positie: zij besluiten mee over het centrale loonbeleid van de
centrale, hebben daarbij gegeven hun omvang grote invloed, maar zij behoeven niet
zelf in onderhandelingen de eigen kastanjes uit het vuur te halen. Zij kunnen de onderhandelaars aanmoedigen en verder op
de tribune zitten om de afloop van het proces af te wachten en de vruchten ervan te
plukken.
Vooral sinds de publieke sector moet
worden gefinancierd door een in permanente zorg verkerende marktsector kan
men zich voorstellen dat deze positie der
ambtenarenorganisaties van tijd tot tijd
spanningen met zich kan brengen. Maar
ook trendsetten zal deze vakverenigingen
in een uitzonderlijke positie brengen. Misschien moet men zeggen dat die positie in
een economic als de onze, met een grote
publieke sector, altijd moeilijk is. Het zal
wel niet voor niets zijn dat deze bonden in
een land als Zweden zelfs niet in de grote
vakcentrale, de Lands Organisationen,
zijn opgenomen.