Nederlandse regio’s in de Europese kenniseconomie
Aute ur(s ):
P.J.M. de Bruijn, A.C. Muskens en W.J.J. Manshanden (auteur)
De auteurs zijn werkzaam als adviseur ruimtelijke economie b ij tno Inro te Delft. De Bruijn is tevens verb onden aan de faculteit der
managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. p.deb ruijn@inro.tno.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4445, pagina 516, 29 oktober 2004 (datum)
Rubrie k :
innovatie
Tre fw oord(e n):
Nederland presteert in vergelijking met andere Europese landen onder de maat in de kenniseconomie. Wat zijn de prestaties van
Nederlandse regio’s?
De concurrentiekracht van Europa loopt achter bij die van andere handelsblokken. Over de periode 1995 tot en met 2000 groeide de
arbeidsproductiviteit in de vijftien landen die voor mei 2004 de Europese Unie vormden jaarlijks met 2,1 procent. Voor zowel de Verenigde
Staten als Japan was deze groei ruim een half procent hoger.1 De Europese Commissie ziet achterblijvende investeringen in de
kenniseconomie hiervoor als hoofdoorzaak. In de zogenoemde Lissabon-strategie is een grote rol weggelegd voor de regio’s (Europese
Commissie, 2001). Ten eerste omdat regio’s sterk verschillen in hun vermogen kennisinvesteringen om te zetten in economische
concurrentiekracht. In de tweede plaats vragen verschillende sectoren, meer of minder sterk vertegenwoordigd in regio’s, om specifiek
beleid. Ten derde omdat het rendement van investeringen in de kenniseconomie sterk samenhangt met regionale en lokale factoren als de
regionale arbeidsmarkt of de ontwikkeling van science parks.
Nederland presteert benedengemiddeld in het kader van de Lissabon-strategie (De Groot en Nijkamp, 2004). Hoe zit dat met de bijdrage van
afzonderlijke Nederlandse regio’s?
Regionale concurrentiekracht
Als maat voor concurrentiekracht staat in figuur 1 de regionale arbeidsproductiviteit per voltijdequivalent weergegeven.2 De
productiviteitsontwikkeling in de periode 1995 tot en met 2000 staat afgezet tegenover de productiviteit in 2000. Hoewel de Nederlandse
provincies een relatief hoge arbeidsproductiviteit kennen, lieten ze alle twaalf in de periode 1995 tot en met 2000 een benedengemiddelde
productiviteitsgroei zien. Wat dit betreft scoort Utrecht het minst slecht. Groningen, Zeeland en Drenthe zijn de hekkensluiters in
Nederland. De bijdrage van Nederlandse provincies aan het dichten van de kloof tussen Europa en de VS en Japan was gedurende de
jaren 1995 tot en met 2000 zonder uitzondering negatief (De Bruijn et al., 2005).
Figuur 1. Regionale arbeidsproductiviteit (bruto regionaal product per voltijdbaan) naar nuts-2 regio (eu-15)
Typologie van Europese kennisregio’s
Op basis van factor- en clusteranalyse zijn zes typen kennisregio’s onderscheiden (zie figuur 2). 3 De typologie is gebaseerd op regionale
scores op verschillende dimensies van de kenniseconomie, zoals educatie, technologische innovatie en kennisintensieve diensten. De
variabelen zijn in de analyse betrokken in termen van de positie in 2000 en de ontwikkeling gedurende de jaren 1995 tot en met 2000. Door
de regionale profielen te koppelen aan regionale productiviteitscijfers wordt een indicatie verkregen hoe verschillende aspecten van de
kenniseconomie doorwerken in concurrentiekracht.
Figuur 2. Typologie van Europese kennisregio’s
In het kaartbeeld komen verschillende regionale profielen in de kenniseconomie naar voren. Drie typen kennisregio’s zijn in Nederland
vertegenwoordigd. Brabant en Limburg zijn te typeren als regio’s die een sterke gediversifieerde positie hebben. In dit type kennisregio zijn
high-tech sectoren en kennisintensieve diensten sterk vertegenwoordigd. De provincie Drenthe is op het gebied van de kenniseconomie
te typeren als een achterblijver. Drenthe scoort benedengemiddeld op vrijwel iedere indicator van de kenniseconomie. De overige
Nederlandse provincies behoren tot de categorie van regio’s die een sterke positie hebben wat betreft kennisintensieve diensten. Andere
typen kennisregio’s zijn niet in Nederland vertegenwoordigd.
Kennis en regionale concurrentiekracht
In tabel 1 is de arbeidsproductiviteit in 2000 en de groei van de arbeidsproductiviteit in de periode 1995 tot en met 2000 weergegeven voor
de drie typen kennisregio’s die in Nederland vertegenwoordigd zijn. Onderscheid wordt gemaakt tussen Nederlandse regio’s en regio’s in
de overige eu-15 landen. De tabel verschaft inzicht in het verband tussen verschillende aspecten van kennis en (de ontwikkeling van) de
arbeidsproductiviteit in Nederlandse provincies en overige Europese regio’s.
Tabel 1. Regionale arbeidsproductiviteit (bruto regionaal product per voltijdbaan) naar type kennisregio (nuts-2).
Nederlandse provincies
arbeidsproductiviteit 2000 (1000 e/fte)
achterblijvende kennisregio’s
gediversificeerde kennisregio’s
sterke positie in kennisintensieve diensten
groei arbeidsproductiviteit 1995-2000 (%)
achterblijvende kennisregio’s
gediversificeerde kennisregio’s
sterke positie in kennisintensieve diensten
regio’s overig eu-15
56,3
57,1
60,1
43,6
62,7
37,3
0,4
3,8
3,9
9,3
11,2
10,1
Bron: TNO Inro, op basis van Eurostat en oecd
Gediversifieerde kennisregio’s kennen een hoog niveau van arbeidsproductiviteit, zowel wat betreft het niveau van arbeidsproductiviteit in
2000 als wat betreft de groei in de periode 1995 tot en met 2000. Het gemiddelde niveau en de gemiddelde ontwikkeling van de
arbeidsproductiviteit in de twee gediversifieerde kennisregio’s Brabant en Limburg is hoog, maar regio’s met een specialisatie in
kennisintensieve diensten scoren in Nederland nog hoger, zowel qua niveau als qua groei van arbeidsproductiviteit. De
concurrentiekracht van Nederland ligt vooral in kennisintensieve diensten. De arbeidsproductiviteit in regio’s met relatief veel
kennisintensieve diensten ligt in Nederland op ruim zestigduizend euro per voltijdbaan, tegenover krap veertigduizend euro elders in
Europa.
Voor alle typen kennisregio’s geldt dat de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland ten opzichte van de overige regio’s in Europa
laag is. Hoewel men zou kunnen verwachten dat dit een gevolg is van een inhaalslag die regio’s met een laag niveau van
arbeidsproductiviteit doormaken, is de groei van Nederlandse regio’s ook laag ten opzichte van andere regio’s met een hoog niveau van
arbeidsproductiviteit.
Het verband tussen kennis en economische prestaties in de Europese regio’s kan niet op basis van de cijfers worden verworpen. De relatie
blijkt vooral op te gaan in regio’s die een sterke positie in technologie combineren met een sterke positie in kennisintensieve diensten, de
zogenaamde gediversifieerde kennisregio’s. Binnen Nederland valt in positieve zin de hoge arbeidsproductiviteit van regio’s met een sterke
positie in kennis- intensieve diensten op en in negatieve zin de lage arbeidsproductiviteitsgroei in alle Nederlandse regio’s.
Conclusie
Welke conclusies kunnen worden getrokken voor ruimtelijk economisch beleid in Nederland? Het valt op dat alleen Brabant en Limburg
zich in Europees perspectief onderscheiden als gediversificeerde kennisregio. Het merendeel van de Nederlandse regio’s onderscheidt zich
door een sterke positie van kennisintensieve diensten. Wat dit betreft is de recente accentverschuiving van het innovatiedebat in
Nederland naar niet-technologische aspecten van innovatie hoopvol. De Innovatiebrief van het Ministerie van Economische Zaken van
eind 2003 stond vrijwel geheel in het teken van bètatechnologie. In de meest recente bijdrage van het Innovatieplatform en in de onlangs
verschenen Industriebrief van ez worden water, bloemen en voedsel, hightechsystemen en -materialen en de creatieve industrie als
sleutelgebied voor de Nederlandse economie aangemerkt. Als twee opkomende sleutelgebieden noemt het Innovatieplatform pensioenen
en sociale verzekeringen en het internationaal georiënteerde juridische cluster in Den Haag. Deze accentwijziging sluit beter aan op de
sterkte van de Nederlandse regio’s.
Pieter de Bruijn, Jos Muskens en Walter Manshanden
Literatuur
Bruijn, P.J.M. de, F.G. van Oort (2004), Innovatiekracht in kaart, Bijlage C2 in cbs, Kennis & Economie 2004. Centraal Bureau voor de
Statistiek, Voorburg.
Bruijn, P.J.M. de, A. Lagendijk en F.W.M. Boekema (te verschijnen in 2005), Mapping innovation. European Planning Studies.
Europese Commissie (2001), The Regional Dimension of the European Research Area. Communication from the Commission 2001/549,
Brussel.
Groot, H. de, P. Nijkamp (2004), Kennis: de steen der wijzen. esb, 23 januari 2004, 38-39.
1 Deze cijfers zijn ontleend aan de euroregio database van tno en zijn gebaseerd op een bewerking van oecd data. Productiecijfers zijn
gebaseerd op National accounts of oecd countries. Werkgelegenheidscijfers zijn gebaseerd op Labour force statistics. Beide bronnen zijn
toegankelijk via www.oecd.org. Omdat er nationale verschillen bestaan in werkgelegenheidsdefinities is gecorrigeerd voor het jaarlijks
aantal gewerkte uren door werkzame personen. Uitgegaan is van voltijdequivalenten, waarbij een arbeidsjaar bestaat uit 1750 gewerkte
uren.
2 De regionale cijfers zijn net als de nationale cijfers ontleend aan de euroregio database (zie noot 1). Regionalisering heeft
plaatsgevonden op basis van het newcronos bestand van Eurostat.
3 Op de esb-website www.economie.nl is een beschrijving van deze exercitie te vinden.
Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)