Ga direct naar de content

Naschrift bij Nadere analyse productiviteit Nederlandse bedrijven gewenst

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 21 2018

In het kort

Dit artikel is een reactie op het artikel van Jansen en Stam. Dit artikel kan hier gevonden worden.

Er is inderdaad veel meer te zeggen over de productiviteit en productiviteitsgroei van verschillende sectoren en bedrijfsgroepen. Wij vinden dan ook, net als Stam en Jansen in hun derde commentaarpunt op onze studie, dat het door ons gevonden gebrek aan divergentie geen reden is om tevreden te zijn. Zolang we de oorzaken van de vertraging in de structurele productiviteitsgroei in Nederland niet begrijpen, zie ook Grabska et al. (2016), is er verder onderzoek nodig. Dus we ondersteunen van harte de voorgestelde onderzoeksagenda!

Juist de dynamiek – welke bedrijven worden er koploper, welke volger? – is daarbij belangrijk. In ons achtergronddocument, waarnaar de publicatie in ESB verwijst, hebben wij hiervan een uitgebreide analyse gegeven.

In reactie op het eerste commentaar klopt het niet dat koplopers “binnen de OESO-studies gedefinieerd worden als een zeer selecte groep mondiale koplopers” (zoals ook in Andrews et al. (2016) is gesteld). De meest recente OESO-studie van ­Berlingieri et al. (2017), met de veelzeggende titel The great divergence(s), gaat juist in op divergentie tussen nationale koplopers en volgers. De OESO vindt dat de divergentie vooral komt door de ontwikkeling van de laagste productiviteitsgroep (de onderste tien procent), terwijl er nauwelijks divergentie plaatsvindt in de hoogste productiviteitsgroepen (van het vijftigste tot het negentigste percentiel), wat overeenkomt met ons resultaat. Wij vinden dit geen sterk bewijs voor nationale divergentie.

Jansen en Stam vragen zich af of Nederlandse koplopers wel meedoen met de wereldtop. Een eerdere OESO-studie (Gal, 2013) berekent op basis van de database van Orbis de mondiale koplopers van twintig landen (door Andrews et al. (2016) gebruikt). Hieruit blijkt dat Nederlandse bedrijven relatief vaak tot de wereldwijde top behoren: 16,5 procent van de Nederlandse bedrijven is in 2008 mondiale koploper, waarmee Nederland op de vijfde plaats staat van het hoogste percentage koplopers.

Het tweede commentaar van Jansen en Stam is dat de verschillende onderzoeks­periodes van de OESO-­studies (2001–2012) en die van Meijerink et al. (2006–2015) het verschil tussen de bevindingen zouden kunnen verklaren. Het is echter moeilijk om dit als een overtuigende verklaring te zien, want er is een flinke overlap tussen de studies (2006–2012). In die overlappende jaren vinden wij geen divergentie, in tegenstelling tot de OESO (Berlingieri et al., 2017,

figuur 7). Het is ook moeilijk te beargumenteren dat er wel divergentie was in de periode 2001–2012 en geen divergentie daarna.

Literatuur

Andrews, D., C. Criscuolo en P.N. Gal (2016) The best versus the rest: the global productivity slowdown, divergence across firms and the role of public policy. OECD Productivity Working Paper, 05.

Berlingieri, G., P. Blanchenay en C. Criscuolo (2017) The great divergence(s). OECD Science, Technology and Industrial Policy Paper, 39.

Gal, P.N. (2013) Measuring total factor productivity at the firm level using OECD-ORBIS. OECD Economics Department Working Paper, 1049.

Grabska, K., L. Bettendorf, R. Luginbuhl et al. (2017) Productivity slowdown: evidence for the Netherlands. CPB Communication, 9 March.

Heuvelen, G.H. van, L. Bettendorf en G. Meijerink (2018) Frontier firms and followers in the Netherlands: estimating productivity and identifying the frontier. CPB Background Document, 2 July.

Jansen, J. en E. Stam (2018) Nadere analyse productiviteit Nederlandse bedrijven gewenst. Te verschijnen op esb.nu.

Auteurs

Categorieën