Ga direct naar de content

Minder scholing is niet erg!?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 9 1998

Minder scholing is niet erg!?
Aute ur(s ):
Ven, J. van de (auteur)
Student economie aan de KUB en stagair bij het CPB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4169, pagina 742, 2 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
onderw ijs, scholing

Sinds Gary Becker de toon zette met zijn boek over menselijk kapitaal, is het verband tussen scholing en groei niet meer weg te
denken uit de economische theorie. De gangbare opvatting is dat meer scholing tot hogere economische groei leidt. Opmerkelijk
genoeg beweren Bils en Klenow echter dat het verband omgekeerd ligt 1. De mate van scholing wordt volgens de auteurs vooral bepaald
door de verwachte groei.
Uitgangspunt van Bils en Klenow is de empirisch waargenomen regressiecoëfficiënt van 0,6 tussen de gemiddelde jaarlijkse groei (19601990) en het gemiddeld aantal jaren scholing van de beroepsbevolking. Wanneer de beroepsbevolking gemiddeld een jaar extra scholing
zou genieten, komt de economische groei per jaar 0,6 procent hoger uit.
Zoals bekend zegt deze coëfficiënt echter niets over de causaliteit. Dit vraagstuk proberen Bils en Klenow onder andere op te vangen
door een model te kalibreren waarin menselijk kapitaal zowel door scholing als door opgedane werkervaring wordt geaccumuleerd. Meer
menselijk kapitaal wordt gewaardeerd met een hoger loon. Meer scholing nu leidt daarom tot een hoger loon later, maar dan wordt er
voorlopig wel loon misgelopen wat verdiend had kunnen worden door gelijk de arbeidsmarkt te betreden (opportuniteitskosten).
Bovendien wordt er geen werkervaring opgedaan tijdens de scholing. Het verwachte loonverschil tussen geschoolden en
ongeschoolden zal dan ook bepalend zijn voor het optimale aantal scholingsjaren. In het algemeen geldt dat het rendement van scholing
toeneemt (en dus het aantal scholingsjaren) naarmate dit loonverschil hoger uitvalt.
De optimale scholingsduur kan bepaald worden door het model op te lossen. Dit kan op twee manieren geschieden, namelijk door ofwel
de economische groei als een endogeen proces te karakteriseren ofwel als een exogeen proces. In het eerste geval wordt de economische
groei afgeleid uit het optimaal aantal scholingsjaren en in het tweede geval wordt het optimale aantal scholingsjaren afgeleid gegeven de
economische groei. Beide varianten worden door Bils en Klenow beoordeeld op empirische relevantie.
Beschouwen we eerst de endogene variant. De groei van de economie wordt nu geheel aangezwengeld doordat generaties informatie aan
elkaar overdragen, bijvoorbeeld door middel van scholing. De economische groei neemt toe wanneer de oude generatie in grotere mate in
staat is om de jongere generatie kennis bij te brengen, zeg door een verbeterende onderwijskwaliteit. De jongere generatie begint dan met
een groter menselijk startkapitaal hetgeen de algemene productiviteit verhoogt. De keerzijde voor de oudere generatie is dat het
productiviteitsverschil en dus het loonverschil tussen hen en de jongere generatie afneemt. Weliswaar verdienen zij meer dan toetreders
op de arbeidsmarkt (ze hebben immers meer werkervaring) maar het verschil tussen deze lonen neemt af naarmate zij meer van hun
ervaring weten over te dragen. Empirisch zou dit tot uiting moeten komen in kleinere loonverschillen tussen generaties in landen met een
hogere economische groei. Bils en Klenow bekijken dit voor ruim vijftig landen en komen tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dit
stemt niet overeen met de gedachte dat betere scholing tot hogere groei leidt. Kennelijk is er iets anders aan de hand.
Om deze reden nemen ze de exogene variant in ogenschouw. In dit geval wordt economische groei opgevat als een exogene variabele die
buiten het model om bepaald is. Toch is er nog steeds een mechanisme werkzaam waardoor er een relatie tussen economische groei en
scholing bestaat. Met de groeivoet van de economie wordt namelijk tevens de loonvoet per eenheid menselijk kapitaal vastgelegd.
Indien er nu bijvoorbeeld verwacht wordt dat de economische groei zal versnellen dan verwacht men eveneens dat er een grotere
loonstijging in het verschiet ligt. De verwachte stijging van de lonen maakt dat er nu relatief lage lonen worden misgelopen tijdens het
scholen waardoor de opportuniteitskosten van scholing afnemen. Lagere kosten betekent een hoger rendement. Het optimale aantal
scholingsjaren zal daardoor toenemen. Een verwachte hogere groei gaat dan gepaard met een stijging van het aantal scholingsjaren. Het
is empirisch moeilijk vast te stellen hoe men de toekomstige economische groei inschat. Bils en Klenow laten echter zien dat, indien
individuen in staat zijn geweest om de helft van de boven- of ondergemiddelde economische groei van hun land goed te voorspellen, de
eerder genoemde coëfficiënt van 0,6 te reproduceren valt.
De uitkomsten van Bils en Klenow zijn opmerkelijk te noemen. Traditioneel wordt er vanuit gegaan dat meer menselijk kapitaal
verantwoordelijk is voor een hogere groei. De resultaten van Bils en Klenow wijzen er op dat het ook de moeite waard is om het geheel
eens van een andere kant te bekijken. Duidt de stagnatie in de groei van het gemiddelde opleidingsniveau soms op een door de jongste
generatie verwachte vertraging van de economische groei

1 M. Bils en P. Klenow, Does schooling cause growth or the other way around?, NBER working paper , 1998, nr. 6393.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur