Ga direct naar de content

Met tarieven beter betalingsverkeer

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 11 2001

Met tarieven beter betalingsverkeer
Aute ur(s ):
Raa, Th., ten (auteur)
Shestalova, V. (auteur)
Auteurs zijn verbonden aan de Katholieke Universiteit Brab ant. Dit artikel is geb aseerd op het rapport Via tarifering naar efficiënter
b etalingsverkeer, maart 2001, Hoofdb edrijfschap Detailhandel, Den Haag, telefoon 070 – 338 56 00.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4309, pagina 414, 11 mei 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
betaalmiddelen

De huidige tarieven van diverse betaalmiddelen leiden tot inefficiënt betaalgedrag. Contant betalen moet duurder worden en pinnen
kan goedkoper.
Consumenten worden niet geconfronteerd met de werkelijke kosten van de diverse betaalmiddelen. Contant geld lijkt zodoende gratis.
Aan betalen met cheques, die een klein marktaandeel hebben, zijn alleen kosten verbonden wanneer daarmee kleine bedragen worden
betaald. Hetzelfde is (incidenteel) het geval bij kleine pinbetalingen. Wanneer de tarievenstructuur niet de werkelijke
maatschappelijke kosten van de betaalmiddelen weerspiegelen, wordt de consument bij het verrichten van betalingen op het verkeerde
been gezet. Dit leidt tot maatschappelijk welvaartsverlies omdat de consument vaak onbewust een onnodig duur betaalmiddel kiest.
De kosten van betalingen
De vaste (winkel)kosten van de detailhandel zijn bij contante betalingen gering, omdat het hierbij slechts gaat om ‘drempelwaarden’ in
verband met beheer van een minimale hoeveelheid kasgeld. De variabele kosten zijn sterk gerelateerd aan de omvang van het
transactiebedrag en worden in dit verband aangeduid als de directe kosten. Deze kosten zijn verbonden aan het afstorten van geld bij de
bank, geldtransport, gelddiefstal en ‘back-office’-kosten. Voor pinbetalingen zijn de vaste (winkel)kosten aanzienlijk, namelijk de kosten
die gemoeid zijn met het installeren, onderhouden en moderniseren van betaalautomaten. De directe kosten bij pinbetalingen bestaan uit
datacommunicatiekosten, abonnementskosten en transactiegebonden tarieven. Daarnaast is bij pinbetalingen rekening gehouden met
kleine bedragen uit hoofde van valutering en rentederving (‘overige kosten’). tabel 1 laat de opbouw van de totale kosten voor contante
en pinbetalingen zien.

Tabel 1. Kosten betalingsverkeer detailhandel voor contante en pinbetalingen (1998)
betaalmiddel
kosten per Æ’ 100 omzet a
betaalmiddel kosten per Æ’ 100 omzeta kosten per transactiea
contant
0,94 (alleen directe kosten)
pin
0,73 (= 0,20 + 0,51 + 0,02)

kosten per transactiea
0,21 (alleen directe kosten)
0,47 (= 0,13 + 0,33 + 0,01)

a. Totale kosten = kosten apparatuur + directe kosten + overige kosten.
Bron: KUB, zie het HBD-rapport onderaan dit artikel.

Substitutie
Om substitutie tussen contante betalingen en pinbetalingen te waarderen, dient niet alleen gekeken te worden naar de kosten van het
betalingsverkeer voor de detailhandel, maar ook naar de kosten voor consumenten, handelsbanken en de Nederlandsche Bank. De
resultaten zijn samengevat in tabel 2.

Tabel 2. Maatschappelijke kosten van contante betalingen en pinbetalingen in 1998
betaalmiddel
contant
pin

kosten per Æ’ 100 omzet
Æ’ 1,36
Æ’ 0,73

kosten per transactie
Æ’ 0,30
Æ’ 0,47

Bron: KUB, 2001, zie het HBD-rapport onderaan dit artikel

Door rekening te houden met de opnamekosten van contant geld komen de maatschappelijke kosten van een contante betaling in de

gevestigde detailhandel dichter te liggen bij die van een pinbetaling (Æ’ 0,30 versus Æ’ 0,47). Verder neemt de afstand tussen de
transactiekosten per Æ’ 100 omzet tussen contant en pin toe tot Æ’ 0,63.
De vraag is nu wat er met de kosten gebeurt wanneer het aantal transacties gelijk blijft, maar het gemiddelde transactiebedrag toeneemt,
bijvoorbeeld als gevolg van one-stop shopping. De directe kosten bij contante betalingen gaan dan bijna evenredig mee omhoog, omdat
het grootste gedeelte van de kosten sterk gerelateerd is aan de grootte van de transactie. Bij pinbetalingen is dit niet het geval: de directe
kosten zijn hier zelfs onafhankelijk van de grootte van de transacties (maar daarentegen veel sterker gerelateerd aan de aantallen
transacties), waardoor er weinig verandert in de kosten per transactie. Dit betekent dat er hoe dan ook ergens een omslagpunt zal zijn
(een transactieomvang), waarvoorbij de transactiekosten gemoeid met een pinbetaling lager zijn dan die met een contante betaling.
De kosten en de verdeling tussen betalingen
Wij willen de vaste en variabele kosten van een betaling schatten, afhankelijk van de grootte van een betaling. Hiertoe regresseren wij de
kosten van betalen (contant geld, respectievelijk pin) op het aantal transacties en de omzet met de respectievelijke betaalmiddelen 1. De
regressiecoëfficiënt van het aantal transacties bepaalt de vaste kosten van een extra betaling. De regressiecoëfficiënt van de omzet
bepaalt de variabele kosten van een extra betaling. De coëfficiënten zijn zeer significant op één procent-niveau. De resultaten zijn te zien
in figuur 1.

Figuur 1. Kosten van een extra betaling
Bron: KUB, 2001, zie het HBD-rapport onderaan dit artikel.
Marginale kostencurves
In figuur 1 stellen de twee vlakke parallelle lijnen de kosten van één extra pintransactie voor bij uiteenlopende omvang van het
transactiebedrag. De onderste van deze twee lijnen geeft de kosten voor de detailhandel weer: deze stijgen met de omvang van het
betalingsbedrag, en wel van dertien cent (de vaste kosten) tot 25 cent (bij een transactie van honderd gulden). De bovenste van de twee
parallelle lijnen ligt één cent hoger en is weergegeven om het effect van een tariefverhoging te visualiseren.
De twee steile lijnen in figuur 1 stellen de kosten van één extra
betaling met contant geld voor. De lagere lijn (met een lagere intercept en een minder steile hellingshoek) geeft de kosten voor de
detailhandel weer. Deze stijgen met de omvang van de transactie van vier cent (de vaste kosten) tot 29 cent (bij een transactie van
honderd gulden). De hogere van de twee steile lijnen geeft de maatschappelijke kosten van één extra contante betaling weer. Volgens de
uitkomsten van tabel 1 en tabel 2 zijn deze maatschappelijke kosten een factor 1,36/0,94 hoger dan de private kosten van contante
betalingen voor de detailhandel. Toepassing van deze factor op de kosten van contante betalingen voor de detailhandel (de lagere steile
curve) levert de maatschappelijke kosten van contante betalingen op (de hogere steile curve).
Voor de detailhandel in enge zin, dat wil zeggen: uitgaande van de private kosten voor de detailhandel, ligt het omslagpunt van contante
betalingen naar pinbetalingen op het snijpunt van de lagere vlakke lijn en de lage steile lijn, dus bij een transactiebedrag van Æ’ 67 (figuur
1). Wanneer wordt uitgegaan van de maatschappelijke kosten voor contante betalingen, is de hoge steile lijn (voor contante betalingen)
actueel en wordt het omslagpunt reeds bij Æ’ 29 bereikt.
Gevoeligheidsanalyse
Een verhoging van de pintarieven met één cent zou blijkens figuur 1 het omslagpunt voor de detailhandel in enge zin verhogen van ƒ 67
tot Æ’ 74. Bij transacties tot Æ’ 74 (in plaats van tot Æ’ 67) wordt het dan voor kostenbewuste detaillisten interessant om het contant betalen
te stimuleren. Dit is precies het verkeerde signaal uit oogpunt van de maatschappelijke kosten. Deze geven juist aan dat het omslagpunt
al bij een veel lagere omvang van het transactiebedrag wordt bereikt. Een verlaging van de pintarieven met één cent zou het omslagpunt
voor de detailhandel verlagen van ƒ 67 tot ƒ 60, hetgeen wél een goede stap in de richting van het maatschappelijke optimum zou zijn.
Beleidsaanbevelingen
Zouden consumenten geconfronteerd worden met alle kosten van contant betalen, inclusief de voor hen niet zichtbare, dan zou het
omslagpunt niet liggen bij een transactiebedrag van Æ’ 67, m reeds bij een transactiebedrag van slechts Æ’ 29. De consumenten zouden
aar
dan vooral bij transactiebedragen tussen Æ’ 29 en Æ’ 67 meer gaan pinnen, waardoor aanzienlijke maatschappelijke kostenbesparingen op
het betalingsverkeer zouden kunnen worden gerealiseerd (globaal Æ’ 0,63 (Æ’ 1,36 – Æ’ 0,73) per Æ’ 100 omzet, ofwel zo’n half procent). Dit zou
bevorderd moeten worden. In het buitenland gebeurt dat door de kosten van het opnemen van contant geld door de banken in rekening
te laten brengen bij de consumenten. Consumenten kunnen daardoor terughoudender worden bij het met contant geld afrekenen van
grotere bedragen bij de detailhandel. Dat is een omwegconstructie die wellicht werkt, maar er zijn wellicht ook andere, meer directe

maatregelen mogelijk.
Correcte tarieven
Consumenten zullen bereid zijn mee te werken aan het minimaliseren van de kosten van het betalingsverkeer mits ze geconfronteerd
worden met tarieven. Voor het bereiken van het maatschappelijke optimum is het daarbij van belang dat de tarieven de hoogte van de
werkelijke maatschappelijke kosten weerspiegelen. In de Nederlandse situatie is hieraan momenteel niet voldaan. De tarieven worden niet
geheven volgens het adagium ‘de opdrachtgever betaalt’. Banken zouden transactiekosten meer rechtstreeks bij de opdrachtgevers,
zijnde de consumenten, moeten leggen, bijvoorbeeld door hen kosten in rekening te brengen voor inefficiënt pinnen.
De beleidsaanbevelingen laten zich nu gemakkelijk raden. Ten eerste moeten banken, Interpay en detailhandel consumenten tot
maatschappelijk efficiënt betalen stimuleren door een menu van betalingsmogelijkheden aan te bieden. Het menu moet zodanig zijn
samengesteld dat een consument volledige keuzevrijheid heeft, maar voordeel heeft als hij efficiënt betaalt en een zeker nadeel als hij
inefficiënt betaalt. Onder efficiënt betalen wordt in dit verband verstaan: het pinnen van bedragen boven de dertig gulden en het chippen
of contant betalen van bedragen daaronder. Wellicht dat er een verdere differentiatie mogelijk is als de ontwikkelingen rond chippen
meer zijn uitgekristalliseerd.
Ten tweede moeten banken en Interpay de opdrachtgever van een inefficiënte transactie rechtstreeks confronteren met de kosten en
deze kosten niet indirect proberen te dekken. Geldopnametarieven en kaartbijdragen zijn hierbij denkbare instrumenten. De inverse
elasticiteitsregel kan hier toegepast worden: forse abonnementskosten kunnen in rekening gebracht worden voor diensten die toch wel
afgenomen worden en dus weinig verstoord zullen worden.
Ten derde moeten banken en Interpay de bereikte en nog te bereiken efficiency vertalen in een verlaging van de kosten van pintransacties voor de detailhandel.
De detailhandel zou vooralsnog de kosten van het hogere volume aan pintransacties kunnen betalen, maar de Interpay-tarieven kunnen
intussen verlaagd worden ten gevolge van de extra inkomsten van banken en forse besparingen geïnduceerd door kostenbewuster
betaalgedrag van consumenten, met als consequentie bankkantoorsanering, kortere openingstijden en dergelijke. Uiteindelijk zal de
tariefdaling zijn weg naar de consumenten vinden in de vorm van lagere prijzen voor goederen en diensten als gevolg van
prijsconcurrentie tussen detaillisten

1 De data zijn beschreven in K. Jaarsma en W.V.M. van Rijt-Veltman, De kassa rinkelt niet voor niets: afrekenen kost ook geld!, EIM,
Zoetermeer, 17 november 1999.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs