Ga direct naar de content

Meritocratisering leidt tot waterbed-effect in het onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 2018

Op de lange termijn verloopt de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs voor iedereen steeds gelijker. Het is een misvatting om te denken dat we daarmee zijn ­aanbeland in een meritocratische samenleving, waar de intergenerationele overdracht van intelligentie allesbepalend is. In hoeverre bepaalt de ­opleiding of het beroep van de ouders het schoolniveau van het kind?

In het kort

– De overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is steeds meritocratischer geworden.

– De niet-meritocratische ongelijkheden gedurende het voortgezet onderwijs zijn juist groter geworden.

– Kinderen uit hoger opgeleide milieus behouden hun voorsprong door ‘reparaties’, zoals hulp bij huiswerk en het volgen van bijles.

In het kort

Dit artikel is gebaseerd op onderzoek samen met Jaap Dronkers (Dronkers en Van de Werfhorst, 2016)

Er is de laatste jaren een kanteling gekomen in hoe we naar kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs kijken. Langetermijntrends lieten zien dat de samenhang tussen het ­sociale milieu en het bereikte onderwijs­niveau van kinderen de afgelopen halve eeuw is afgenomen, wat wijst op een toenemende sociale openheid. Voorbeelden hiervan uit de stratificatiesociologie zijn de studies van De Graaf en Luijkx (1995), Ganzeboom en Luijkx (2004), en van Tolsma en Wolbers (2010).

Recente studies die een veel kortere termijn onderzoeken, laten echter een omgekeerde trend zien, waarbij de kansengelijkheid afneemt. Zo toonde de Inspectie van het Onderwijs aan dat, wanneer het ouderlijk inkomen toeneemt, leerlingen gemiddeld op een hoger niveau instromen in het voorgezet onderwijs (IvhO, 2016). Ook neemt de segregatie toe tussen scholen (IvhO, 2018). De ­segregatie naar migratieherkomst in het basisonderwijs in de grote Nederlandse steden is even sterk als de black-and-white-­segregatie in grote steden in de Verenigde Staten: beide vertonen een dissimilarity index van rond de 70 (vergelijk de cijfers van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam (OIS, 2017) met ­Frankenberg, 2013).

De boodschap is overgekomen: ­schoolorganisaties zijn bezig met het bevorderen van gelijke kansen, het ­Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft een ­Gelijke Kansen Alliantie opgericht, en de gemeenten nemen het vraagstuk ter harte.

Genetische overdacht als verklaring?

Vanuit verschillende kanten wordt er gezocht naar verklaringen voor de toegenomen ongelijkheid op de korte termijn. Een mogelijke verklaring is paradoxaal genoeg een meer egalitaire samenleving. Als de sociale positie van ouders en kinderen steeds meer via hun IQ + effort wordt verdeeld en overige sociaal-economische belemmeringen zijn geëlimineerd, dan zou de intergenerationele overdracht van onderwijs wel eens kunnen toenemen (Tucker-Drob en Bates, 2016): recent onderzoek toont dan ook aan dat bijna de helft van de variantie in het behalen van een universitair diploma toe te schrijven is aan erfelijke eigenschappen (Smith-Woolley et al., 2018). En volgens psychologen is in Nederland zo’n zestig procent van de variantie in Citotoetsscores te verklaren uit genetische factoren (Bartels et al., 2002). De door Michael Young (1958), in satirische vorm, voorspelde tendens naar meritocratisering wil zeggen dat de ‘schoolbevorderende’ eigenschappen intelligentie en inzet allesbepalend zouden worden voor de positie die men inneemt in de maatschappij. Met de voortschrijding van het genetische onderzoek naar intelligentie zouden we de indruk kunnen krijgen dat ook de door de Inspectie van het Onderwijs aangetoonde toenemende ­intergenerationele effecten het gevolg zijn van meritocratisering.

Het is echter te vroeg om te denken dat Nederland een volledig meritocratische samenleving is geworden waarin onderwijsongelijkheid een gevolg is van de genetische overdracht van leervaardigheden. Een van de belangrijkste bijdragen van de onderwijssociologie van de afgelopen decennia is het aantonen dat er juist onder kinderen met gelijke leerprestaties – of die nu genetisch tot stand komen of niet – persistente verschillen bestaan tussen kinderen uit verschillende sociale milieus wat betreft hun kans om naar hogere onderwijsniveaus door te stromen (Jackson, 2013; Kloosterman et al., 2009). Bovendien gebeurt er ook nog van alles na de overgang naar het voortgezet onderwijs.

Een omvattender blik op verdere schoolloop­banen voor meerdere onderwijscohorten geeft inzicht in de vraag of een toenemende meritocratisering op één ­specifieke onderwijstransitie wellicht gepaard gaat met een ontmerito­cratisering op andere momenten in de loopbaan. Maar juist in Nederland ontbreekt zo’n langetermijnperspectief op de hele schoolloopbaan.

Stapeling van onderwijscohortgegevens

In onderzoek dat ik samen met wijlen Jaap Dronkers (Dronkers en Van de Werfhorst, 2016) deed, hebben we alle beschikbare longitudinale onderwijscohortgegevens van Nederland gestapeld.

Het interessante van deze data is dat deze ons in staat stellen om de cohorten geboren tussen 1940 en 1981 te vergelijken, wat betreft zowel de overgang van het basis­onderwijs naar het voortgezet onderwijs als het later bereikte onderwijsniveau, met inachtneming van leerprestaties, het beroep en de opleiding van de ouders.

Naast alle voordelen, zitten er ook enkele bezwaren aan onze analyse. Ten eerste zijn de data niet altijd landelijk representatief (de oudste cohorten komen uit respectievelijk Noord-Brabant en Twente). Ten tweede zijn niet voor alle cohorten dezelfde meetsystemen voor de leerprestaties gebruikt (bij latere cohorten werd de Citotoets gebruikt, voor eerdere cohorten soms een intelligentietoets). Ten derde loopt de trend niet langer door dan tot het geboortecohort 1981, omdat het beroep van de ouders bij latere data niet beschikbaar is. De cohorten uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs zijn dus geen onderdeel van onze data. En ten vierde is de meting van het bereikte eindniveau niet voor alle cohorten op dezelfde leeftijd gemeten, en is er juist bij deze uitkomst een aanzienlijke paneluitval (zie Dronkers en Van de Werfhorst (2016) voor verdere details over de data).

Aan de hand van deze gegevens onderzoeken we het volgende schoolloopbaanmodel (figuur 1). De totale paden kunnen zo uiteengelegd worden in directe effecten en indirecte paden. Een direct effect is weergegeven met een ­enkele pijl tussen een voorspeller en een afhankelijke variabele, bijvoorbeeld die tussen Vaders opleiding en het Hoogst bereikte niveau vo in figuur 1b.

Een indirect loopbaanpad volgt een tussenweg. Het indirecte pad van Moeders opleiding naar Hoogst bereikte niveau vo in figuur 1a loopt bijvoorbeeld via het directe effect van Schoolprestaties en via Instroomniveau in het vo. Merk op dat dit niet noodzakelijk causale effecten zijn in de zin dat manipulatie van een voorspeller noodzakelijkerwijs zou moeten leiden tot een veranderende responsvariabele, maar hier betreft het multivariate samenhangen.

Figuur 1ESB

Bevindingen

De overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs verloopt steeds meritocratischer, maar ouders passen steeds vaker alternatieve strategieën toe om de verdere schoolloopbaan van hun kinderen te beïnvloeden.

Toenemende meritocratisering

Figuur 2a toont de trends in ‘meritocratische’ paden. Een belangrijke ontwikkeling is dat de samenhang tussen Schoolprestaties en het Instroomniveau in het vo sterk is toegenomen, doordat de allocatie van leerlingen aan het begin van de schoolloopbaan steeds meritocratischer geworden is. Ook neemt de samenhang tussen het opleidingsniveau van de ouders en schoolprestaties toe, wederom in overeenstemming met Michael Youngs oorspronkelijke voorspelling uit 1958. Dit werd ook al aangetoond in een eerdere stapeling van onderwijscohort-data (Rijken en Dronkers, 2001).

We zien echter ook dat de samenhang afneemt tussen Instroomniveau in het vo en het bereikte eindniveau (Hoogst bereikte niveau vo). Er is dus blijkbaar in toenemende mate sprake van mobiliteit gedurende de schoolloopbaan. Of dit gelijkheidsbevorderend werkt, is afhankelijk van de vraag wie hier vooral van profiteert. Figuur 2b toont dat de ­directe samenhang van vaders beroepsniveau en de schoolloopbaan – een niet-meritocratisch pad – afneemt.

Figuur 2ESB

Reparatie van ongelijkheid

Figuur 3 toont hoe krachtig de invloed is van de directe en indirecte paden van de opleidingsniveaus die hun ouders hadden op het eindniveau dat de leerlingen bereiken. Te zien is dat het totale verband nauwelijks verandert: de invloed van het opleidingsniveau van de ouder is dus ongeveer even groot gebleven. Maar voor vaders blijkt dat een steeds groter deel van de samenhang niet via het meritocratische pad loopt van vroege Schoolprestaties naar Instroomniveau in het vo.

We zien dat de directe invloed van Vaders opleiding op Hoogst bereikte niveau vo – die bovenop de sociale verschillen komt in Schoolprestaties en Instroomniveau in het vo – is verdubbeld. De stabiele samenhang tussen het opleidingsniveau van vaders en kinderen is dus van karakter veranderd. Waar vroeger de sociale ongelijkheid (bovenop sociale verschillen in leerprestaties) zich al bij het instroomniveau in het voortgezet onderwijs manifesteerde, zien we voor latere cohorten juist dat de sociale ongelijkheid bovenop de ‘standaardroute’ zich later in de schoolloopbaan vertoont, nadat de eerste meritocratische paaltjes zijn geslagen.

Figuur 3ESB

Hoewel de meritocratisering zich heeft voorgedaan aan het begin van de schoolloopbaan, ontstaan er later in de schoolloopbaan ‘reparaties’ van de intergenerationele overdracht van het onderwijsniveau. Mogelijke mechanismen die achter deze verklaring liggen, zijn te vinden in de thuiscultuur, hulp bij huiswerk, het volgen van bijles, of bij de processen op school – zaken die vermoedelijk sterker door de opleiding van de ouders worden beïnvloed dan door hun beroep. Voor moeders opleidingsniveau vinden we deze ‘reparatie’ overigens niet.

Discussie

De overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs verloopt steeds meritocratischer in Nederland, althans als we de lange termijn bekijken. Leerprestaties worden steeds belangrijker en we zien een toenemende samenhang tussen het opleidingsniveau van de ouders en dat van het kind. Daarbij houden we rekening met het beroep van de vader, dat – eveneens in overeenstemming met de meritocratiseringsthese – steeds minder belangrijk wordt.

Als we alleen naar de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs kijken, zien we dat leervaardigheden – die wellicht deels erfelijk zijn – steeds doorslaggevender zijn, en zouden we abusievelijk kunnen concluderen dat ongelijkheden in schoolloopbanen slechts volgen op ­sociale verschillen in aanleg.

Maar voor die conclusie is het te vroeg. Immers, we zien in onze data niet dat ook verdere schoolloopbanen zich steeds meer ontvouwen volgens het meritocratische pad van leerprestaties. In tegenspraak met de gedachte dat schoolloopbanen in steen gebeiteld zijn, als gevolg van vastomlijnde verschillen in cognitieve vaardigheden, zien we dat de directe samenhang is toegenomen tussen de bereikte opleidingsniveaus van ouders en kinderen.

Onderwijsbeleid in Nederland is sterk gericht op de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs, omdat dit een sleutelmoment is in het leven van een kind. En wellicht als gevolg van de opkomst van de Citotoets, die vanuit ­egalitaire beweegredenen werd ingevoerd, hebben kinderen kansen gekregen die daarvoor onmogelijk waren. Maar dit betekent niet dat de sociale ongelijkheid verdwijnt.

In zekere zin is er sprake van een waterbed-effect: als de ongelijkheid op één punt in de schoolloopbaan vermindert, ontstaan er nieuwe ongelijkheden elders in het systeem. Iets vergelijkbaars is aangetoond voor Frankrijk (Duru-Bellat en Kieffer, 2000). Dit maakt onderwijsbeleid gericht op kansengelijkheid nog uitdagender dan we al dachten. Op zijn minst zouden beleidsmakers moeten beseffen dat het gelijke-kansenbeleid niet alleen gaat over de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs, hoewel dat sinds jaar en dag een belangrijk schanierpunt is in het Nederlandse ­stelsel. Maar de vraagstukken rondom schaduwonderwijs en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zijn ­minstens zo belangrijk.

Literatuur

Bartels, M., M.J.H. Rietveld, G.C.M. van Baal en D.I. Boomsma (2002) Heritability of educational achievement in 12-year-olds and the overlap with cognitive ability. Twin Research and Human Genetics, 5(6), 544–553.

Dronkers, J. en H. van de Werfhorst (2016) Meritocratisering in schoolloopbanen in Nederland. In: P. de Beer en M. van Pinxteren (red.), Meritocratie: op weg naar een nieuwe klassen­samenleving? Amsterdam: Amsterdam University Press, 25–43.

Duru-Bellat, M. en A. Kieffer (2000) Inequalities in educational opportunities in France: educational expansion, democratization or shifting barriers? Journal of Education Policy, 15(3), 333–352.

Frankenberg, E. (2013) The role of residential segregation in contemporary school segregation. Education and Urban Society, 45(5), 548–570.

Ganzeboom, H.B.G. en R. Luijkx (2004) More recent trends in intergenerational occupational class reproduction in the Netherlands 1970–2004: evidence from an expanded database. The NetherlandsJournal of Social Sciences, 40(2), 114–142.

Graaf, P.M. de, en R. Luijkx (1995) Paden naar succes: geboorte of diploma’s? In: J. Dronkers en W.C. Ultee (red.), Verschuivende ongelijkheid in Nederland: sociale gelaagdheid en mobiliteit. Assen: Van Gorcum.

IvhO (2016) De staat van het onderwijs: onderwijsverslag 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

IvhO (2018) De staat van het onderwijs: onderwijsverslag 2016/2017. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Jackson, M. (red.) (2013) Determined to succeed? Performance versus choice in educational attainment. Palo Alto: Stanford University Press.

Kloosterman, R., S. Ruiter, P.M. De Graaf en G. Kraaykamp (2009) Parental education, children’s performance and the transition to higher secondary education: trends in primary and secondary effects over five Dutch school cohorts (1965–99). The British Journal of Sociology, 60(2), 377–398.

OIS (2017) Monitor diversiteit in het basisonderwijs. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, ­afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek, april.

Rijken, S. en J. Dronkers (2001) Schijn of werkelijkheid? Verschillen tussen trends in onderwijsongelijkheid in paneldata en cross-sectionele data. Paper gepresenteerd op de 28e Onderwijs­researchdagen. 25–27 juni, Amsterdam.

Smith-Woolley, E., Z. Ayorech, P.S. Dale et al. (2018) The genetics of university success. ­Scientific Reports, 8(1), 14579. Artikel te vinden op www.nature.com.

Tolsma, J. en M.H.J. Wolbers (2010) Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Publicatie te vinden op www.raadrvs.nl.

Tucker-Drob, E.M. en T.C. Bates (2016) Large cross-national differences in gene × socio­economic status interaction on intelligence. Psychological Science, 27(2), 138–149.

Young, M.D. (1958) The rise of the meritocracy, 1870–2033: an essay on education and quality. Londen: Thames and Hudson.

Auteur

Categorieën