Ga direct naar de content

Meer symbiose tussen wetenschap en beleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 22 2014

Beleid kan effectiever worden als wetenschappers, beleidseconomen en politici een meer symbiotische relatie tot elkaar hebben met meer rolbewustzijn bij de drie partijen.

ESB Openbare financiën

openbare financiën

Meer symbiose
tussen wetenschap
en beleid
Bij het bereiken van meer economische groei via structurele hervormingen is het essentieel dat wetenschappers, beleidseconomen
en politici vanuit hun symbiotische relatie tot elkaar hun eigen rol
bewust zijn en elkaars competenties optimaal benutten. Als prikkels en cultuur verbeteren en actoren elkaar meer opzoeken, dan
leidt dit tot beter opgeleide beleidsmakers, beter onderbouwd en
uitvoerbaar beleid en maatschappelijk relevanter onderzoek.

Ernst
van Koesveld
Directeur Algemene
Financiële en Economische Politiek
op het Ministerie
van Financiën en
bestuurslid van
de Koninklijke
Vereniging voor de
Staathuishoudkunde

580

V

oor economen zijn het interessante tijden.
Van Damme (2014) spreekt van een rat race
tussen wetenschap en praktijk. Ons begrip
neemt toe, maar de wereld om ons heen
wordt minstens zo snel complexer. Begin
deze eeuw werd weliswaar steeds meer onderzoek gedaan
naar financiële stabiliteit, maar toch kwam de crisis als een
verrassing. Sindsdien is het inzicht in de interactie tussen financiële markten en de reële economie gegroeid, maar gaan
de beleidsontwikkelingen ook snel.
Het zijn ook interessante tijden omdat het traditionele
economenpleidooi voor structurele hervormingen in Nederland een politiek gevolg heeft gekregen. Dat de financiële
crisis de overheidsfinanciën uit het lood sloeg, heeft zeker
geholpen in het creëren van draagvlak. Dit neemt niet weg
dat het een bijzondere prestatie is dat in een tijd van politieke
fragmentatie good economics en good politics samengaan. Dit
jaar is de discussie over hoe ons groeipotentieel te vergroten
opgelaaid, maar de uitkomst is nog beperkt qua concrete
beleidsadviezen. Meer groei is mogelijk als we agglomeratievoordelen van stedelijk werken en wonen beter realiseren, we
coördinatieproblemen tussen bestuurslagen aanpakken, als de
arbeidsdeelname toeneemt, we voorbereid zijn op de robotisering van de arbeidsmarkt en als we het belasting-, pensioen-,
en zorgstelsel verbeteren. Het gaat bij hervormingen niet al-

leen om het wat, maar ook om het hoe en wanneer (Ministerie
van Financiën, 2014). Om dergelijke vragen goed op te pakken is het belangrijk dat wetenschappers, beleidseconomen en
politici elkaar goed weten te vinden zodat zij elkaars kennis
kunnen benutten en kunnen bepalen waar nieuwe kennisvorming nodig is en verrijkt kan worden met maatschappelijke
relevantie en praktische inzichten.
de Driehoeksrelatie in historisch perspectief

Het is eigen aan de economische inzichten van specialisatie en
arbeidsdeling dat ieder zijn rol speelt, al gaat dit ook gepaard
met coördinatiekosten. We beginnen met de relatie tussen
wetenschappers en beleidseconomen. In de kern is er sprake
van een symbiotische relatie: goede economische wetenschap
en goed opgeleide economen zijn cruciaal in het proces om
economische kennis om te zetten in beleid. Beleid afgesneden van de wetenschap verarmt en dreigt geregeerd te worden
door ideologie en belangengroepen. Omgekeerd geldt dat
economische wetenschap zonder beleid dreigt te verworden
tot toegepaste wiskunde en maatschappelijk minder relevant
is. Deze symbiose was ook de wijze waarop de grondleggers
van de economie hun vak zagen.
De oprichting van het Centraal Planbureau vlak na de
oorlog weerspiegelt een wetenschappelijke benadering van de
economische politiek. De uitwisseling tussen hoogleraren,
beleidsvoorbereiders en ministers was een vanzelfsprekendheid. Toen het verschil tussen de waargenomen feiten en de
gangbare beleidsconcepten aan het eind van de jaren zeventig
toenam, staken beleidseconomen hun licht elders op, onder
meer bij aanbodeconomen in de Verenigde Staten. Begin jaren negentig kwam er weer aandacht om wetenschap en beleid
in Nederland dichter bij elkaar te brengen met de oprichting
van een postdoctorale beroepsopleiding en een onderzoekscentrum voor financieel-economisch beleid (Van Sinderen,
2001). Inhoudelijk kregen zowel wetenschappers als beleidseconomen meer aandacht voor rationele verwachtingen, de
werking van markten en de kwaliteit van overheidsinstituties.
Het domein van de beleidseconomie verbreedde zich sterk,

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4694) 25 september 2014

Openbare financiën ESB

van thema’s als begrotingsbeleid en arbeidsmarkt tot onder
meer zorg, onderwijs, huisvesting en milieu.
Terwijl het debat over de verhouding tussen wetenschap
en beleid begin deze eeuw weer verstomde, was er onder
economen een hoge mate van overeenstemming over de nodige hervormingen. Dit werd ook politiek vertaald: soberdere
VUT- en prepensioenregelingen, een aangepaste WAO, middelloonsystematiek bij pensioenen, en een nieuw zorgstelsel.
Er was echter een financiële crisis voor nodig om afspraken te
maken over het bijbuigen van de groeiende zorguitgaven en
het doorvoeren van hervormingen inzake de woningmarkt,
de pensioenleeftijd en de arbeidsmarkt. Hierdoor waren ook
minder ‘platte’ bezuinigingen en lastenverhogingen nodig om
de overheidsfinanciën weer op orde te brengen.
Wetenschappers en beleidseconomen

Wetenschappers en beleidseconomen genieten dezelfde
basisopleiding, maar daarna lopen hun wegen uiteen. Een
wetenschappelijk econoom probeert de wereld vanuit een
schaarste-perspectief te begrijpen en te doorgronden, nieuwe
inzichten aan bestaande kennis toe te voegen en te zorgen
voor de verspreiding van kennis omwille van een beter begrip
en bredere toepassing. Voortbouwend op hun inzicht in theoretische verbanden en empirische relaties zijn wetenschappers
ook instrumentenmakers: hoe bepaalde doelen te bereiken op
een zo effectief mogelijke manier? (Van Damme, 1996) Door
sterke specialisatie en het intensief gebruik van wiskunde is
veel onderzoek hightech-economie geworden. Daar ligt ook
de prikkel voor een wetenschappelijke carrière en niet bij het
schrijven van beleidsanalyses en adviezen. Maar prevaleert de
grondigheid van het onderzoek boven de bruikbaarheid, dan
wordt de afstand tussen wetenschap en beleid groter. Daar
staat wel tegenover dat de moderne communicatiemiddelen
het tempo van kennisverwerking hebben vergroot. Ook is het
een brede Haagse ervaring dat als academici worden uitgenodigd mee te denken, ze dat graag doen. Voor beleidseconomen is dat een efficiënte manier om hun kennis up-to-date
te brengen. Interessant is dat in het Verenigd Koninkrijk de
wisselwerking soms contractueel is vastgelegd. Daar bestaan
open contracten waarbij wetenschappers met regelmaat gevraagd wordt reacties te geven op beleidsstukken.
In relatie tot de wetenschapper is de taak van de beleidseconoom tweeledig. Beleidseconomen kunnen op grond van
actuele of verwachte discussies uitdagende onderzoeksvragen
opstellen, gegevens beschikbaar stellen en meedenken hoe de
beleidsvragen te beantwoorden. Dit kan de maatschappelijke
relevantie van de wetenschap bevorderen. Maar aangezien de
tijdshorizon en insteek van beide partijen verschilt, verloopt
dit proces niet altijd soepel en zijn vaak intermediairs nodig,
zoals planbureaus en onderzoeksbureaus.
Een nog belangrijkere taak is dat beleidseconomen de
aanwezige kennis en aangereikte instrumenten gebruiken in
hun advies aan de politiek. Hoe beter het inzicht en het gereedschap dat de wetenschapper aanreikt, hoe effectiever het
werk van de beleidseconoom en hoe groter zijn toegevoegde
waarde in vergelijking met andere adviseurs. De beleidseconoom is hiermee dus afhankelijker van de wetenschappers
dan andersom. Er is een sterke behoefte aan artikelen en presentaties die de bestaande kennis over de economie en de effectiviteit van instrumenten bundelen. Voor wetenschappers

bestaat er echter een sterkere prikkel om nieuw onderzoek te
verrichten dan om meta-studies te schrijven en andermans
onderzoek te herhalen met nationale data. Beleidseconomen
hebben echter de tijd noch de positie om deze rol op zich te
nemen. Dit probleem wordt deels ondervangen door overzichtsstudies van planbureaus, onderzoeksbureaus en netwerken zoals Netspar. Andere methoden om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen zijn canon-artikelen in vakbladen
als ESB, het uitnodigen van topeconomen in Den Haag en
het organiseren van debatten voor academici en beleidseconomen, zoals de Nederlandse Economendag.

De symbiose tussen economische
wetenschap en beleid was ook de wijze
waarop de grondleggers van
de economie hun vak zagen

De kwaliteit van een beleidseconoom is gelegen in de
combinatie van economische kennis en een goede sensitiviteit voor het politieke debat. Meer als vakman dan als wetenschapper vormt hij de spil van de politieke economie. Welk
inzicht is nodig en hoe wordt dat georganiseerd? Hoe kan
draagvlak worden benut of bevorderd voor nieuwe invalshoeken? Wat weten we al of moeten we weten voor toekomstige
discussies? Hij kan ook niet-economische argumenten gebruiken, en zijn overtuigingskracht en gevoel voor politieke
verhoudingen zijn vaak minstens zo belangrijk als inhoudelijke kennis. De meest zuivere benadering is dat een advies ten
eerste een economische analyse bevat: wat is het probleem,
is er sprake van marktfalen, en zo ja, hoe kan de rol van de
overheid vormgegeven worden? En pas vervolgens is het zaak
de politieke context mee te nemen in de advisering; zonder
draagvlak zal een goed advies immers in schoonheid sterven.
Dat de praktijk soms een andere is, komt omdat ambtenaren
hiervoor de ruimte niet hebben of ervaren, of vergroeid zijn
geraakt met bepaalde belangen, dan wel omdat ze op de stoel
van de politicus gaan zitten. Rolbewustzijn is gewenst.
Beleidseconomen en politici

De politiek heeft zowel het eerste als het laatste woord. Het
eerste woord omdat het aan de politiek is de doelen van beleid
te bepalen. Het laatste woord omdat ook de instrumentkeuze
aan de politiek is voorbehouden (Camps et al., 2003). Van de
drie rollen is die van de politicus het minst vrijblijvend, het
meest zichtbaar en vaak het meest ondankbaar: onderwerpen
bespreekbaar maken, een verhaal neerzetten over het wat en
waarom, voldoende steun verwerven en verantwoording afleggen over gemaakte keuzes. In de verhouding tussen doelen
en middelen speelt de beleidseconoom een cruciale rol: wat
zijn zinvolle en realistische doelstellingen, welke instrumenten zijn er voorhanden en welke maatschappelijke kosten en

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4694) 25 september 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

581

ESB Openbare financiën

baten horen bij welke beleidsopties? Op strategische momenten staat de wat-vraag centraal, in de praktijk houdt de adviseur zich vaker bezig met de hoe-vraag.
Gegeven het primaat van de politiek ligt de nadruk in
gepubliceerde beleidsadviezen steeds meer op het presenteren
van een keuzemenu aan beleidsopties en het bespreken van afruilen tussen doelstellingen. Het rapport van de Studiegroep
Begrotingsruimte (2006) is een goed voorbeeld van het eerste.
Op basis van een vergrijzingsstudie van het CPB behandelt
het rapport verschillende opties om de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën te verbeteren, zoals het verschuiven van de
lasten, een hoger eigen risico in de zorg en een hogere pensioenleeftijd. Er wordt geen voorkeur uitgesproken. De twintig

Van de drie rollen is die van de politicus
het minst vrijblijvend, het meest zichtbaar
en vaak het meest ondankbaar

heroverwegingsrapporten uit 2011 bevatten op bijna elk beleidsterrein een scala aan beleidsopties en de Interdepartementale Beleidsonderzoeken hebben dezelfde insteek. De resultaten worden ruimschoots benut in verkiezingsprogramma’s.
Zoals gesteld is het ook de taak van beleidseconomen
om duidelijk te maken wanneer verschillende doelen onverenigbaar zijn en er sprake is van afruilen. Traditioneel wordt
gesproken over dilemma’s, maar er lijkt ook vaak sprake van
trilemma’s, waarbij één van de gewenste doelen onvermijdelijk moet sneuvelen (The Economist, 2014). De meest bekende is de onmogelijke driehoek van monetaire regimes: een
land kan een vaste wisselkoers hebben, vrij kapitaalverkeer
of monetaire soevereiniteit, maar niet alle drie. Hetzelfde
geldt voor financiële stabiliteit, internationale financiering
en soevereiniteit, een inzicht dat is verwerkt in het idee van
een bankenunie. Maar ook elders zijn trilemma’s te vinden.
In de zorg gaan kostenbeheersing, toegankelijkheid en keuzevrijheid moeilijk hand in hand. In een toeslagenstelsel staan
het richten van toeslagen, het beperken van de marginale wig
en een uitvoerbaar stelsel op gespannen voet. Ook de drie
hoofddoelstellingen van het huidige kabinet kunnen als een
trilemma worden gezien: de schatkist op orde, eerlijk delen
en werken aan duurzame economische groei zijn in absolute
zin moeilijk alle drie te realiseren. In de praktijk wordt het
beleidsdebat vaker gevoerd binnen deze trilemma’s.
De verhouding tussen beleidseconomen en politici is
gebaat bij wederzijdse flexibiliteit. Het is goed als de beleidseconoom de ruimte krijgt om nieuwe inzichten op te doen
bij wetenschappers voor actuele en toekomstige vraagstukken
en vrijelijk zijn advies kan opstellen. Omgekeerd geldt dat
beleidseconomen politiek genomen besluiten moeten accepteren, meehelpen uitdragen en uitvoeren. Is van beide sprake,
dan ontstaat een vruchtbare samenwerking.
582

Politici en wetenschappers

Wetenschappers en politici treffen elkaar geregeld, zowel binnenkamers als in het publieke debat. Conversaties zijn vaak nuttig maar kunnen ook schuren omdat beide actoren een andere
taak hebben en een andere taal spreken. Ten eerste zijn economen bij hun advies niet altijd behulpzaam: de wetenschap is niet
altijd in staat harde conclusies te trekken en economen zijn het
onderling vaak niet eens, terwijl politici heldere en eenduidige
adviezen willen ontvangen. Met behoud van bescheidenheid is
een poging tot meer consensusvorming behulpzaam om te bepalen wat we wel en niet weten, waarover we het eens zijn of
waar juist meer onderzoek nodig is (Van Koesveld, 2012). Naast
de publicatie van thematische overzichtsartikelen is de oprichting van het economenpanel van Me Judice een goede stap.
Een verdergaande stap kan zijn te leren van de manier waarop
medische onderzoekers en praktiserende artsen binnen een beroepsgroep samen zo goed mogelijk tot richtlijnen voor behandelingen komen. Zelfs op een terrein als de arbeidsmarkt, waar
Nederlandse economen veel onderzoek hebben verricht, is een
dergelijke praktische richtlijn moeilijk op te stellen (Koning,
2013). Overigens stelt Derksen (2013) dat elk advies aan de
politiek per definitie buitenwetenschappelijk is, “omdat je nooit
kan bewijzen wat je moet doenâ€. De maatschappelijke betekenis
van de economische wetenschap is dan beperkt. Aangezien we
niet alles kunnen meten en weten, is plausibiliteit een gangbaar
begrip in wetenschap en beleid. “We consider a proposition plausible when it is well connected with available knowledge, when it is
in agreement with categories of perception and thought, with observations and theories that merit our belief †(Nooteboom, 1986).
Ten tweede hebben wetenschappers de taak politici
te melden wat de stand van het denken is en hoe data beter
begrepen en geïnterpreteerd kunnen worden. Hier is de ontwikkeling van hightech-economie behulpzaam, bijvoorbeeld
om beter zicht te hebben op selectieproblemen. Angrist en
Pischke (2009) geven in hun handboek van ‘ongevaarlijke
econometrie’ het pakkende voorbeeld van ziekenhuizen. Als
we kijken naar ziekenhuisbezoek en gezondheid zouden we
gemakkelijk de conclusie kunnen trekken dat ziekenhuisbezoek ongezond maakt. Er speelt echter een selectie-bias: juist
vooral minder gezonde mensen gaan naar het ziekenhuis. In
veel gevallen is het selectieprobleem echter minder zichtbaar:
trekken productievere mensen naar de stad of worden mensen productiever wanneer zij zich in de stad vestigen? Wetenschappers kunnen politici helpen om deze verbanden te ontrafelen en kunnen meedenken over wat wel en niet verstandig
beleid is. Ook voeren wetenschappers – al dan niet samen
met beleidseconomen – strijd tegen intuïties en opvattingen
die politiek wel resoneren, maar niet aansluiten op theoretische inzichten en empirische uitkomsten (Van Bergeijk et al.,
1997). In hun ogen laat de economische geschooldheid van
politici te wensen over, zouden ze goed onderzoek naar beleidsexperimenten meer moeten stimuleren en resultaten serieuzer moeten nemen. Politici worden echter vaker afgerekend
op beeldvorming en kortetermijneffecten (Phlippen, 2014).
In het publieke debat is de wetenschapper overigens niet
altijd rolvast en lopen – in de woorden van Derksen – weten en willen al snel door elkaar. Dan is de integriteit van de
econoom als adviseur des te belangrijker. Waarop baseert een
econoom zijn advies? Blijft hij daarbij binnen de grens van
wat hij weet, of laat hij zich verleiden tot uitspraken over wat

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4694) 25 september 2014

Openbare financiën ESB

hij wil? Wordt hij als econoom of als public intellectual beschouwd en maakt hij dat onderscheid ook zelf ? Van Damme
(2014) stelt terecht dat als media-economen onzin verkopen
of meer pretenderen dan ze waar kunnen maken, zij ook hun
beroepsgroep schaden. Hij roept de vraag op waarom economen geen normen of gedragsregels hebben zoals dat bij andere beroepsgroepen het geval is. Ook hier biedt de medische
praktijk een prikkelend perspectief met een af te leggen eed,
een sanctionerend tuchtrecht, een registratie die in principe
tijdelijk is en een verplichting tot bijscholing.
Een derde reden waarom het wel eens schuurt tussen wetenschappers en politici is dat wetenschappers weinig oog hebben voor politieke processen. Acemoglu en Robinson (2012)
stellen dat economen te gemakkelijk abstraheren van politieke
verhoudingen en besluitvormingsprocessen. De overheid is
geen goedwillende dictator, maar een ingewikkelde hiërarchie
van agency-relaties, en goed beleid houdt veel meer in dan
het volgen van een goed advies. Deze blinde vlek kan zelfs
betekenen dat good economics sometimes turn into bad politics.
De privatisering in Rusland werd bijvoorbeeld economisch
aanbevolen maar verstoorde de machtsbalans zodanig dat het
beleid vervolgens gedomineerd werd door de oligarchen, met
alle nadelen van dien. Het omgekeerde kan ook gelden: good
politics sometimes turn into bad economics. Zo zijn de afgelopen
jaren in Nederland veel akkoorden gesloten, die economisch
onverstandige elementen bevatten, maar wel politieke voortgang betekenden. Het Lente-akkoord bevatte mogelijk niet de
beste vorm van vermindering van de fiscale bevoordeling van
eigenwoningbezit, maar wel werd het politieke momentum
benut om het taboe op dit onderwerp te doorbreken en het
pad te effenen voor verdere aanpassing bij het nieuwe regeerakkoord. Het woonakkoord zwakte de door economen gewenste
huurliberalisatie enigszins af, maar vormde wel de opstap naar
constructieve samenwerking in het parlement, waardoor veel
andere hervormingen gerealiseerd konden worden. Het sociaal
akkoord bevatte een aanpassing van het ontslagrecht die economen mogelijk niet ver genoeg ging, maar zorgde er wel voor dat
er in de polder meer evenwicht kwam tussen de factor kapitaal
en arbeid, en dat er mogelijk meer draagvlak ontstaat voor toekomstige aanpassingen in arbeidsvoorwaarden, arbeidsbestel
en pensioenen. Hebben wetenschappers meer oog voor timing
en politieke verhoudingen, dan gaat hun advies niet alleen over
first-bests en end-states, maar ook over second-bests en transitiepaden. Het doorvoeren van structurele hervormingen is te
vergelijken met het repareren van een schip – niet in het droogdok, maar op volle zee. Dat geldt actueel bij het debat over de
houdbaarheid van ons pensioenstelsel waarover een brede dialoog gaande is, inclusief betrokkenheid van wetenschappers.

nen beleidseconomen en politici helpen door te prikkelen en
te spiegelen, door aan de hand van meta-studies een overzicht
te bieden van inzichten en door onderzoek te doen met Nederlandse data. Het onafhankelijke CPB vervult hier een intermediaire rol met rapporten over de kansrijkheid van onder
meer kennis-, onderwijs- en arbeidsmarktbeleid. Omgekeerd
kunnen beleidsmakers wetenschappers helpen met scherpe
onderzoeksvragen, door meer beleidsexperimenten toe te staan
en door goed om te gaan met onderzoeksresultaten. Academici
hebben bovendien een cruciale taak in het opleiden en bijscholen van beleidsmakers. Meer inzicht in de politieke economie
van beleid maakt hen ook tot betere opleiders.
Dat deze driehoek in de praktijk niet altijd goed werkt,
is deels te wijten aan de bestaande prikkels. Wetenschappers
worden vooral geprikkeld nieuw onderzoek te verrichten en
besteden meer aandacht aan onderzoek dan aan onderwijs.
Voor beleidseconomen bestaat het risico dat ze vergroeid raken met een minister, departement of sector, en een specifiek
belang verheffen boven dat van een bredere weging van argumenten en wetenschappelijke inzichten. Politici worden vaak
afgerekend op de kortetermijnresultaten en beeldvorming,
wat ten koste kan gaan van interesse in onderzoek en effecten van beleid op de langere termijn. Contractvormen waarin
wetenschappers met regelmaat gevraagd wordt te reageren op
beleidsstukken kunnen een nuttige prikkel zijn. Meer vormen
van personele uitwisseling tussen de posities in de driehoek
komt de symbiose ook ten goede. Daar waar prikkels onvolkomen zijn, zijn cultuur en attitude des te belangrijker. Voor
een vruchtbare symbiose is het essentieel dat iedereen zich
rolbewust opstelt, zijn eigen valkuilen kent en elkaar opzoekt.
Dit leidt tot beter beleid – evidence-based en uitvoerbaar –
waarbij good economics en good politics samengaan.

Literatuur
Acemoglu, D. en J.A. Robinson (2012) Why nations fail. New York: Crown Business.
Angrist, J.D. en J.S. Pischke (2009) Mostly harmless econometrics. Princeton: Princeton University Press.
Bergeijk, P.A.G. van, et al. (1997) Economic science and practice – the roles of academic economists and policy-makers. Cheltenham: Edward Elgar.
Bovenberg, L.A. (1996) Leren van elkaar. ESB, 81(4074), 790–791.
Camps, M.R.P.M., L.B.J. van Geest en J.A. Vijlbrief (2003) Beleidseconomie binnen departementale muren. ESB, 88(4417), D28–D30.
Damme, E. van (2014) Economie als wetenschap. ESB, 99(4693), 557.
Damme, E. van (2013) Deugdelijke economen. ESB, 98(4674&4675), 757.
Damme, E. van (1996) De kloof tussen wetenschap en beleid. ESB, 81(4074), 780–788.
Derksen, W. (2013) Reactie op: Van pre-economische nonsensus naar economische consensus. ESB, 98(4654), 659.

Tot slot

Koesveld, E.B.K. van (2012) Naar een Nederlandse Beleidseconomen Consensus. ESB, 97(4644),

De taakverdeling tussen wetenschappers, beleidseconomen en
politici is economisch gezien logisch, maar mag er niet toe leiden dat een groep zich isoleert op een van de hoeken van de
driehoeksrelatie. Checks and balances zijn essentieel binnen
en tussen de groepen. Dit vereist dat groepen elkaar weten te
vinden, scherp houden en aanvullen op basis van elkaars kennis en ervaring. Hoewel niet altijd systematisch en zeker niet
op alle terreinen, gebeurt dit nu via veel onderlinge contacten,
commissies en adviesraden, conferenties, netwerkverbanden,
en via de WRR en onderzoeksbureaus. Wetenschappers kun-

576–579.

Koning, P. (2013) Activerend arbeidsmarktbeleid: een beknopte handleiding. TPE Digitaal,
7(2), 60–66.
Ministerie van Financiën (2015) Miljoenennota 2015. Den Haag: Sdu.
Nooteboom, B. (1986) Plausibility in economics. Economics & Philosophy, 1(2), 197–224.
Phlippen, S. (2014) Ode aan de twijfel. ESB, 99(4693), 543.
Sinderen, J. van (2001) Afscheid van beleidseconomie. ESB, 86(4326), 1736–1737.
Studiegroep Begrotingsruimte (2006) Houdbaarheid. Den Haag: Sdu.
The Economist (2014) Buttonwood – Three’s a crowd. The Economist, 5 juli.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4694) 25 september 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

583

Auteur