Ga direct naar de content

Kunst en concurrentie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 9 1987

Kunst en concurrentie
De economische en de artistieke visie op de wereld lijken mijlenver uit elkaar te liggen. Toch zijn er meer raakpunten tussen de economie en de
kunst dan op het eerste gezicht lijkt. De
economist houdt zich bezig met het
probleem hoe met beperkte middelen
een maximaal resultaat te bereiken.
De kunstenaar worstelt met de beperkingen van zijn uitdrukkingsmogelijkheden om op een zo volmaakt mogelijke wijze gestalte te geven aan zijn
ideeen en aan zijn gevoelens. In beide
gevallen gaat het om het bereiken van
maximaal resultaat met beperkte
middelen.
Aangezien de basishouding van de
kunstenaar en van de ondernemer dezelfde is zal het niet verwonderen dat
economie en kunst elkaar ontmoeten
op vele andere terreinen. Neem de rol
van de concurrentie bij voorbeeld. We
hebben soms de indruk dat de wereld
van de kunst niet wordt gekenmerkt
door concurrentie, maar door zachtere
verhoudingen tussen mensen. Niets is
minder waar. De kunstenaar wordt in
feite geconfronteerd met hetzelfde
probleem als de ondernemer. Elke
kunstenaar moet andere overtuigen
van de kwaliteit van zijn kunst. Zonder
erkenning krijgt de kunstenaar niet de
middelen om zich aan zijn kunst te kunnen wijden.
Een probleem voor de kunstenaar is,
dat hij niet de enige is die denkt dat hij
een belangrijke boodschap heeft. Kunstenaars moeten dus concurreren om
de aandacht van het publiek. En deze
concurrentie tussen kunstenaars zal
niet noodzakelijk minder hard zijn dan
de concurrentie op prozaTscher
markten.
Toen de koningen, prinsen en bisschoppen nog de scepter zwaaiden,
werd de concurrentieslag tussen de
kunstenaars uitgevochten in de paleizen. Er was in die tijd een grote concentratie van macht en vermogen.
Kunstenaars konden slechts doorbreken als ze erkenning genoten van de
heersers. Deze deelden dan wat kruimels van hun pracht en praal toe aan
de kunstenaars, en bonden hem op die
manier aan zich. In ruil hiervoor gebruikte de kunstenaar zijn talent om de
heerser te verheerlijken. Deze situatie
betekende een buitengewone stimulans voor de kunst. Dit hoeft geen verwondering te wekken. Heersers was er
veel aangelegen als een goed mens de
geschiedenis in te gaan. Zij waren dus
geneigd de beste talenten om zich
heen te verzamelen. Bovendien kwam
de kunst in hun paleizen terecht, en
daar wensten zij geen middelmaat.

P. de Grauwe

De kunstenaar van vandaag zou een
dergelijke relatie met zijn opdrachtgever verwerpen als een onaanvaardbare aantasting van zijn artistieke vrijheid. Hoe is het zover gekomen? Het
kapitalisme heeft de kunstenaar bevrijd van het juk van de heerser. De
kunstenaar kan nu dank zij de opkomst
van een brede middenklasse van mensen die het zich kunnen permitteren
kunstwerken te kopen, de persoonlijke
band met de heersers verbreken. In
plaats van in dienst te treden van een
kleine elite kan hij nu werken voor een
markt. Een anonieme markt. Deze ontwikkeling bracht een groot voordeel
voor de kunstenaar met zich mee. Hij
verwierf meer artistieke vrijheid, omdat
hij niet meer gebonden was aan een
kleine elite. Hij kon nu zelf de inhoud
van zijn kunst bepalen, zonder compromissen te moeten sluiten.
Toch verdween de dwang van de
concurrentie niet. Integendeel, om erkenning te krijgen moet hij nu een
breed publiek overtuigen van zijn kwaliteiten. En dit blijkt niet zo gemakkelijk
te zijn.
Deze evolutie wordt in artistieke kringen dan ook met gemengde gevoelens
ervaren. Enerzijds heeft het bestaan
en de groei van een anonieme markt
het mogelijk gemaakt dat de kunstenaar een ongekende artistieke vrijheid
kon veroveren, anderzijds heeft de
succesvolle kunstenaar de knusse relatie met de macht verloren. Vroeger
kon hij nog delen in de pracht en praal
van het gezag, nu wordt hij gedwongen
om zijn artistieke produktie te verkopen aan een anonieme massa, voor
wie hij dikwijls slechts minachting
heeft.

We hebben hier dus een groot probleem. Aan de ene kant wil de kunstenaar in geen geval terugkeren naar
een situatie waarin hij met handen en
voeten gebonden is aan de heerser.
Aan de andere kant heeft hij een groot
wantrouwen, ja zelfs vijandschap tegenover het marktsysteem dat de inhoud van wat goede kunst is laat bepalen door een anoniem publiek. Het
liefst zou hij een systeem willen dat de
voordelen biedt van het ancien regime,
zonder het nadeel, van verlies aan artistieke vrijheid. Kan de overheid in een
moderne democratie deze verzuchtingen van de artistieke wereld tegemoetkomen? Twee kanttekeningen zijn
hierbij op hun plaats.
Ten eerste is het de vraag of de overheid in een moderne democratie in
staat is om talent te ontdekken en te stimuleren, ‘to pick the winner’ zoals de
engelstaligen dit noemen. Het lijkt mij
dat de overheid vandaag met een zekere handicap vertrekt in vergelijking
met de heerser in het ancien regime.
Zoals ik eerder betoogde, stimuleerde
deze laatste de kunst vanuit zijn eigen
persoonlijk belang. Hij wenste de beste kunstenaar aan het hof omdat hij zelf
van het kunstprodukt moest genieten
en omdat hij in de kunst een middel zag
om een goede naam te krijgen. Aan de
overheid vandaag wordt gevraagd om
de kunst te stimuleren in naam van het
algemeen belang, een uitermate abstract begrip. Of die overheid daartoe
in staat is, is onduidelijk. In elk geval
kan worden gesteld dat de successen
met het moderne kunstbeleid in Belgie
beperkt zijn.
Mijn tweede kanttekening over de rol
van de overheid is dat in een systeem
waar deze overheid door subsidies de
kunst stimuleert, de concurrentie niet
verdwijnt. Kunstenaars worden in een
dergelijk systeem verplicht te ijveren
voor de erkenning door een bureaucratische en politieke elite. De concurrentie in deze politieke markt is niet noodzakelijk minder intens dan in de andere
markt. Het is belangrijk dit in te zien
wanneer we aan de overheid een actieve rol willen toebedelen in het stimuleren van de kunst.

Auteur