Ga direct naar de content

De uitgestoken nek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 9 1987

De uitgestoken nek
De opvatting dat de economie een soort meccanodoos is en de welvaart een kwestie van ‘social engineering’ heeft niet veel aanhangers meer. Na dertig jaar
sleutelen aan de maatschappelijke instituties is weliswaar veel bereikt, maar op essentiele punten is het resultaat nog steeds onder de maat. Immers, de economische groei ligt al jaren op een laag niveau en is ongevoelig geworden voor beleid. Bovendien is de werkloosheid groot en hardnekkig. Onder invloed van deze
frustrerende ervaring wint de opvatting veld dat de economie een bijzonder gevoelig levend organisme is dat
zich alleen gunstig ontwikkelt in zeer specifieke
omstandigheden, die vrij goed worden beschreven in
de veronderstellingen van de theorie van de volledig
vrije mededinging. In ieder geval verschrompelt het wezen onder centrale sturing en bloeit het op als het in alle
opzichten wordt blootgesteld aan marktprikkels.
De organisaties van werkgevers huldigen al vanouds
een dergelijke opvatting van de economie. In de jaren
zeventig, dat Den Uyl minister-president was en Groenevelt voorzitter van de Industriebond FNV, gaven zij
luidkeels lucht aan hun bezorgdheid over het voortbestaan van de vrijheid van ondernemen, over het tornen aan de machtsverhoudingen in de ondernemingen
en over de te geringe winstgevendheid als gevolg van
voortdurend stijgende arbeidskosten en belastingen.
In de strijd tegen sturing van de investeringsbeslissingen de vermogensaanwasdeling, de automatische
prijscompensatie, de invoering en verhoging van het
minimumloon en uitbreiding van de bevoegdheden van
de ondernemingsraden groeide een sterke ondernemerslobby. Onder het motto ‘meer markt, minder
overheid’ wees deze er onveranderlijk op dat alle pogingen tot ‘social engineering’ de welvaart meer schaden dan baten en de werkloosheid uiteindelijk alleen
maar doen toenemen.
Sinds de ondernemer Lubbers in 1982 minister-president werd, ligt het overheidsbeleid meer in de lijn van
de werkgevers. De arbeidskosten worden gematigd, de
loonvorming zijn gedecentraliseerd, de groei van de
overheidsuitgaven is beknot, de regelgeving ten aanzien van het bedrijfsleven enigszins gestroomlijnd, en
van pogingen de investeringen van de ondernemingen
in detail te sturen is geen sprake meer. Integendeel, ondernemers worden intensief betrokken bij de voorbereiding van het beleid in bijzondere adviescommissies.
Sommige overheidstaken – het arbeidsvoorzieningsbeleid en de uitvoering van de Ziektewet – staan op
het punt te worden overgedragen aan de sociale partners. De meest gebruikte woorden in toespraken van
leden van het kabinet zijn herstel van de marktwerking
en terugtredende overheid. De meccano-doos is goed
opgeborgen.
In de verdediging gedrukt is de vakbeweging, met
name de FNV, de eerste helft van de jaren tachtig de
enige voorstander gebleven van een meer dirigistische
economische politiek gericht op vergroting van de
werkgelegenheid. De pogingen om op centraal niveau
inhoud te geven aan deze doelstelling door middel van
afspraken over hetomzetten van winst in werk mondden echter uit in het ruilen van arbeidstijdverkorting
voor loonmatiging. Tot duidelijke werkgelegenheidsgroei heeft dit echter niet geleid. Dit resultaat verzwakte de aantrekkingskracht van de vakbeweging op potentiele leden, terwijl het met het ledental toch al niet
goed ging. De gestaag afkalvende werkgelegenheid in
de industrie, waar de organisatiegraad traditioneel
hoog was, de lage organisatiegraad in de groeiende za-

kelijke dienstverlening, de geringe neiging van hoger
opgeleiden, vrouwen, uitzendkrachten en deeltijdwerkers om zich te organiseren ondermijnen de vakbonden structureel. Met het oog op het voortbestaan van
de vakbeweging is een nieuwe visie op taken en werkwijze noodzakelijk.
Die herbezinning is in voile gang getuige de recente
discussienota van de FNV Werken in 2000. Deze nota
markeert de overgang van de vakbeweging als sociale
beweging naar de vakbeweging als belangenbehartiger. Om zoveel mogelijk mensen echt aan het werk te
hebben in 2000, moet de economische groei omhoog.
In een snel veranderende wereld kan groei alleen worden bereikt als ondernemingen snel thuisraken in nieuwe technieken, snel kunnen reageren op signalen uit
de afzetmarkt en bovendien de produktiekosten goed
beheersen. Dit vereist een platte organisatie met korte
communicatielijnen naar de top en breed inzetbaar personeel. Dit soort arbeidsorganisaties kan afwisselend
en verantwoordelijk werk met ruime ontplooiingsmogelijkheden bieden. Als bovendien de betrokkenheid van
de werknemers bij de besluitvorming goed geregeld is,
is het werknemersparadijs zo om en nabij bereikt. Bij
het ontstaan van dit soort ondernemingen ziet de FNVnota een vroedvrouwenrol weggelegd voor de vakbond, waarbij de bond de belangen van de werknemers
in de gaten houdt en voorkomt dat werknemers worden
opgezadeld met zaken als ongunstige afroepcontracten en een groot resultaatafhankelijk inkomensdeel.
Deze nieuwe taakopvatting strookt wonderwel met
de organische visie op de economie, zoals die door
werkgevers en regering wordt aangehangen. Toch
geeft de FNV zich niet helemaal gewonnen voor deze
opvatting. Om de extreem langdurige werkloosheid te
bestrijden grijpt zij nog eens naar de meccano-doos:
sociale partners en regering moeten gezamenlijk een
plan ontwikkelen voor het garanderen van een volwaardige arbeidsplaats aan iedereen die langer dan drie
jaar als werkzoekend staat ingeschreven. Ook wordt
het idee geponeerd dat bij grote investeringsprojecten
een aantal arbeidsplaatsen wordt ingeruimd voor de
zwakste categorieen van arbeidsaanbod, etnische
minderheden, vrouwen, jongeren en laag opgeleiden,
die oververtegenwoordigd zijn in categorie langdurig
werklozen.
Met deze voorstellen steekt de vakbeweging haar
nek uit voor groepen die in het organische model pas
aan bod komen als iedereen al is geweest. Dit laatste
stukje sociale bewogenheid van een vakbeweging die
zich voor het overige bereid verklaart intensief mee te
gaan denken met de ondernemers, wordt haar niet in
dank afgenomen. Zonder acht te slaan op de knieval
van de FNV voor het organische model reageerden de
werkgeversorganisaties met een botte afwijzing. Langdurig werklozen kunnen alleen een baan krijgen als de
prijs/kwaliteitsverhouding van hun arbeid de werkgevers bevalt. Met andere woorden, kom nog maar eens
terug als je arbeidskosten flink onder die van een minimumloner liggen of als je de juiste vakopleiding hebt
voltooid. Na vijf jaar flink in de watten te zijn gelegd
door de overheid en met handtamme vakbeweging in
het vooruitzicht was een wat minder bitse reactie menselijker geweest. Wellicht dat de christen Lubbers de
ondernemers daar nog eens op kan wijzen.

W. Sietsma

Auteur