Ga direct naar de content

Kinderopvang in Australië

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 1998

Kinderopvang in Australië
Aute ur(s ):
Godfried, M. (auteur)
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Directorate for Education, Employment, Labour and Social Affairs. Met dank aan
Willem Adema, Stephan v.d. Berg, Gwennaële Bruning en David Kalisch.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4154, pagina 440, 29 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Beleid w ereldw ijd
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid, australie, emancipatie

In Australië is het aantal plaatsen voor kinderopvang in een relatief korte tijd fors uitgebreid. In deze bijdrage wordt het Australische
kinderopvangbeleid besproken door naar de vraag respectievelijk het aanbod te kijken.
In Australië leven 3,4 miljoen kinderen tussen 0 en 12 jaar waarvan 52% door ouders zelf worden opgevangen, 28% is ondergebracht in
informele en 20% in formele kinderopvang. Het gebruik van kinderopvang wordt gestimuleerd met twee subsidies: ‘Childcare assistance’
en ‘Childcare case rebate’. De eerste is gericht op gezinnen met een laag inkomen en gaat direct naar de opvangorganisatie, deze gezinnen
krijgen toegangskorting. Ouders met hogere inkomens komen in aanmerking voor de tweede subsidie: een vergoeding van 30% van de
kosten voor modale inkomens en 20% voor hoge inkomens. Ook bestaat er de ‘Home child allowance’ voor ouders die hun kinderen thuis
opvangen.
De beslissing van een ouder (vaak de moeder) om kinderen thuis op te vangen en dus buiten de arbeidsmarkt te blijven heeft gevolgen
voor de carrière en het toekomstige loon: de investering in scholing, ervaring en training is geërodeerd met als gevolg minder kans op
promotie. Belangrijker is nog dat na de arbeidsonderbrekening het nauwelijks lukt werk te vinden, waardoor afhankelijkheid van een
uitkeringen dreigt, met kans op sociale uitsluiting en armoede van ouder en kind . Dit vormt een belangrijk argument om kinderopvang
(financieel) toegankelijk te maken, hetgeen niet inhoud dat de productiviteit van huishoudelijke arbeid door de Australische overheid
onderschat wordt.
Een belangrijk verschil met Nederland is dat stimulering van kinderopvang wordt gekoppeld aan arbeids(re-)integratie. Het daartoe in
1989 opgerichte programma heet JET (Jobs, Education and Training) en heeft speciaal getrainde medewerkers. JET richt zich op
alleenstaande ouders die, nadat hun kind 16 is, hun recht op de alleenstaande uitkering (Lone Parent Pension, verder uitkering) verliezen.
Zo onderscheidt JET twee groepen alleenstaanden. Ten eerste ouders waarvan de kinderen naar school gaan en die sinds 12 maanden
een uitkering ontvangen en ten tweede ouders waarvan het jongste kind 14 jaar is geworden. Deze ouders verliezen binnen twee jaar hun
recht op uitkering.
De werking van het vrijwillige programma is dat JET-adviseurs ouders benaderen indien ze drie maanden een uitkering geclaimd hebben.
Vervolgens worden in een interview (van ongeveer een uur) ouders geïnformeerd over arbeidsmogelijkheden (eventueel gesubsidieerd),
beroepsopleidingen in combinatie met opvang van hun kinderen. Voor de vervulling van de mogelijkheden worden participanten
praktisch (invullen en aanvragen van formulieren) bijgestaan. Sinds 1992 verdient JET zichzelf door lagere uitgaven aan uitkeringen voor
79% (in 1995) van de kosten terug. Bovendien gold in 1995 dat één op de vijf participanten in JET een baan vond 1.
De eerste stap tot stimulering en uitbreiding van het aanbod van betaalbare, kwalitatief vergelijkbare en bereikbare kinderdagverblijven
werd in 1972 met de ‘Child care act’ gezet. Er werden stichtingen opgericht beheerd door ouders. De infrastructurele uitvoering
(gebouwen en inventaris) werd per staat georganiseerd met rijksmiddelen.
Omdat in 1991 nog immer een tekort aan opvang bestond, besloot de regering om uitbreiding van het aantal opvangplaatsen aan de
markt over te laten: Childcare assistance werd ook beschikbaar voor private kinderopvang. Hiervoor was nauwelijks een strategie
uitgezet: men ging er van uit dat de markt in het tekort zou voorzien. Het aantal opvangplaatsen nam boven verwachting toe tussen 1991
en 1995. De private plaatsen groeiden met 226% tot 140.000 terwijl het aantal in de publieke sector met 17% tot 46.400 steeg. De strikte
planning en regelgeving belemmerde de uitbreiding in de publieke sector. Door de klantgerichte benadering van de private sector
ontstond meer differentiatie waardoor kinderopvang meer op maat kan worden verstrekt. De markt leidt bovendien tot een hogere
efficiëntie, waardoor de vrij te zetten prijzen van private kinderopvang veelal lager zijn dan de publieke, terwijl de kwaliteit nauwelijks
verschilt.
De verdeling van opvangplaatsen is echter ongelijk: er is een overschot in dichtbevolkte gebieden en een tekort in de afgelegen
gebieden. Dit laatste tracht men te ondervangen door publieke kinderopvang daar uit te breiden. Hiervoor zijn onlangs extra middelen (Æ’
14 mln voor de komende vier jaar) gereserveerd. Bovendien is in 1996 een begin gemaakt met een betere coördinatie in één overlegorgaan
waarin de overheid, de publieke en private sector plaats nemen. De wens voor dit orgaan kwam overigens van alle partijen. Ook bestaat
er sinds november 1997 een gratis telefoonnummer, waar ouders terecht kunnen voor informatie over prijzen, tijden, en beschikbaarheid
2.

Stimulering van private kinderopvang is onlangs ook in Nederlands van gestart gegaan, door de introductie van een heffingskorting
(van 20%) over uitgaven aan kinderopvang door bedrijven via de afdracht van loonbelasting. In Australi ë echter is kinderopvang als
gevolg royale subsidies, actieve programma’s en marktwerking beter toegankelijk

1 OESO, The battle against exclusion, Parijs, 1997.
2 Commonwealth department of Health and Family Services, Inquiry into child care funding, Canberra,1998.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur