EconomischoStatistische Berichten
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDS ECONOMISCH INSTITUUT
10 FEBRUARI 1971
56e
JAARGANG
No. 2784
Slepend
Men kan de factoren die tot een staking leiden onder-
scheiden in conditionerende en directe oorzaken. Bij
de sleepbootstaking lijken beide te onderkeimen. De
conditionerende factoren lijken aanwezig te zijn (ge-
weest) in de drie groepen factoren die volgens Dunlop’s
industrial-relations-theorie bepalend zijn.
De politieke factoren zijn duidelijk: de loonmaatregel
en het verzet ertegen; de grotere hardheid die het
optreden van de vakbeweging op het ogenblik ken-
merkt; de strijd om de gunst van de werknemers (mo-
gelijke stembusgangers) in verband met de komende
verkiezingen. Het zijn aanwijzingen dat de politieke
factoren uitbarstingen mogelijk maken.
Economisch is er sinds de invoering van de loon-
maatregel weinig veranderd. De krappe arbeidsmarkt
en het inflatietempo zijn onveranderd. En de aanwij-
zingen, dat er tegen de tijd dat de loonmaatregel af-
loopt sprake zal zijn van een duidelijk economische
teruggang, zijn blijkbaar niet zo sterk dat zij nu al
een matigende invloed hebben (dit argument is niet
waterdicht: het verlangen van werkgevers om te wachten
met het afsluiten van nieuwe looncontracten is ook te
begrijpen als een aanwijzing dat zij verwachten over
een aantal maanden iets goedkoper uit te zullen zijn
dan op dit moment. Zou dit het geval zijn, dan is er
echter voor de bonden alle reden om aan te dringen
op contracten n. Ook in dit geval moet men dan
spreken van invloed van de – nu nog – krappe
arbeidsmarkt).
Ook in de technologische ontwikkeling lijken ver-
anderingen aan te wijzen, die ,,conditionerend” ge-
noemd kunnen worden. De sleepboten, zowel als de
gesleepte boten, worden voortdurend kostbaarder en –
typisch professioneel trekje in de actie – blijkens
uitlatingen van stakers achten zij zich voor de toege-
nomen verantwoordelijkheid niet voldoende gecom-
penseerd. Een laatste factor in deze groep lijken de
geografische omstandigheden. De referentiegroep van
het sleepbootpersoneel wordt duidelijk gevormd door
de havenarbeiders. Met het november-akkoord, dat op
de havenstaking was gevolgd, waren naar het inzicht
van de stakers de loonverhoudingen in hun nadeel
veranderd.
Met de havenstaking en de gevolgen daarvan lijken
directe oorzaken genoemd. Hoe men deze staking ook
beoordeelt, duidelijk is dat het prestige van de ,,erkende”
bonden tijdens deze staking ernstig is aangetast. En
zowel de felheid van de sleepbootstaking als het dure
november-akkoord lijken duidelijke aanwijzingen dat
de bonden proberen hun prestige terug te winnen. Zij
richten zich daarbij tot drie groepen. De werkgevers
wordt duidelijk gemaakt dat de verhouding voortaan
door een grotere distantie zal worden gekenmerkt. De
leden, het sleepbootpersoneel, maar via hen de haven-
arbeiders, wordt gedemonstreerd dat de bonden wel
degelijk iets presteren. Tenslotte lijkt de actie een
poging tot overbieden van de- actiecomités.
Tijdens de actie heeft de heer De Boon, en later
de advokaat van de werknemers, gedreigd dat een
door de bonden verloren kort geding zoveel zou be-
tekenen als het startschot voor actiecomités. Het is
waarschijnlijk niet al te kwaaddenkend om te ver-
onderstellen, dat de bonden er op speculeerden dat
angst voor het lossen van dit schot de werkgevers voor
juridische actie zou doen terugschrikken. Zouden de
bonden inderdaad het kort geding hebben verloren,
dan zouden zij echter ook zelf buiten spel zijn gezet
en zou van terugwinnen van prestige niet veel sprake
zijn geweest. Bevat deze veronderstelling waarheid,
dan lijkt de kwalificatie ,,hoog spel” voor de gehele
actie nauwelijks overdreven. En mogen de bonden,
nu de werkgevers in de tweede instantie het kort geding
door hebben laten gaan, blij zijn met het uitstel dat
de uitspraak hun gegeven heeft.
Op het moment dat de staking werd uitgeroepen,
bestond op twee punten verschil van mening. Over
de datum waarop over nieuwe lonen onderhandeld
moest worden en over de hoogte van de nieuwe lonen
zelf. Tijdens de bemiddeling van wethouder Viersen
werd over het eerste pünt overeenstemming bereikt.
De onderhandelingen van dinsdag 3 februari gingen
dan ook in hoofdzaak over de hoogte van de nieuwe
lonen. Toen het akkoord door de stakers verworpen
werd, werd een tweede karakteristiek van de actie
duidelijk: het f. 45-ultimatum was voor stakingsleider
Huisker een
onderhandelingseis.
Voor de stakers was
het echter een
magisch getal
geworden (vçrgelijk de
f. 25 schoon van de havenstaking of de f. 400). En
duidelijk werd daarmee dat het voor vakbonden één
ding is om in een explosief klimaat een staking uit te
roepen, maar het heel wat lastiger is om een actie ver-
volgens zo te beheersen, dat die op elk gewenst moment
beëindigd kan worden. Een ervaring waarmee ook de
bonden rekening zullen hebben te houden.
Het laatste, in een korte beschouwing als deze, be-
langrijke aspect betreft het effect op de loonmaatregel.
Was de actie bedoeld als een poging een landelijk
patroon te scheppen voor de manier waarop deze
omzeild kan worden? Het is waarschijnlijk te veel eer.
De bovengenoemde oorzaken lijken samen voldoende
verklaring te bieden. Voor zover met de actie zo’n
patroon is geschapen, is dat echter gedaan door de
minister van Sociale Zaken, en niet door de bonden,
met de uitspraak dat afspraken nû, over lonen na 1 juli,
wel wat voorbarig zijn, maar toch tot de verantwoor-
delijkheid van de partijen zelf behoren!
J. de Jong
121
Inhoud
Economische groei OECD-landen
Drs. J. de Jong:
Toen in 1961 de OEEC werd omgezet in de OECD kwam een eind
Slepend
………………121
aan het benadrukken van de door de tweede wereldoorlog veroorzaakte
economische moeilijkheden in West-Europa. De aandacht werd hierdoor
Drs. L. Hoffman:
meer gericht op de economische groei die nodig is voor de verhoging
van de levensstandaard van de twintig bij de OECD aangesloten landen
Economische groei OECD-lan-
en op de hulpverlening aan de ontwikkelingslanden. De belangstelling
den
………………….122
voôr de economische groei blijkt o.a. uit het doel, dat de lidstaten zich
stelden, in de jaren zestig een reële stijging van het bruto nationaal produkt
Prof. Dr. F. Hartog:
met
50%
te bereiken. Ondanks het benadrukken van de economische
groei mag de OECD geen groeifetisjisme verweten worden. In 1961 was
De tucht van de markt …….123
men in de praktijk helemaal nog niet zo ver om rekening te houden met
de negatieve e.ffecten die de economische groei kan veroorzaken.
Ir. S. A. Posthumus:
Enkele macro-economische cijfers van acht OECD-landen
a)
Binnenvaart op drift
……..124
Gemiddelde jaarlijkse groei
0
/0
BEP per
,g
o
1955-1968
sector in 1968
.
gZ
0
Prof. Drs. J. Brands:
BEP
.
.Î
De besloten vennootschap
. . . .
127
.u1
0
.-
00
,n
w
,
,
,
.
o
‘0
0)
‘0
0)
–
.
.
.
Mededelingen
…………129
België
3,9
1,0
4,5
3,8
0,4
0,6
5,4
41,1
53,5
4,2
West-Duitsland
5,1
2,0
5,8
4,7
0,6
1,1
4,6
51,0
44,4
4,4
Ingezonden
……………130
Frankrijk
5,7
2,3
6,6
5,2
0,3
1,1
7,5
45,2
47,3
5,4
Italië
5,5
2,8
7,1
5,0
-0,8
0,9
11,1
38,6
50,3
6,3
Japan
10,2
–
–
–
1,5
1,0
10,5
37,9
51,6
12,4
Boekennieuws
……..131,
134
Nederland
5,1
2,7
6,1
4,7
1,0
1,3
7,0
42,2
50,8
4,7
Ver.
Koninkrijk
2,8
2,7
3,1
2,4
0,5
0,6
3,1
46,8
50,1
2,4
Prognotities
…………..133
Verenigde Staten
4,0
1,1
3,9
4,2
1,5
1,5
3,3
37,7
.
59,0.
3,7
a) De groei is reëel; BEP
=
bruto binnenlands produkt (Japan netto);
BNP
=
bruto nationaal prodUkt.
Redactie
Eind 1970 verscheen van de OECD een rapport waarin werd aange-
toond dat het gestelde doel voor de OECD als geheel bereikt werd
1
.
Commissie van redactie: H. C. Bos,
R.lwema, L.H.Klaassen, H.W.Lambers,
De gewenste groei werd niet gerealiseerd in het Verenigd Koninkrijk,
P. J.
l’vlonfagne, J.
H. P. Paelinck, de Verenigde Staten, België, Denemarken, Zweden, Zwitserland, Grieken-
A.
de Wit
land en Portugal, maar werd ver overtroffen in Italië en Japan. In dit
Redacteur-secretaris:
P. A.
de Ruiter
rapport wordt tevens beschreven hoe die
50%
groei, een geaggregeerd
Adjunct redacteur-secretaris:
cijfer, bereikt werd. Niet alle sectoren in de economie vertonen deze
J.
van der Burg
groei.
De
groei van de landbouwsector is geringer en de groei van de
industrie (uitgezonderd in de Verenigde Staten) is groter dan die van de
totale produktie, terwijl de groei van de dienstensector tussen beide in
ligt, behalve in de Verenigde Staten, Oostenrijk en Noorwegen, waar hij
Economisch-Statistische Berichten
het hoogst is, en in het Verenigd Koninkrijk waar hij het laagst is. Er
Uitgave van de Stichting Het Nederlands
is een aantal factoren, in elk land verschillend, die invloed hebben op de
Economisch Instituut
economische groei:
Adres:
Burgemeester Oudlaan
50,
De groei van de kapitaalgoederenvoorraad door de investeringen,
Rotterdam-3016;
die met hun belichaamde technische vooruitgang de arbeidsproduktiviteit
kopij voor de redactie.’
verhogen. We zien dan ook dat landen met een hoge investeringsquote
–
postbus 4224. Telefoon:
‘
vaak een sterke economische groei kennen. De techniek wordt mogelijk
(010)
14
55 11,
toestel 3701. Bij
adreswijziging s.v.p. steeds adresbandje
gemaakt door uitgaven aan research. en ontwikkeling en door de ver-
meesturen,
spreiding van de techniek ten gevolge van een betere communicatie.
De groei van de beroepsbevolking veroorzaakt samen met de door
Kopij
voor
de redactie:
in tweevoud,
gtypt, dubbele regelafstand, brede marge.
de investeringen gevormde arbeidsplaatsen groei van de produktie. Ook
de beroepsbevolking draagt door meer scholing bij tot een technische
Abonnementsprjs:
f. 44,72 per jaar,
vooruitgang.
studenten f. 31,20, franco per post voor
.
Sectorale samenstelling vaii de economie en de verandering hierin.
Nederland, België, Luxemburg, overzeese
Naarmate de welvaart van een land stijgt zien we dat een verschuiving
rjjksdelen (zeepost).
Prijs van dit nummer:f.
1,50.
Abonnementen
optreedt van belangrijkheid in de economie van landbouw via industrie
kunnen ingaan op elke gewenste datum,
naar diensten. De overgang van landbouw naar meer produktieve in-
maar slechts worden beëindigd per
dustrieën veroorzaakt meer economische groei, terwijl de overgang van
ultimo van een kalenderjaar.
industrie naar diensten de economische groei afremt.
Betaling:
giro 8408; Bank Mees & Hope
De internationale handel stimuleert de economische groei. Helaas
NV,
Rotterdam; Banque de Comnzerce,
moet geconstateerd worden dat de OECD er niet in geslaagd is de hulp-
Koninklijk plein 6, Brussel,
verlening aan en de handel met de ontwikkelingslanden te verbeteren.
pos/cheque-rekening 260.34.
.
L.
Hoffman
Advertenties:
N. V.
Kon. Ned. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141,
1
OECD: ,, The Growth of Out put
1960-1980,
Retrospect, Prospect and
Schiedam, tel. (010) 26 02 60, toestel 908.
Pro blems of Policy”, december
1970.
122
F. Hartog
De tucht
van de markt
De marktprijsvorn
–
ting staat op het
ogenblik niet erg hoog in aanzien.
Men behoeft er maar weinig over
door te denken of er dienen zich vele
monopolie-elementen aan, en ook de
consumenten worden zodanig gema-
nipuleerd dat hun vraag een onbe-
Irouwbare afspiegeling is van hun
echte behoeften. Maar hebben
we
iets
beters? Als we de euvelen van de
marktprijsvorming willen verhelpen
komen we doorgaans van de regen
in de drup. Er dringen zich enkele
voorbeelden op waar geheel of ten
dele gebroken is met de tucht van de
markt, maar die niettemin allerminst
tot navolging prikkelen.
Neem de genationaliseerde indus-
trie in Engeland. Men wilde hier de
economische commandoposten in
handen nemen, om de volkshuishou-
ding beter van bovenaf te kunnen
regelen. Maar het is precies andersom
uitgekomen. De genationaliseerde in-
dustrie is de infiatiemaker bij uitstek
geworden. Men leze wat
The Econo-
mist daarover telkenmale schrijft. De
tucht van de markt werkt hier niet
meer. Daardoor is er geen rem meer
tegen looninfiatie. Eventuele verlie-
zen als gevolg van excessieve loon-
stijging worden bijgepast door
de overheid. Liquiditeitsmoeilijkheden
door toeneming van loonbetalingen
worden gemakkelijk opgevangen
doordat men volop kan lenen bij het
bankwezen. Leningen worden na-
inelijk door de overheid gegaran-
deerd. Op deze wijze weet dc
genationaliseerde industrie zich te
onttrekken aan de politiek van geld-
krapte. Engeland wordt door het ge-
nationaliseerde blok aan het been in
belangrijke mate onbestuurbaar.
Of neem de Europese landbouw.
Mcii wil de boeren bepaalde mini-
mum prijzen garanderen en maakt bo-
vendien hun produktiefactoren extra
goedkoop. Het gevolg is dat er grote
overschotten ontstaan, dietegen
zwaar verliesgevende prijzen op de
wereldmarkt worden verkocht. Daar-
door wordt deze nog meer bedorven,
met als gevolg weer meer protectie.
Het derde voorbeeld is de Neder-
lanclse woningbouw. Er wordt zwaar
gesubsidieerd om nieuwe woningen
betaalbaar te maken voor de minst
draagkrachtigen. Maar daardoor wor-
den de huren zozeer bedorven dat
er weinig animo meer is het particu-
liere initiatief op de woningbouw te
richten. De vraag wordt afgeleid naar
de sterk bevoorredlite woningwet-
bouw. Die moet als gevolg daarvan
in steeds sterkere mate het gat op-
vullen dat de van de markt wegge-
drongen particuliere bouw openlaat.
Er moet voortdurend meer geld bij,
en er zou bovendien meer gebouwd
kunnen worden als men het aanbod
niet ontmoedigde.
In al deze gevallen zijn de bedoe-
lingen goed, en de redenen waarom
de tucht van de markt wordt opzij
gezet zijn zeer aehtenswaardig. Maar
toch: iets dat de markt redelijkerwijs
vervangen kan, hebben we nog niet
gevonden. Alles wordt slechter als
we het beter willen doen. Door de
signalen van de markt op te geven
moeten we in de mist verder. Er kan
onmiddellijk worden toegegeven dat
het gebrekkige signalen zijn. De ver-
fijnde denkapparatuur van de wel-
vaartseconomic laat duidelijk zien
wat er allemaal mis is. Maar alvorens
(leze signalen als waardeloos terzijde
te schuiven is het van belang na te
gaan wat de alternatieveii zijn.
Meer-in het algemeen is het op het
ogenblik de waan van de tijd dat
alles wat fout is anders gedaan moet
worden. Wie ook over dat andere
kritisch wil nadenken wordt bij de
discussie veelal terzijde geschoven.
Toch is het niet voldoende acht te
geven op bestaande fouten. Er moet
ook aannemelijk worden gemaakt of
en in hoeverre het alternatief beter
zal werken. Het ziet er naar uit dat
een ideale economische orde niet mo-
gelijk is. Wij zullen ons moeten neer-
leggen bij een aantal tekortkomingen..
Het gaat er om dat stelsel te vinden
waar deze het geringst zijn. Daarbij
ligt de bewijslast bij degenen die iets
willen veranderen. Als zij de markt-
prijsvorming opzij willen zetten zul-
len zij het op dit punt zeer zwaar
hebben, want zoals de genoemde
voorbeelden laten zien is het middel
veelal erger dan de kwaal.
Dit brengt ons nog op een ander
punt, namelijk de verdere uitbouw
van de industriepolitiek. De slechte
ervaringen met landbouwsubsidies
verhinderen niet dat nu ook voor de
industrie steeds meer aan regerings-
steun wordt gedacht. Nog geschiedt
het ad hoe, maar mettertijd zal ook
dit worden uitgebouwd tot een sys-
teem. In het licht van het voorgaande
moet het zich begeven op het hel-
lende vlak van subsidiëring zeer ge-
vaarlijk worden geacht. Niemand
denkt nog aan een zo algemene sub-
sidiëring als bij de landbouw, maar
ook daar is het als uitzonderingsmaat-
regel begonnen. Als de tucht van de
markt eerst wordt ondermijnd, lijkt
het later nog maar een kleine stap
haar geheel opzij te zetten. De markt
is een scheidsrechter die goed spel
beloont en verkeerd spel afstraft.
Iedere scheidsrechter neemt wel eens
verkeerde beslissingen en is feilbaar.
Maar gaat het zonder scheidsrechter
beter?
ESB 10-2-1971
123
Binnenvaart op drift
IR. S.A. POSTHUMUS*
Aandacht voor de toekomst
Onze oudste vervoerstak, de binnenvaart, begint in
enige beweging te komen. Men begint zich zorgen te
maken over de toekomstige ontwikkeling. Tot voor
kort hechtte men daaraan niet veel aandacht. De
schipperij is een traditioneel vak en men heeft meestal
gedacht, dat het wel zo zou blijven. In de crisisjaren
(1933) werd ter bescherming van de individuele schip-
pers een beurtverdeling via de op verschillende plaatsen
van ons land onder overheidsverantwoordelijkheid wer-
kende schippersbeurzen ingevoerd.
Met deze ,,evenredige vrachtverdeling” was men te-
vreden, ook al moest men in tijden van overcapaciteit
van aangeboden ladingruinite soms dagen op een vracht
wachten. Bovendien werd deze regeling sinds de in-
voering van de Wet Goederenvervoer Binnenvaart
(WGB, november 1951) sterk uitgehold door verschil-
lende uitzonderingen, waardoor in bepaalde relaties be-
vrachting buiten de beurs om, en daarmee een veel
efficiënter gebruik van scheepsruimte, mogelijk werd.
Deze situatie van betrekkelijke rust wordt nu nogal
ernstig verstoord. Directe aanleiding is een wetsvoorstel
van staatssecretaris Keyzer, dat beoogt de WGB zodanig
te wijzigen, dat de hle evenredige vrachtverdeling en
de verantwoordelijkheid van de overheid daarvoor
komen te vervallen. Motief daartoe is het besluit van
de Raad van EEG-verkeersministers van 22 juni 1965,
dat primair gericht was op de regeling van het Europese
grensoverschrijdende vervoer, maar met de consequen-
tie, dat dit beleid binnen vastgelegde termijnen na de
invoering van de eerste fase eveneens zou gelden voor
het interne nationale vervoer. Reeds in de eerste etappe
zou met name het goederenvervoer te water gebonden
zijn aan zgn. referentie-tarieven. Dat zijn door de
Europese overheden vastgestelde margetarieven. Binnen
de marge is elke vrachtovereenkomst vrij. Buiten de
marge zal publikatie van het overeengekomen tarief
verplicht zijn. Vervoersovereenkomsten met een langere
looptijd op bijzondere prijsvoorwaarden zullen mogelijk
zijn, zij het binnen het kader van zekere beperkende
bepalingen. De invoering van deze referentie-tarieven
impliceert een vrije mededinging op cle veçvoersmarkt.
Dit principe-besluit van cle Raad van Verkeersmi-
•iiisters heeft in ons land in dc kring der vervoerders
een in het algemeen positieve reactie ondervonden. Hei
is het enige principiële en het gehele vervoer omvattende
besluit in de geschiedenis van deze Raad, dat eens-
gezind vas. De Europese Commissie heeft daarna
geprobeerd deze visie op de ontwikkeling van dc
Europese vervoerspolitiek met gedetailleerde voorstellen
op onderdelen te verwerkelijken. Er is tot nu toe weinig
van terecht gekomen. Zoals iim zovele gevallen, als de
Raad van Ministers van de EEG tot concrete beslissin-
gen moet komen naar aanleiding van door de EEG-
Commissie ingediende voorstellen, ontstaat een verlam-
ming in de besluitvorming, v’aardoor de noodzakelijke
voortgang op irriterende wijze vertraagd wordt.
Versterking van de mededinging
Voor elke bedrijfstak, ook voor het vervoer, blijft de
mededinging als motor voor een zo efficiënt mogelijke
bedrijfsvoering een essentiële voorwaarde. Elke bedrijfs-
lak, ook de binnenvaart, waarin dit element niet werkt,
slaapt in, veroudert en gaat tenslotte ten onder. Bij
het vervoer – en niet alleen bij het vervoer – is er
in de loop van de ontwikkeling de laatste veertig jaar
steeds nadrukkelijker dc voorwaarde gesteld dat een
verantwoorde mededinging alleen aanvaardbaar is bui-
nen het kader van een soepel, maar effectief werkende
capaciteitsregeling. Dit is de essentie van de hier te
lande geldende wetgeving voor het vervoer (Wet Auto-
vervoer Personen, Wet Autovervoer Goederen, Wet
Goederenvervoer Binnenvaart), en dat is en blijft een
beslissend en juist uitgangspunt. Zorg dat de capaciteit
van de aangeboden ladingruimte (via een -verantwoord
vergunningenbeleid t.a.v. uitbreidingsverzoeken) zich zo-
danig ontwikkelt, dat er een evenwicht blijft tussen
het aanbod van en de vraag naar ladingruimte.
Te lang is aan het vervoer de functie van ,,dienst”
toegekend. In feite is daarmee de eigen economische
functie van het vervoersbedrijfsleven genegeerd. Wan-
neer men de capaciteitsontwikkeling niet enigermate
in de handt houdt, is de natuurlijke neiging tot expansie
gewoonlijk zo sterk, dat er in feite steeds overcapaciteit
is. In die situatie is de naar ladingruimte vragende
verlader altijd de ,,koning” in de markt. Hij kan tot
afbraakprijzen de vervoerders, die bijna tot elke prijs
bereid zijn hun vaste lasten zoveel mogelijk te com-
penseren, tegen elkaar uitspelen. Een betrekkelijk be-
scheiden overcapaciteit kan reeds gemakkelijk tot moei-
lijkheden in de bedrijfsvoering leiden, ook in de door en
door gezonde vervoerbedrijven.
De verdeling van de te grote ladingruimle via cle
evenredige vrachtverdeling op de schippersbeurzen is –
dan ook in feite het gevolg van dc in dc binnenvaart
periodiek en veelvuklig voorkomende overcapaciteit.
J.)c auteur van dii artikel was Staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat in liet Kabinet-Cals (1965-1 966);
hij is (voor de PvdA)
lid
Van de Tweede Kamer der
Staten-Geiieraal en voorzitter van de Transportcommis-
sie van liet Europese Parlement.
124
•
.
….
..’.
,-..,
. ..
..
.,.-
-.
•
…,-
‘_.,_
Daar ligt de kern van het vraagstuk. Persoonlijk, en
met mij vele anderen, ben ik dan ook van mening
dat de evenredige vrachtverdeling afgeschaft moet wor-
den als er een redelijke capaciteitsregeling in de plaats
daarvan is gekomen. Binnen dat kader kan er pas sprake
zijn van een bedrijfsvoering op basis van de gewenste
mededinging der vervoerders in hun relaties, met de
verladers.
Wat doen de overheden?
Lang hebben de Nederlanders – en lang niet alle
Nederlanders – alleen gestaan met de verkondiging
van de hiervoor aangeduide stellingname. Met name
in de Europese vervoerdiscussie. Vooral Duitsers en
Fransen zwoeren en zweren nog wel vast bij een strak
en bureaucratisch tarificatie-systeern als enig middel om
vanwege de overheid invloed op de ontwikkeling van
het vervoerswezen uit te oefenen. Terwijl men andere
takken van bedrijfsleven een grote vrijheid van handelen
laat bij het sluiten van overeenkomsten met hun af-
nemers, was dat het vervoer, dat toch ook een zelf
–
standige economische bedrijfstak is, niet vergund.
Ondertussen, heel langzaam, begint er begrip te
komen. De hiervoor vermelde beslissing van de Raad
van Verkeersministers in juni
1965
getuigt er reeds
van. Hoezeer aanvankelijk geporteerd voor cle Duitse
en Franse dogmatiek, begint ook de Europese Corn-
missie langzamerhand iets van de essentie van deze
problematiek te begrijpen. Deze Commissie heeft on-
dertussen voor de Europese binnenvaart een aantal
maatregelen voorgesteld die bedoelen om zowel het
gevaar van de
structurele
overcapaciteit (met een sloop-
regeling) als het gevaar van een
conjuncturele
over-
capaciteit (met een vrijwillige tijdelijke stilleg-regeling)
te beteugelen.
Ook de Centrale Commissie voor de Rijn (leden:
de Rijnvaartstaten West-Duitsland, Frankrijk, Neder
–
land, België, Zwitserland, benevens Engeland) heeft een
voorstel voor een stilleg-regeling op tafel gelegd. Onder
–
tussen hebben de nationale staten ook reeds bepaalde
voor hun gebied geldende maatregelen voorgesteld of
reeds in werking gesteld. De Westduitse regering stelde
een sloopregeling voor de binnenvaart in werking. In
Nederland heeft de Commissie vervoervergunningen de
uitbreiding van de Nederlandse binnenvloot geblokkeerd
(behalve t.a.v. voor dit doel zeer goede schepen) en
is na enkele sloopmaatregelen voor beperkte categorieën
nu ook een meer omvattend wetsontwerp voor een
sloopregeling aan de Kamer aangeboden. Toch wel een
teken dat er enige beweging in deze problematiek komt.
Wat wil het bedrijfsleven?
De grote zwakte van het bedrijfsleven in de binnen-
vaart is dat het een weinig krachtige eenheid vormt.
Enerzijds
zijn
dc grote rederijen – hetzij op enigerlei
wijze verbonden met sterke verladers of ook aan zee-
rederijen, hetzij meer of minder onafhankelijk – sterk
gciicht op maatregelen die modernisering vaii het bedrijf
bcogcii. lii die kring is mogelijk de meeste bereidheid
aanwezig om lot een gezonder iiiededingiiig te geraken.
Zij fungeren voornamelijk in het grensoverschrijdencl
vervoer. Daarnaast is er zowel in het grensoverschrij-
dencl, in het zuiver binnenlands vervoer als in beide
functies een groot aantal van particuliere schippers,
die soms georganiseerd zijn in grote of kleinere coöpera-
tieve verbanden, of geheel individueel werkzaam zijn.
Een groot deel der particuliere schippers in het voor-
namelijk grensoverschrijdende vervoer – dat niet ver-
plicht is via de beurs lading te zoeken – is georgani-
seerd in de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale.
Sommigen werken via kleirere coöperaties (o.a. voor
speciale vervoeren). Verder zijn de schippers in na-
tionale en internationale vaart georganiseerd in alge-
mene of confessionele organisaties, die weer meer of
minder overkoepeld worden door de Stichting Neder-
landse Particuliere Binnenvaart. Daarnaast werkt als
ontmoetings- en discussiecentrum voor deze organisaties
het Binnenseheepvaartcongres en bestaat er nog een
algemene schippersvereniging Schuttevaer, waarin echter
slechts nautische en technische vraagstukken behandeld
worden (met één uitzondering op deze regel, namelijk
de vraagstukken m.b.t. het onderwijs van schippers-
kinderen). Een wel zeer gedifferentieerd, ja verdeeld
gezelschap, dat nauwelijks in staat is om in de maat-
schappelijke tegenstellingen, waarbij zij betrokken zijn,
een krachtige positie in te nemen. Wel een groot ver-
schil met bijvoorbeeld de wijze waarop de landbouw-
wereld haar vragen en wensen weet te realiseren.
Het is duidelijk dat deze sector van het bedrijfsleven,
als het er op aankomt,
in liet algemeen
niet veel wil.
Toch zijn er enige verheugende aspecten te melden.
Redelijke toekomst mag verwacht worden
.-…..
.
–
….
Er begint nu in dit conglomeraat van standpunten
langzamerhand wat discussie en een beetje tekening
te komen. Jn het bijzonder door de indiening van de
hiervoor vermelde wetsontwerpen: wijziging WGB
(d.w.z. opheffing van de evenredige vrachtverdeling) en
sloopregeling.
De wezenlijke achtergrond van deze vragen is de
noodzaak onze binnenvaartvloot drastisch te vernieu-
wen. Zo op het eerste gezicht is er geen kou aan de
lucht. We beleven op dit ogenblik één van die perioden
van opleving in de binnenvaart (waarvan de Rijnvaart
de bepalende factor is) die van tijd tot tijd voorkomen.
Zij het dan tot nu toe de perioden van overcapaciteit
heel wat meer en heel wat langer voorkwamen dan die
van volbezetting, die we nu doormaken. Gewenst is een
zodanige capaciteit in Europees en nationaal verband,
dat er in het algemeen een evenwicht is in de markt
tussen de wensen der verladers en die der schippers.
De toekomst van deze bedrijfstak lijkt verzekerd.
In Europees verband vervoert de binnenvaart meer dan
weg en rail tezamen. Uiteraard ligt daarbij het zwaar-
tepunt op het massagoed, maar ook het stukgoed en
vooral gespecialiseerde relatievervoeren op dit gebied
zijn een niet te verwaarlozen factor. Wanneer de trend
van de afgelopen jaren zich blijft voortzetten, mag
aangenomen worden, dat van
1968
tot ±
1985
het
door cle Europese binnenvaart vervoerde goederenvo-
luiiie zal verdubbelen.
Cezon(lullakiug is nodig
Dc grote vraag is echter welke bijdrage de Nederlandse
binnenvaart aan deze verwachte ontwikkeling zal geven.
Hoewel aanvankelijk de aandacht sterk werd gericht
op dc kwantitatieve
overcapaciteit, nu deze voor (lit
ogenblik meer of minder opgeheven is (afgezien van
ES13 10-2-1971
125
de vele schepen die in feite voor opslagruimte worden
gebruikt), valt de aandacht meer en meer op de
kwa-
liteir
van de vloot. Maar als de kwaliteit van de vloot
verbeterd zou worden en de oude schepen gesloopt en
nieuwe – grotere – gebouwd gaan worden, dan zal
men met bijzondere aandacht ook het kwantitatieve-
capaciteitsverloop moeten volgen en op soepele wijze
moeten regelen. Anders vervalt men weer tot meer
frequente perioden van overcapaciteit.
Om de situatie fundamenteel te verbeteren werd,
zoals gezegd, door de regering op 18 november 1969
een wetsvoorstel ingediend om de evenredige vracht-
verdeling af te schaffen. Zowel op een in maart 1970
over dit onderwerp georganiseerd Binnenscheepvaart-
congres, als in het verslag van de hoorzittingen door de
Vaste Kamercommissie van Verkeer & Waterstaat op
2 april 1970 gehouden, alsook in het voorlopig verslag
op dit wetsontwerp blijken verdeeldheid en aarzeling.
Een belangrijk deel van de particuliere organisaties
wil van deze afschaffing niets weten, maar wil integen-
deel de werking ervan meer algemeen gaan toepassen,
en wenst dus beëindiging van de uithollende uitzon-
deringen. Een andere groep – vooral de verladers –
zijn voor de afschaffing zonder meer. Daartussen zit
een onmeetbare categorie, die begrijpt dat voor een
moderne bedrijfsvoering in de binnenvaart de even-
redige vrachtverdeling een niet meer bruikbaar middel
is geworden, maar zij stelt deze afschaffing Pas als
aanvaardbaar als de regering een aantal compenserendc
maatregelen neemt. In de eerste plaats maatregelen, die
de gezondheid van de bedrijfstak niet alleen herstellen,
maar ook kunnen handhaven: modernisering, slooprege-
ling, een effectief werkende capaciteitsregeling. Daar-
naast een aantal sociale maatregelen, waardoor de
zwakken die door deze regeling gaan afvallen op re-
delijke wijze een ander bestaan kan worden verschaft
(bijstand, herscholing, e.d.).
Reeds bij de behandeling van dit ontwerp werd door
vertegenwoordigers van deze tussengroep de in het
voorlopig verslag vermelde eis gesteld, dat behandeling
van dit wetsontwerp pas mogelijk zou zijn als de in-
houd van de door de regering aan te bieden sloop-
regeling bekend zou zijn. Dit wetsontwerp is inmiddels
op 17 november 1970 aan de Tweede Kamer aange-
boden.
Nieuwbouw nu!
Er is intussen een beslissend en, in zekere zin, een
sluipend gevaar: de voortdurende veroudering van onze
binnenvaartvloot. Zonder dat dit voor elk geval geldt
kan men daarbij stellen, dat in het bijzonder de kleinere
scheepstypen tot de categorie van de steeds minder
bruikbare schepen gaan behoren. Maar ook bij de
grotere schepen, vooral bij de gesleepte schepen, is
er sprake van vérgaande veroudering. Gi;osso modo is
tweederde tot driekwart van de vloot afkomstig van
de tijd voor de Tweede Wereldoorlog, zelfs een 10
t
20% van voor de Eerste Wereldoorlog. Het is verlei-
delijk met deze schepen te blijven varen, zolang ze
nog niet verdrongen worden door nieuwe en meer of
minder voor speciaal vervoer gebouwde schepen in
binnen- en vooral- buitenland. Deze oude schepen zijn
meestal volledig afgeschreven; men kan dus voor be-
trekkelijk lage vrachten nog voordelig varen. Een nieuw
schip kost handen vol geld en komt dus onder een
zware hypotheek (met een zeer hoge rente).
En toch wordt de situatie steeds dringender. Bij
enige recessie in de markt (en dat komt in de binnen-
vaart tot nu toe periodiek voor) dreigt een meedogen-
loze sanering. Een mogelijkheid is nog het gebruik als
opslagruimte, maar daarin zit ook niet meer zoveel
ruimte. De meeste kans biedt de scheepssloper met
een – in die onistandigheden geldende – afbraakprijs
voor het geleverde schroot. –
Het was om deze overwegingen dat op het binnen-
scheepvaartcongres van 18 november 1970 een discussie
werd geëntameerd onder de titel ,,Nieuwbouw Nu”.
Niet wachten lot het weer minder goed gaat, maar ni
in de periode van volbezetting en goede vrachten mo-
derniseren. Daarbij kwamen natuurlijk in volle omvang
de vragen rond het in november 1970 aangeboden
wetsontwerp sloopregeling aan de orde.
De historie van de oplossing van de problemen rond
de sanering van onze binnenvaart is, niet enkele woor-
den samengevat, de volgende: in het voorjaar van
1965
besloot de Commissie Vervoervergunningen op de basis
van de Wet Goederenvervoer Binnenvaart deze bedrijfs-
tak te sluiten voor verder toe te voegen schepen. Er
dreigde toen een toevloed van oude, buitenlandse sche-
pen, die voor ccii appel en een ei hier verkocht werden.
Deze regeling gold – uiteraard – zowel voor uit het
buitenland als uit het binnenland aangeboden schepen.
Een technische commissie uit het bedrijfsleven advi-
seerde over de kwaliteit der aangeboden schepen en
alleen, wanneer deze kwaliteit goed was, kon de CVV
deze schepen toelaten. In 1969 werd op deze basis
ongeveer eenderde der aanvragen afgewezen.
Jn november 1965 trad de sloopregeling kleine noor-
delijke schipp’erij in werking. Hier was de sanering het
meest urgent. Via deze regeling, die geldt voor de
schepen beneden de 100 ton, werd tot nu toe 15.000
ton laadvermogen uit de markt genomen. Op 15 augus-
tus 1968 kwam de sloopregeling binnenvaart 1968 (voor
schepen tot 300 ton) in werking. Het is de bedoeling
dat hiermede 180.000 ton uit de markt zal worden
genomen.
Maar ook voor grotere scheepstypen was sanering
en vernieuwing een dringende zaak. Daartoe installeerde
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op 20
oktober 1968 een Studiecommissie Sloopregeling. Via
21 dagvergaderingen kwam deze Commissie – be-
halve op één punt – tot een praktisch unaniem re-
sultaat. Na drie maanden werken, op 31 januari 1968,
bood zij haar rapport aan de Staatssecretaris aan. Daar-
na duurde het bijna drie jaar, voordat een wetsontwerp
Sloopregeling op tafel kwam. Dit zou dus het sluitstuk
van de totale herstructurering van onze binnenvaart
moeten zijn.
Ook hier dezelfde bezwaren van de schipperij als
reeds met de behandeling van de voorgestelde alschaf-
fing van de evenredige vrachtvcrcleling beleefd.
0
1)
al die punten waar cle sloopcommissie met ccii aantal
begeleidende, sociaal en fiscaal tegemoetkomende su-
gesties was gekomen, bleef de Staatssecretaris substan-
tieel achter bij hetgeen door deze commissie was vooi
–
gesteld. Wanneer men ziet naar de financiële hulp, die
de overheid wil geven, wanneer men ziet naar de be-
geleidencic maatregelen, dan moet men concluderen dat
onze binnenschipperij – toch een levenskrachtige be-
drijfstak – er vergeleken met de overheidshulp aan de
landbouwsanering maar bekaaid afkomt.
126
1
•’S’
,
De besloten vennootschap
(BV of PV?)
PROF. DRS. J. BRANDS
Het ontwerp van wet tot regeling van de besloten ven-
nootschap met beperkte aansprakelijkheid, de Memorie
van Toelichting, het Voorlopig Verslag, nu ook de
Memorie van Antwoord verschaffen belangwekkende
lectuur voor hen, die het wel en wee in het bijzonder
van de middelgrote onderneming ter harte gaan.
Bij de wijziging van de wettelijke regeling voor de
naamloze vennootschap in 1928 merkte, naar ik meen,
de minister van Justitie naar aanleiding van vragen over
de wenselijkheid van een bijzondere regeling voor de
besloten vennootschap op, dat als men van de voor-
delen van de naamloze vennootschap gebruik wilde
maken, men de bezwaren er maar bij moest nemen.
Een afzonderlijke regeling achtte hij niet nodig.
Velen vreesden een uittocht uit de NV-vorm naar
de commanditaire vennootschap op aandelen die geen
publikatievoorschriften voor de jaarstukken kent, üit
vrees voor WvK art. 42 c. (ter inzage leggen van de
jaarstukken bij het Handelsregister). Het is allemaal
erg meegevallen. Het vennootschapsrecht voor de NV
heeft bijzonder goed voldaan, voor grote zowel als voor
kleine en middelgrote ondernemingen.
Bij de verdere ontwikkeling van het bedrijfsleven,
enorm snel vooral na ongeveer 1950 gaf het WvK
blijkbaar een prima regeling, ook voor de besloten
vennootschap. Klachten of misstanden zijn er niet veel
geweest over het tekortschieten van de wettelijke voor-
schriften. In ons land komen de besloten vennootschap-
pen bij duizendtallen voor.
Bij het groter worden van de ondernemingen gaat
de betekenis van de Algemene Vergadering van Aan-
deelhouders steeds verder achteruit en evenzeer die van
de individuele aandeelhouder. Ook wordt het voortdu-
rend moeilijker om uit te vinden waar nu eigenlijk de
ondernemer moet worden gezocht, na de ,,managerial
revolution”, bij de grote concerns, waar naar de top
gestegen managers met de leiding zijn belast.
Echte ondernemers vindt men bij de kleine en bij
de middelgrote ondernemingen. Zij komen op en naar
voren als de zaak bloeit, maar zij gaan er evenzeer
mee te gronde als het misloopt. Voor zover deze zaken
Hoezeer de intenties van de overheid met de beide
aangeboden wetsontwerpen gewaardeerd moeten wor-
den, de regering zal met deze ontwerpen wel moeilijk-
heden in de Kamer krijgen. De sloopregeling kan alleen
een effectief werkende zaak worden, als deze vrijwillige
regeling voor de schippers aantrekkelijk zal zijn.
Als dat niet het geval is, mag het bedrijfsleven de
verplichte heffing voor het sloopfonds betalen, maar
zal er nauwelijks een schip voor sloop worden aange-
boden. En dat was toch eigenlijk de bedoeling, en het
is nu als gisteren en morgen dringend noodzakelijk.
Posthumus
besloten vennootschappen zijn is daar de Algemene
Vergadering nog een uiterst belangrijke aangelegenheid,
ook al wordt deze vaak slechts op papier gehouden.
Het bestuur moet ten zeerste rekening houden met de
individuele aandeelhouder en met de verdeling van het
aandelenkapitaal.
Nu het WvK zo goed blijkt te zijn uitgevallen voor
de besloten vennootschap is het wel jammer dat er
verandering moet komen, met een afzonderlijke wet-
telijke regeling voor de besloten vennootschap (BV).
De Eerste Richtlijn van de EEG tot het coördineren van
het vennootschapsrecht in de zes landen dwingt tot
bepaalde maatregelen. Begrijpelijk dat de Commissie
uit de Tweede Kamer in het Voorlopig [erslag de
vraag stelt, of het niet het beste zou zijn de bestaande
regeling voor de NV met enkele weinig betekenende
wijzigingen voor de besloten vennootschap te reserveren
(in de wet is immers de Algemene Vergadering van
aandeelhouders de hoogste macht in de NV en ver-
ondersteld wordt dat de NV een overeenkomst is
tussen twee of meer personen, die iets in gemeenschap
brengen met de bedoeling daarmee voordeel te be-
halen. Hetgeen overeenstemt met de besloten vennoot-
schap).
De Memorie van Antwoord zet uiteen waarom de
minister een nieuwe opzet wenselijk acht.
Blokkering
Hoe moet nu de bedrijfsman, de gewone zakenman-
niet-jurist, die met deze materie in hoge mate te maken
heeft, tot een oordeel komen over de vernieuwingen?
Juridisch zijn er natuurlijk talrijke problemen en
facetten, die hem niet erg aanspreken. Hij heeft be-
hoefte aan een eenvoudige en praktische regeling, waar
–
van de hoofdlijnen hem duidelijk zijn.
,,Het wetsontwerp heeft de karakterisering van de BV
gezocht in een wettelijke blokkering…. Bij vennootschap-
pen die thans als besloten plegen te worden aangeduid zijn
statutaire blokkeringsclausule gangbaar. Hierbij sluit
,
het
wetsontwerp aan” (MvA).
Het is de moeite waard hierbij even stil te staan. Bij
de bedoelde vennootschappen vormen de aandeelhou-
ders veelal een min of meer besloten kring. Dikwijls
begint de kleine onderneming met één of meer familie-
leden tezamen om te proberen of de zaak van de grond
kan komen. Als het een beetje gaat komt de vraag
of men er een NV van zal maken, om verschillende
redenen. Dan vindt men het vanzelfsprekend, dat men
niet zonder meer aan een ieder zijn aandelen zou mogen
overdragen. Er komen stringente bepalingen voor de
overdracht van aandelen. Waarom? Voor de veiligheid,
omdat men met elkaar moet samenwerken; in zekere
zin uit armoede.
De kleine, daarna de middelgrote onderneming heeft
ESB 10-2-1971
127
?-
voortdurend met financiële moeilijkheden te kampen.
Steeds ervaart men hoe moeilijk het valt het financieel
te bolwerken. Directeuren-aandeelhouders moeten borg
blijven bij bankkrediet en bankkrediet is vrijwel de
enige kredietvorm waartoe de NV toegang kan ver-
krijgen, naast hypothecaire geldiening. In deze fase
van moeizaam beleid en voortdurende zorgen kan men
er geen outsiders bij gebruiken.
Dit verandert zodra er ruime financiële perspectieven
komen. Dan wordt er op beslotenheid en op een be-
sloten kring van aandeelhouders in het minst geen prijs
meer gesteld.
Het karakteristieke van de BV ligt niet bij de blok-
keringsbepalingen voor de overdracht van aandelen,
maar bij de beperkte financiële mogelijkheden, die
bepaalde consequenties hebben. De beslotenheid is een
onvermijdelijkheid en zij verdwijnt gewoonlijk bij ver-
ruiming van de geldelijke positie. De situatie in de
tijd van de beslotenheid is niet zodanig dat het verant-
woord zou zijn een beroep te doen in het openbaar
ter verkrijging van de zozeer benodigde geldmiddelen.
De karakterisering van de besloten vennootschap
moet mi. dan ook
niet
worden gezocht bij de blok-
keringsbepal 1 ngen. Dc middelgrote onderneming heeft
behoefte aan een ondernemingsvorm met rechtspersoon-
lijkheid en een in aandelen verdeeld kapitaal (con-
linuïteit, vererving, keuze van bestuurders, reservering).
Maar er moeten daardoor geen misvattingen ontstaan
ten aanzien van de financiële mogelijkheden.
Het is bij de groeiende middelgrote onderneming
helemaal de bedoeling niet ,,besloten” te blijven. Alleen
is gewoonlijk de weg lang, die van ,,besloten” naar
,,open” voert.
Het zou in.i. dan ook voorkeur verdienen, niet te
spreken van ,,Bes/oten Vennootschap” o/ ,,BV”, maar
van ,,Parliculiere Vennootschap” o/ ,,PV” (vgl.
Private Cy).
Dan komt het typische, het eigene, beter uit. Het blijft
immers nog een particuliere aangelegenheid, een soort
van eigen zaak, geen min of meer openbare aangelegen-
heid. Bij deze laatste, bij de open NV, stromen de
geldmiddelen toe, afkomstig van derden, van onbe-
kenden waarmee men verder niets te maken heeft,
zodra de aandelen werkelijk courante effecten worden.
Aandeelbewijzen
,,De ondergetekende deelt niet de opvatting van die
leden, die van oordeel waren dat het gewenst zou zijn
de blokkeringsregeling geheel aan de statuten over te
laten” (MvA).
Na de uitvoerige en gedetailleerde regeling van het
ontwerp van wet biedt de MvA een ander stelsel, waar-
in vooropgesteld wordt dat de
statuten
een blokkerings-
regeling
moeten
bevatten. Het doel van de wettelijke
regeling is tweeledig (blz.
5,
MvA):
blokkering voor aandelenoverdracht moet het
besloten karakter van de vennootschap verze-
keren;
aandeelhouders moeten hun aandelen wel
kunnen vervreemden.
Het eigene van de besloten, liever de particuliere, ven-
nootschappen ligt m.i. bij de mogelijkheden voor ka-
pitaalverkrijging: niet in het openbaar – niet via de
beurs – voor aandelen of voor certificaten van aan-
delen. Het moeten particuliere zaken blijven.
In het wetsontwerp wordt het particuliere karakter
verkregen door alleen aandelen op naam toe te laten
(waartegen geen enkel bezwaar), door beperkingen bij
overdracht voor te schrijven (hetgeen aan de belang-
hebbenden zou kunnen worden overgelaten); en door
geen aandeelbewijzen toe te laten (hetgeen mi. gerust
kan worden toegelaten voor aandeelhouders die dat
wensen; bij de vaak moeilijke financiële positie komt
het in onderpand geven van aandelen regelmatig voor).
Certificering
Certificaten aan toonder mogen niet worden uitge-
geven. De vraag is weer: waarom niet? Naar ik hoop
zijn dan certificaten op naam wel toegelaten, d.w.z.
certificaten door een of meer aandeelhouders in het
(I.M.)
Een nieuw
herkenningsteken
van de Friesland Bank
Een snel groeiende bank.
Gunstige rentecondities.
Geen omzetprovlsle.
Balanstotaal /321.5 miljoen.
Grootste bank van Friesland.
Friesland Bank
16 vestigingen in Friesland.
Hoofdkantoor:
Leeuwarden, Zaailand 110.
128
leven geroepen door middel van een administratiekan-
toor (stichting) waar de aandelen worden ingebracht
tegen afgifte van certificaten.
Certificering komt bij familievennootschappen veel
voor, teneinde het bestuur blijvend in bekwame handen
te houden. Wanneer het administratiekantoor door be-
kwame en zakelijke bestuurders wordt geleid, kan af-
takeling van de onderneming door opvijzeling van
onbekwame fani II ieleden-aandeelhouders worden voor-
komen, zonder financiële benadeling van erfgenamen.
Er zijn voorbeelden te over van ondernemingen die het
slachtoffer werden van familieleden-bestuurders, niet
voldoende berekend voor de zware taak van onderne-
rningsleider.
Ook op grond van andere overwegingen kan cer-
tificering van de aandelen juist bij de besloten vennoot-
schap zeer doelmatig zijn, zonder dat aan het besloten
ofwel het particuliere karakter van de onderneming af-
breuk wordt gedaan.
Vereenvoudiging
De BV-vorm (PV-vorm) zal waarschijnlijk veelvuldig
worden toegepast, zodat het niet onredelijk lijkt dat
ook een niet-jurist zich bezig houdt met de vraag of
vereenvoudiging of verbetering van het ontwerp mo-
gelijk zou zijn.
De ervaring met het WvK 1928 is voor talloze be-
sloten vennootschappen zo gunstig geweest, dat men
wel mag stellen dat op dit terrein eenvoud het keniierk
van het ware is gebleken.
De eventuele voorwaarden voor de overdracht van
aandelen kunnen gemakkelijk in de statuten worden
opgenomen, maar het is helemaal niet nodig wettelijk
een blokkering voor te schrijven. Wanneer belangheb-
benden een blokkering wensen kan de notaris tal van
mogelijkheden vinden in het ontwerp van wet. Zo ook
met de aandelen. Wil men het particuliere karakter van
cle onderneming accentueren door aandelen op naam,
dan is dat niet erg. Handel in de aandelen is er toch
niet, zelfs niet op de markt voor incourante fondsen.
Maar waarom zouden de aandeelhouders, geen aandeel-
bewijzen mogen hebben als zij dat wensen?
Waarom verder de vaak in familiéverhoudingen zo
nuttige certificering van aandelen te verbieden? In de
praktijk heeft men hiermede alleszins voldoende er-
varing en naar ik meen een zeer gunstige.
De MvA echter houdt zich bezig met de kwalijke
positie van de deugniet-aandeelhouder en zijn trawan-
ten-houders-van-certificaten-aan-toonder:
,,Mocht zich toch een geval voordoen waarbij uitgifte
voor de B.V. wordt verheimelijkt, dan zal de B.V. bij
de ontdekking het recht hebben de inmiddels uitbe-
taalde dividenden als onverschuldigd terug te vorderen”
(MvA, blz. 11).
Jn het Voorlopig Verslag werd reeds aangedrongen
op een vereenvoudigde constructie. Het is mij niet
duidelijk, waarom vereenvoudiging zou moeten beteke-
nen een wezenlijke verandering in de opzet van de
wetsontwerpen” (MvA, blz 3). De BV toch krijgt een
geheel eigen wettelijke regeling. Er kan wel veel parallel
lopen niet de regelingen voor NV’s, maar ook de NV’s
verkrijgen weer geheel eigen regelingen.
Met grote waardering zal men kennis nemen van
cle vermelding op blz. 3, dat voor de BV een maximum
kapitaal of een maximum aantal arbeiders (werknemers)
niet
als criterium zal gelden, zodat de grootte van de
onderneming niet ter zake doet. Ook groot geworden
ondernemingen kunnen volkomen besloten en volkomen
particuliere zaken blijven.
Dat op een desbetreffende vraag in het Voorlopig
Verslag wordt geantwoord dat het niet in het voor-
nemen van het Kabinet ligt een bijzonder fiscaal regime
in het leven te roepen voor de BV (MvA, blz. 10) is
wel zeer te betreuren, maar niet velen zullen op dit
gebied enigerlei illusie hebben gekoesterd.
J. Brands
Mededelingen
Cursus mens en organisatie
Het Nederlands Christelijk Werkge-
versverbond organiseert in samenwer-
king met het Raadgevend Bureau
Lebon N.V. een cursus
mens en Or-
ganisatie
kernthema van deze cursus,
bedoeld voor het hoger leidinggevend
kader
is:
het verkrijgen van vaardig-
heden en het
verschaffen
van een
beter inzicht in het functioneren van
de mens in de Organisatie.
Het programma bestaat uit een
vijftal, onderling nauw samenhangen-
ESB 10-2-1971
de onderwerpen:
funétie-analysering;
werkstructurering;
management development;
communicatie en besluitvorming;
organisatietheorie.
Deze cursus start begin maart 1971
en zal uit 20 bijeenkomsten bestaan,
die als regel eenmaal in de week
worden gehouden van 19.00 tot 22.00
uur. De kosten van deelname bedra-
gen f.
875
per persoon.
Nadere inlichtingen: Raadgevend
Bureau Lebon N.V., Nieuwstraat 10,
Zaltbommel, tel. (04180) 32 36.
Europees marketing management
Het NIMA, Nederlands Instituut
voor Marketing, organiseert sinds,
enige jaren series studiebijeenkom-
sten in samenwerking met universi-
taire instellingen in Nederland. Deze
studiebijeenkomsten, die telkens ge-
wijd zijn aan een thema op het
terrein van marketing,’ hebben tot
doel het wetenschappelijk onderzoek
op het betreffende terrein te bevor
–
deren.
In de studiebijeenkomsten zelf staat
de dialoog centraal, hoewel elke bij-
eenkomst wordt voorafgegaan door
een cursorische inleiding. De dialoog
geeft vervolgens aanleiding voor
verder wetenschappelijk onderzoek.
Na dergelijke projecten in samen-
werking met de Katholieke Hoge-
school in Tilburg en de Landbouw
Hogeschool in Wageningen start op
5
februari a.s. een cyclus over het
thema: Europees marketing manage-
ment.
Deze cyclus is voorbereid door de
Nederlandse Economische Hoge-
school te Rotterdam onder leiding
van Prof. Dr. H. J. Kuhlmeijer. Voor
de voorbereiding van dit project ont-
ving het NIMA een belangrijke sub-
129
sidie van het Ministerie van Econo-
mische Zaken. De organisatie van de
discussiebijeenkomsten is in handen
van het NIVE, Nederlands Instituut
voor Efficiency.
De cyclus omvat een serie van tien
mi ddagbijeenkomsten, waarin het
Marketing Management zal worden
belicht tegen de achtergrond van
schaalvergroting op de Europese
markt. Het doel is de Nederlandse
commerciële bedrijfsfunctionaris meer
vertrouwd te maken met Europa als
werkterrein voor zijn marketing-acti-
viteiten. Hierbij zal, op de EEG de
nadruk worden gelegd.
De bijeenkomsten zullen worden
voorgezeten door Dr. A. P. van Gent,
voorzitter van de Wetenschappelijke
Commissie van het NIMA. Kosten
van deelname: f.
975
Inlichtingen en
opgaven bij het NIVE, Parkstraat 18,
Den Haag, tel. (070) 6149 91, toestel
80.
‘•”
Kwantitatieve marketing
De
cyclus
marketingbeslissingen
kwantitatief benaderd,
georganiseerd
door het NIMA in samenwerking
met het Economisch Instituut Tilburg
zal op 2 februari a.s. voorde zesde
maal worden gehouden. In de afge-
lopen twee jaar hebben ca. 150 com-
merciële functionarissen aan deze
serie van tien discussiebijeenkomsten
deelgenomen. Het doel van de cyclus
is de marketers vertrouwd te maken
met de toepassing van een aantal
kwantitatieve technieken en model-
len, welke hun marketingbeslissingen
meer solide fundering kunnen geven.
De cyclus is bedoeld voor al dan
niet academisch gevormde functiona-
rissen. Gespecialiseerde, deskundige
kennis is niet vereist. Wél is enige
jaren ervaring op een marketingafde-
ling noodzakelijk.
Kosten van deelname: f.
975.
In-
lichtingen en opgaven bij Economisch
Jnstituut Tilburg, t.a.v. de heer A. G.
Coppejans, Hogeschoollaan 225, Til-
burg; tel.
(04250)
70960.
Docenten voor Cuba
lI
In verscheidene Westeuropese landen
zijn comités voor wetenschappelijke
samenwerking met Cuba opgericht.
Ook in Nederland bestaan er plannen
om de wetenschappelijke contacten
met Cuba te intensiveren. Van Cu-
baanse kant (in de Academie van
Wetenschappen en in de Universiteit
van Havanna) heeft men vooral be-
langstelfini voor korte cursussen van
buitenlandse topdeskundigen:
De belangstelling gaat vooral uit
naar toegepast fundamenteel onder-
zoek op het gebied van de genees-
kunde ten behoeve van mens en dier
(veeartsenijkunde). Genetica (in ver-
band met het kweken en fokken van
planten- en dierenvariëteiten) en di-
verse land bouwwetenschappen heb-
ben een zekere prioriteit, maar
overigens geldt dat alle kennis wel-
kom is. Ook de historici en sociologen
wensen meer contacten met het bui-
tenland. Historici zijn bijvoorbeeld
geïnteresseerd in vroege relaties tus-
sen Java en Cuba in verband met
suikerriet. Ook heeft men belangstel-
ling voor de relaties tussen Nederland
en Spanje in het Caribisch Gebied in
de zestiende eeuw. Sociologen wensen
meer informatie over de sociologie in
de Oosteuropese landen en over so-
ciologische theorie die betrekking
heeft op ontwikkelingsproblemen.
Zowel de sociologen als de historici
zijn geïnteresseerd in de toepassing
van de wiskunde in de sociale weten-
schappen.
Er wrdt door een werkgroep
Cuba-Nederland naar gestreefd om
voor de zomervakantie van 1971 of
voor de kerstvakantie 1971/1972 van
Cubaanse kant uitnodigingen te ont-
vangen voor lessen van Nederlandse
wetenschapsbeoefenaren aan Cubaan-
se universiteiten. In de hoop dat al-
thans een deel van deze contacten
leidt tot het entameren van gemeen-
schappelijke onderzoekprojecten.
De lessen kunnen behalve in het
Spaans ook in het Engels of Frans
worden gegeven. De reiskosten Ma-
drid-Havanna en de verblijfkosten in
Cuba zijn voor rekening van de
Universiteit van Havanna. Belang-
stellenden dienen een curriculum vi-
•tae te overleggen en een inhoudsbe-
schrijving van de te geven colleges.
Prof. Dr. G. J. Kruijer (p/a Socio-
logisch Instituut van de Universiteit
van Amsterdam, Korte Spinhu issteeg
3, Amsterdam-C) kan nadere inlich-
tingen verstrekken.
Ingezonden
Pensioenfinanciering
In zijn artikel over ,,Pensioenfinan-
ciering en de nationale besparingen”
schrijft Drs. R. Iwema in
ESB
van
23 december 1970, dat het pensioen-
vraagstuk al meermalen in
ESB
ter
sprake is gebracht, maar dat ,,het
effect van de pensioenregeling op de
omvang van de nationale besparin-
gen” daarbij in het algemeen slechts
in beperkte mate aan de orde kwam.
Ik veronderstel, dat de heer
Iwema bij het nazien van de zaak-
registers van de jaargangen van
ESI3
niet ver genoeg is teruggegaan, an-
ders zou hij het artikel gevonden
hebben, dat op 4 mei 1927 in
ESB
is verschenen, waarin ik het verband
tussen de pensioenregelingen en de na-
tionale besparingen al uitvoerig heb
behandeld. Hij zou dan hebben ge-
zien, dat het probleem van toen en
nu praktisch niet is veranderd.
Pensioenvoorziening in welke vorm
ook is een offer, dat de actieven
zich moeten getroosten ten bate
van de post-actieven. Het vraag-
stuk is alleen hoe kan men de ac-
tieven er toe brengen zich zoveel te
ontzeggen en van hun inkomen af
te staan, dat de af te zonderen be-
dragen voldoende zijn om de post-
actieven een inkomen te verschaffen,
dat in redelijke verhouding staat tot
het inkomen der actieven in eenzelfde
jaar.
Het kapitaaldekkingsstelsel maakt
de daarvoor noodzakelijke offers wel-
licht gemakkelijker te aanvaarden,
omdat de actieven daarbij de illusie
hebben, dat zij voor zichzelf sparen,
terwijl bij het omsiagstelsel het veel
duidelijker is, dat de jongeren de
ouderen onderhouden.
Bij het omslagstelsel hebben de
ouderen een door de wet vastgelegde
sociale claim op de actieven; bij .het
kapitaaldekkingssysteem hebben de
ouderen voor hun onderhoud ten
dele een sociale claim op de actieven,
die uit hun premiebetaling wordt ge-
honoreerd, ten dele een financiële
claim op de staat (of andere debi-
teur), die uit rente van het verza-
melde kapitaal wordt bekostigd. Maar
die rente kan door de staat alleen
betaald worden uit belastingheffing
voornamelijk van de actieven, die
daardoor toch ook de financiële
claim in wezen dragen.
Bij het kapitaaldekkingssysteem
kan de last, die de actieven hebben
te dragen, op den duur verlicht wor-
den dôor de afgezonderde bedragen
aan te wenden voor investeringen,
die de arbeid in de toekomst pro-
duktiever maken. Datzelfde is ook
te bereiken bij het omslagstelsel,
wanneer het yerschil tussen de ho-
gere last, die het kapitaaldekkingsstel-
sel op de actieven legt (hoger, omdat
in één generatie behalve de uitkerin-
130
*
*”
gen aan de non-actieven ook een ver-
mogen moet worden verzameld,
tenzij dat vermogen wordt verkregen
door de pensioenverbeteringen uit te
stellen) en de last van het omsiagstel-
sel bij de actieven wordt afgeroomd
door belastingen, die dan ook voor
investeringen worden gebruikt, die
arbeid produktiever maken.
In beide gevallen moet men de
actieven dus overtuigen, dat er een
grotere zeifdiscipline in de consump-
tie, ook van de staat, nodig is om
de besparingen (lees: investeringen in
bedrijven en infrastructuur) mogelijk
te maken.
Dit is een onpopulair geluid, maar
Dr. van Meerhaeghe, hoogleraar eco-
nomie te Gent, heeft met zijn boek
Economie
in feite gezorgd voor een
volledig herziene zesde uitgave van
zijn Handboek van de Economie.
Hij
wil hiermee een inleiding van alle
terreinen van de economie geven om
de lezer vertrouwd te maken met een
zo praktisch mogelijk gerichte be-
naderingswijze van de economie. Het
mag wel eens gezegd worden dat we
er blij mee mogen zijn dat er nog
economisten zijn die aan de ondank-
bare taak beginnen een handboek
over de economie te schrijven in de
Nederlandse taal. Het is alleen jam-
mer dat dit vaak beperkt blijft tot
een inleiding. Zo zijn er nu al in-
leidingen geschreven door o.a. De
Jong, Andriessen, Delfgaauw, Heer-
tje, Van Meerhaeghe en Van de
Klundert.
Van Meerhaeghe streeft naar een
behandeling van, zoveel mogelijk on-
derwerpen. Hij slaagt hierin door de
indeling in micro- en macro-econo-
mie vaarwel te zeggen. Ook al is een
leerboek over de economie geen
roman, zoals in het voorwoord ge-
steld wordt, toch is de ,auteur erin
geslaagd een duidelijk boek te schrij-
ven met korte hoofdstukken en pa-
ragrafen, meestal voorzien van een
het is de fundamentele waarheid, dat
de welvaart niet zo groot is als ge-
dacht wordt en dat verbetering van
pensioenen, bestrijding van millieu-
vervuiling, van de inflatie, enz. alleen
bereikt kan worden door een alge-
mene versobering, althans vertraging
in de vooruitgang. Als dit algemeen
aanvaard wordt, zijn er meer metho-
den om tot verbetering der pensioe-
nen te komen. Men zal dan moeten
zoeken naar de grootste zekerheid en
naar de weg van de minste weer-
stand. De keuze is dan meer een
politieke dan een economische of
financiële beslissing.
A. F.
Bronsing
kort commentaar over het realiteits-
gehalte van de behandelde stof. Deze
commentaren hebben waarschijnlijk
tot de ondertiteling ,,een kritisch
handboek” geleid. Hierbij heeft Van
Meerhaeghe zich beperkt tot de we-
tenschappelijke kritiek, hoewel er
hier en daar toch zeker aanleiding
toe was ook enige commentaren aan
het economisch functioneren en de
structurering van de hedendaagse
maatschappij te wijden. De behande-
ling van de externe effecten als
water- en luchtverontreiniging en het
waardevrij zijn van de economische
wetenschap komen onvoldoende uit
de verf.
Van Meerhaeghe is voor een waar
–
devrije of positieve economie, maar
schrijft desondanks in de paragraaf
over de openbare schuld: ,,Een over-
heidsiening heeft een nadelige in-
vloed als de vraag van de particuliere
sector daardoor onbevredigd blijft en
zo de investeringen worden tegenge-
werkt”. Een positieve economie zal
dit nooit kunnen beweren; zij mag
de particuliere bestedingen niet be-
langrijker vinden dan de overheids-
bestedingen. Dit is trouwens een veel
gemaakte fout in de economie; steeds
weer leert men ons hoe de overheid,
dor als sluitpost te fungeren, door
middel van haar budgetpolitiek de
particuliere sector goed kan laten
functioneren. We mogen Van Meer-
haeghe deze kritiek dan ook nau-
welijks aanrekenen, al loopt hij wel
een risico met zijn ,,kritisch hand-
boek”.
Het boek telt vier delen en een
bijlage over de economische leerstel-
sels. Deel T, de inleiding, bevat de
beschrijving van enkele economische
begrippen en theorieën die iedere
econoom behoort te weten, en een
beschrijving van het geld en de eco-
nomische kringloop met behulp van
o.a. de nationale rekeningen en de
i nzet-uitzettabel (input-outputtabel).
Aan deze tabel hecht de auteur m.i.
te weinig waarde. Hij stelt nI. dat
de inzet-uitzettabel als prognose-in-
strument weinig betekenis heeft door
het hanteren van constante techni-
sche coëfficiënten (verhouding tus-
sen de intermediaire input en de
totale input). Voor lange-tetmijn-
prognoses gebruikt men echter con-
stante marginale technische coëffi-
ciënten. Bovendien leent deze tabel,
een vierkante matrix, zich voor waar-
devolle berekeningen.
Deel II behandelt de gezins- en
bedrijfshuishoudingen. Hier blijkt
duidelijk dat de auteur zich beper
–
kingen heeft moeten opleggen. Hoe-
wel hij terecht opmerkt dat de mar
–
ginale analyse weinig realistisch is,
is zijn verhandeling over de indiffe-
rentiecurven wat summier. Zo wordt
er bijvoorbeeld geen vraagcurve af-
geleid en worden bij de behandeling
van het inkomens-, substitutie- en
prijseffect Slutsky wél, maar Hicks
niet genoemd. Verder stel ik mij voor
dat een bedrijfseconoom niet tevre-
den zal zijn met de summiere be-
handeling van de bedrijfshuishouding.
Bovendien is de paragraaf over de
Organisatie nogal traditioneel.
In deel III behandelt de auteur de
prijsvorming bij de diverse markt-
vormen, de inkomensvorming en
-besteding, het niveau en de fluctua-
ties van het nationale inkomen, het
algemene prijspeil en de economische
groei. De auteur is nogal kritisch
over het praktisch nut van de multi-
plicator, accelerator en kapitaalcoëf-
ficiënt. Een beginnend econoom,
waarvoor dit boek toch vooral ge-
schreven is, zal hierdoor in de ver-
leiding komen deze begrippen maar
te vergeten, terwijl er in de praktijk
wel, degelijk mee gewerkt wördt.
Goed vind ik de poging om aan te
geven dat conjunctuurgolven moeilijk
vast te stellen zijn. Zoals vaak in
Boek
ieuws
Prof. Dr. M. A. G. van Meerhaeghe: Economie, een kritisch handhoek.
H. E. Stenfert Kroese, Leiden 1970,
535
blz., f. 48.
ESB 10-2-1971
131
inleidingen over de economie komt
één van haar belangrijkste onderde-
len, de verklaring van de economi-
sche groei, ook hier onvoldoende aan
de orde. Het lijkt mij nuttig de
groeitheorieën te scheiden in neo-
Keynesiaanse en neo-klassieke. De
eerste zoeken de oorzaak van de
groei in de vraag, de tweede in het
aanbod met behulp van een pro-
duktiefunctie. Van Meerhaeghe be-
handelt de Harrod-Domar theorie
(neo-Keynesiaans) en de Solow-Swan
theorie (neo-klassiek). Omdat echter
bij de behandeling van de neo-klas-
sieke groeitheorie geen produktie-
functie wordt vermeld komt het ver-
schil tussen beide theorieën niet dui-
delijk over.
In deel IV wordt een beschrijving
gegeven van de economische theo-
rieën van de internationale betrekkin-
gen en van de rol van de overheid
bij het voeren van economische Po-
litiek. De internationale betrekkingen
worden uitvoerig en duidelijk be-
handeld. De overheid wordt niet zo
uitvoerig behandeld en minder nauw
–
keurig. Hier en daar worden stellin-
gen geponeerd die wel enige uitleg
behoeven. Laat ik een tweetal voor-
beelden noemen:
1. Op blz. 443 staat dat de prakti-
sche bruikbaarheid van de modellen
gering blijkt te zijn; ze kunnen wel
een systematischer overzicht geven
van de diverse mogelijkheden in het
economisch beleid. Afgezien van de
vraag wat’ met systematischer be-
doeld wordt, leven we dacht ik toch
ook in een tijd waarin de modellen
voor prognose- en simulatiedoelein-
den steeds belangrijker worden.
2. Iets verder staat dat de overheid
de geïnde belastingen vooral uitkeert
aan lage-inkomenstrekkers, waardoor
ze meestal voordelig voor de con-
sumptiegoederenindustrieën zijn. Dit
lijkt mij aanvechtbaar.
Ondanks mijn kritiek moet ik toch
zeggen dat Van Meerhaeghe niet dit
boek zeker de student in de econo-
niie kan helpen. Het lijkt me nuttig
als studieboek en als naslagwerk. De
indeling in korte hoofdstukken, het
vernielden van veel literatuur en het
aanwezig zijn van een uitgebreid
personen- en zakenregister zullen
zeker hiertoe bijdragen. Verder vinci
ik het van belang dat Van Meer
–
haeghe de lezer waarschuwt tegen het
als l’art pour l’art beoefenen van de
economie. Hij voelt duidelijk de re-
lativiteit van de economie aan. Dit
moge duidelijk zijn niet het volgende
citaat uit het boek, dat mij tevens
een gepaste afsluiting van deze boek-
bespreking lijkt: ,,Tn elk geval lijkt
ons de zelfverzekerdheid die uit veel
publicaties of uitspraken van econo-
misten blijkt, dikwijls ongepast. ‘Men
geeft de leek cle indruk dat de eco-
noniie bij machte is alle problemen
op te lossen”.
Drs. L. Hoîfnian
De twee volgende delen, ,,Invest-
ment Decisions”, en ,,Deficit Finan-
cing and Inflation”, bevatten geen
bijdragen welke thans nog de moeite
van het-vermelden waard zijn. Het
vijfde deel, ,,Role of Fiscal Policy”,
bevat het nog altijd zeer lezenswaar-
dige artikel van Adler: ,,Fiscal Po-
licy in a Developing Country”, een
artikel van Prest’ uit 1962 en een
bijdrage van Wald: ,,Taxation of
Agriculture in Developing Coun-
tries”.
Het zesde en laatste deel, ,,Foreign
Finance and Aid”, tenslotte is totaal
verouderd. Naast artikelen van Balogh
(uit 1945!) en Nurkse
(1954)
over
particuliere investeringen, bevat dit
onderdeel een bijdrage uit 1961 over
de schuldenpositie van de ontwikke-
lingslanden en het bekende artikel
van Rosenstein-Rodan: ,,Internatio-
nal Aid for Underdeveloped Coun-
tries”. Toen dit laatste artikel in 1961
verscheen, kreeg het ongetwijfeld te-
recht zeer veel aandacht, niet in het
minst om de opgenomen projecties
van bevolkingsgroei en nationaal in-
komen voor individuele ontwikke-
lingslanden. Thans echter zijn deze
cijfers volledig achterhaald.
Conclusie: van de 23 in deze bun-
clel opgenomen artikelen zijn slechts
enkele nog relevant. Verreweg de
nieeste bijdragen zijn volkomen ver
–
ouderd; meer recente artikelen zijn
niet opgenomen. Al met al is het
een bijzonder teleurstellend, zo al niet
een overbodig boek.
Drs. M. Sanders
A. N. Agarwala en S. P. Singh (red.): Accelerating Investment in Developing
Economies.
Oxford University Press, Londen 1970, 611 blz., 78 sh.
Deze verzameling reeds eerder gepu-
bliceerde artikelen is een vervolg op
de in
1958
verschenen bundel
The
Economics of Underdevelopment,
een boekwerk dat op het moment van
publikatie bepaald voorzag in een
nuttige functie. Dat kan helaas niet
zonder meer gezegd worden van de
thans verschenen bundel.
Het boek is onderverdeeld in 6
onderdelen. Het eerste deel, ,,Invest-
ment and Economic Growth”, bevat
bijdragen van Hirschman en Streeten
over ,,unbalanced growth”, alsmede
artikelen van Kahn, Ellis en Cairn-
cross. Een tiental jaren geleden was
een dergelijke keus nog begrijpelijk,
zij het wat eenzijdig. Voor een bundel
gepubliceerd in 1969 is een dergelijke
selectie echter onaanvaardbaar, met
name vanwege het feit dat de opgeno-
men artikelen zonder uitzondering
sterk verouderd zijn.
Het tweede deel, ,,Investment Cri-
teria and Capital Intensity”, bevat
een aantal klassieken op het gebied
van projectbeoordeling, zoals het ar-
tikel van Kahn van 1951, Chenery’
belangrijke bijdrage van
1953,
het
controversiële artikel van Galenson
en Leibenstein van 1955 en Sen’s
artikel over de keuze van kapitaal-
intensiteit van
1957.
Stuk voor stuk
zijn dit bijdragen die nog altijd van
belang zijn. Daarnaast zou echter
verwacht mogen worden dat ook een
aantal nieuwere bijdragen opgenomen
zou zijn. Zo mist men het belangrijke
werk van Marglin, Arrow en Turvey,
om slechts enkele namen te noemen.
Centraal Bureau voor de Statistiek:
Econometrische analyse van de vraag
naar woningen (Woningbehoeftenonder-
zoek 1967). Statistische en econome-
trische onderzoekingen, no. Ii, 1970.
Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage 1970,
50 blz., f. 7.
Had de studie van de uitkomsten
van het Woni ngbehoeftenonderzoek
1964, gepubliceerd in
Statistische en
econometrische onderzoekingen
no. 10,
betrekking op de vraag- en aanbod-
relaties op de markt van woondiensten,
het onderhavige onderzoek is beperkt
gebleven tot een analyse van de vraag-
zijde van de woningmarkt. De daarbij
gebruikte schattingsvergelijkingen zijn
in beginsel dezelfde als die welke
werden toegepast bij het eerste onder-
zoek. Dit heeft het mogelijk gemaakt
de uitkomsten van beide onderzoe-
kingen met elkaar te vergelijken.
132
dIhflhIH’ï’
Prognotities
T.P. 2000
Het ministerie van Verkeer en Wa-
terstaat heeft onlangs een fraai uit-
gevoerde publikatie het licht doen
zien, waarin deskundigen van het
ministerie een toekomstvisie geven op
cle onderwerpen waarmee het minis-
terie zich bezig houdt’. In het
voorwoord van deze nota, die in
geen enkel opzicht lijkt op de ge-
bruikelijke stukken die departemen-
ten van tijd tot tijd publiceren, wordt
kort de reden van deze belangstelling
voor de toekomst aangegeven.
Verkeer en Waterstaat bepaalt in
belangrijke mate het infrastructurele
gezicht van ons land, niet alleen nu
maar ook voor de rest van deze eeuw
en zelfs voor een gedeelte van de
volgende eeuw. Het aantal factoren
wat betrokken is bij de beslissingen
over de vormgeving van de infra-
structuur is zo groot, dat het bijna
niet meer te overzien is. Terecht
wordt gesteld, dat wij ons niet kun-
nen veroorloven in het maatschap-
pelijke spel met miljarden-investerin-
gen af te gaan op onze intuïtie, of
onze fantasie.
De in dit rapport naar voren ge-
brachte verwachtingen zijn dan ook
gebaseerd op huidige ontwikkelings-
tendensen, waarover concrete gege-
vens beschikbaar zijn. Om tot een
operationeel werkstuk te komen
heeft men zich niet in allerlei futu-
rologische maatschappijbeschouwin-
gen willen storten. De bedoeling van
de publikatie is om een discussie
over de in de toekomst te maken
keuzen mogelijk te maken. Er wordt
aangegeven wat de technische mo-
gelijkheden zijn en wat de conse-
quenties zijn van een voortzetting
van bepaalde ontwikkelingen, zoals
bijvoorbeeld de uitbreiding vân het
autopark. Die consequenties zullen
niet altijd algemeen aanvaard wor-
den. In dat geval moeten er andere
oplossingen worden gezocht.
In deze nota wordt voor de open-
bare discussie over dit soort vraag-
stukken materiaal aangedragen. Dat
het de samenstellers ernstig gemeend
is om commentaar uit te lokken
blijkt o.a. uit de envelop die men
in het stuk aantreft, waarin men zijn
kritiek of suggesties aan het ministe-
rie kan toezenden.
Wie kennis neemt van dit boekwerk-
je komt snel onder de indruk van
de overstelpende hoeveelheid infor-
matie over diverse ontwikkelingen
clie hierin bij elkaar is gebracht. Bij
mijn weten is dit voor een departe-
ment een unieke publikatie. Het zou
een voorbeeld kunnen zijn voor an-
dere ministeries, die op dit gebied
nog weinig presteren. Helaas beper
–
ken de meeste departementen zich
nog steeds tot een ad-hoc benadering
van allerlei vraagstukken. Dat bete-
kent wel dat deze publikatie min of
meer in een vacuürn terecht komt.
Zoals in de nota wordt gesteld
opereert het ministerie van Verkeer
en Waterstaat in een breder geheel;
het is wel mogelijk gedachten te
ontwikkelen, maar er kunnen geen
uitspraken worden gedaan over za-
ken, die andere ministeries eveneens
in betekenende mate aangaan. T-
recht wordt dan ook de conclusie
getrokken dat de verdere ontwikke-
ling van de economische, sociale en
recreatief-culturele planning op lange
termijn onontbeerlijk zal blijken voor
het overheidsbeleid. Het is te hopen
dat het Sociaal Planbureau dit va-
cuüm enigszins zou kunnen opvullen.
Ook op economisch gebied moeten
er verdergaande projecties worden
gemaakt dan nu het geval is. Voor
het ministerie van Verkeer en Water-
staat blijkt een prognose zoals
De
Nederlandse economie in 1973 op
een veel te korte tijdsperiode be-
trekking te hebben. Ook het Centraal
Planbureau zal dus meer op de lange
termijn moeten gaan doen. Daarvoor
zijn momenteel eigenlijk geen mensen
beschikbaar. Het is wellicht veelbe-
tekenend dat Verkeer en Waterstaat
zich tot het Nederlands Economisch
Instituut heeft gewend voor een ad-
vies over de te verwachten ontwik-
kelirigen op langere termijn.
Gezien de omvangrijke hoeveel-
heid materiaal in dit rapport is het
slechts mogelijk om enkele van de
meest interessante ontwikkelingen te
schetsen, die ons hier worden voor-
gelegd. Het lijkt mij echter een ab-
solute noodzaak dat ieder die zich
met het openbaar bestuur bezig
houdt – ik denk aan Kamerleden en
gemeenteraadsleden – kennis neemt
van het gehele rapport.
Het rapport begint met enkele op-
merkingen over de zeescheepvaart en
luchtvaart. Momenteel is de zee-
scheepvaart voor onze deviezenpot
nog de belangrijkste bedrijfstak. Het
is echter zeer wel denkbaar dat in
de komende dertig jaar de luchtvaart
de scheepvaart op dit punt zal inha-
len. Dit zal echter in grote mate
afhangen van de ontwikkeling van
de vrijheid in de lucht. Helaas valt
te constateren dat zich zowel in de
zeescheepvaart als in de luchtvaart
tendensen aftekenen die leiden tot
meer protectie.
Het verkeer is in belangrijke mate
afhankelijk van de weersomstandig-
heden. In het kader van het door de
Wereld Meteorologische Organisatie
opgezette plan ,,World Weather
Watch” zullen in de periode 1980-
1990 speciale weercommunicatiesate-
lieten worden ingezet, die waar-
schijnlijk op een internationale basis
zullen worden gefinancierd.
Als gevolg van een toenemende
bevolking, en een verdere groei van
het nationale inkomen en van het
inkomen per hoofd zal de vervoers-
behoefte in de komende decennia
nog toenemen. Hierbij spelen de toe-
nemende afstanden in het woon-
werkverkeer en de te verwachten ver-
anderingen in het leefpatroon, niet
name betreffende vrije tijd en recrea-
tie, een belangrijke rol. De ontwik-
keling lijkt te gaan in de richting van
een sterk gemotoiiseerde maatschap-
pij. Kabouters opgelet dus. Vanwege
het grote beslag op de schaarse fac-
tor grond en het toenemen van hin-
derlijke bijverschijnselen van het ver-
keer, zoals luchtverontreiniging en
geluidshinder, is een zorgvuldige be-
geleiding geboden.
Volgens prognoses van het Neder-
lands Economisch Instituut zal het
aantal personenauto’s toenemen van
2.500.000 nu tot ca. 7.500.000 in
2000. Gelukkig zijn er wel mogelijk-
heden in het vooruitzicht om een
aantal van de genoemde nevenver-
schijnselen aan te pakken. Wat de
auto’s betreft valt hierbij te denken
aan elektrische aandrijving, terwijl
ongeveer in 1990 zelfs de elektroni-
sche geleiding van auto’s mogelijk
gaat worden. Dit zal de bezwaren die
1
,,T.P. 2000, op weg naar 2000, een
toekomstprojeciie van Verkeer en
Waterstaat”. Staalsdrukkerj, ‘s-Gra-
venhage 1970.
ESB 10-2-1971
133
aan de auto zijn verbonden kunnen
reduceren, met name wat betreft de
benodigde ruimte voor wegen, de
luchtverontreiniging en de verkeers-
onveiligheid. Er zal echter een grote
behoefte blijven aan parkeerruimte,
wat belangrijke consequenties kan
hebben voor de inrichting van de
centra van grote steden.
Als alternatief voor de auto wordt
melding gemaakt van de zogenaam-
de teletrans, die in de Verenigde
Staten wordt ontwikkeld. De gebrui-
ker wordt in een elektronisch ge-
leide capsule met ruimte voor vier
personen naar een opgegeven be-
stemming geleid via ondergronds of
bovengronds aangelegde buizen. Der-
gelijke oplossingen zouden een alter-
natief kunnen bieden voor de sterk
stijgende behoefte aan ruimte voor
verkeerswegen. In het Westen des
lands heeft het wegennet nauwelijks
meer enige reservecapaciteit., Uitbrei-
ding van het wegennet veroorzaakt
conflicten met andere wensen van de
bevolking. Men denke bijvoorbeeld
aan de sterk omstreden aanleg van
de duinweg bij Wassenaar.
Betreffende het vervoer van stuk-
goed is in het scheepvaartvervoer de
opkomst van de container van be-
lang. In 1970 werd
35%
van het
stukgoed in containers vervoerd, al-
thans op de voornaamste scheep-
vaartroutes. In het jaar 2000 zal
minstens 75% van het stukgoederen-
vervoer tussen geïndustrialiseerde lan-
den op deze wijze plaatsvinden,
terwijl het vervoer tussen ontwikkel-
de en ontwikkelingslanden voor ca.
50%
in de vorm van eenheidsladin-
gen zal worden afgewikkeld.
Bij de toekomstige vervoermidde-
len in de. zeescheepvaart is het in-
teressant om de voorspellingen te
zien met betrekking tot de draag-
vleugelboot. Binnen een termijn van
een jaar of tien zal de draagvleugel-
boot evalueren tot een vaartuig van
ca. 3.000 ton met een snelheid van
ca. 90 km per uur. Het luchtkussen-
vaartuig zal wellicht worden ontwik-
keld tot zo’n 4.000 ton met een snel-
heid van ongeveer 150 km per uur.
Dit zal zonder twijfel consequenties
hebben voor de verbindingen met
onze Engelse overburen.
Op het gebied van de communi-
catie is de ontwikkeling van de
beeldtelefonie de moeite van het ver-
melden waard. Men verwacht in
het jaar 2000 zo’n 250.000 aanslui-
tingen voor beeldtelefoons, waar-
mee jaarlijks ca. 200 miljoen beeld-
gesprekken zullen worden gevoerd.
134
In de Verenigde Staten wordt dit al
op bescheiden schaal toegepast, maar
momenteel is het gebruik van de
beeldtelefoon nog te kostbaar.
Bij de bespreking van de veilig-
heidsaspecten van het verkeer wordt
gewezen op een steeds meer gekwa-
lificeerde deskundigheid, die hier-
voor noodzakelijk is. Er zijn ver-
schillende soorten deskundigen nodig
voor de onderzoekinstituten, beleids-
instanties, industrie- en wegenbouw,
voor de stedenbouw en voor de rech-
terlijke macht. Aan de opleiding van
deskundigen op diverse niveaus zal
dan ook grote aandacht moeten wor-
den besteed.
Verkeer en Waterstaat heeft met deze
publikatie een voorbeeld gegeven van
hoe het beleid zou kunnen worden
voorbereid. Het is nodig dat hier-
naast andere departementen, provin-
A.
van Hulsentop: Automatisering en
het zelfstandig oordeel van de accoun-
tant. Samsom, Alphen aan den Rijn
1970, 20 blz., f.
3,75.
Openbare les gegeven
bij
de aan-
vaarding van het ambt van buiten-
gewoon lector in de accountancy aan
de Katholieke Hogeschool te Tilburg
op donderdag 19 november 1970.
Drs. M. Dwarswaard: Praktische
statistiek. Deel 2. Delwel, Wassenaar
1970, 240 blz., f. 12,50.
De stof die deze tweede stap op
de weg naar statistische toepassingen
biedt, is geleidelijk opgebouwd. Tus-
sen de tekst door worden geregeld
vragen gesteld. Ook bereken i ngs-
vraagstukken komen veelvuldig voor.
Er is ruimschoots gebruik gemaakt
van verduidelijkende voorbeelden en
voorstellingen. Het gebruik van wis-
kunde is tot het uiterste beperkt.
Achtèrin het boek zijn statistiekopga-
ven van het examen MBA opgeno-
men.
W. H. Slaterus: Onderhoudsmanage-
ment en bedrijfsbeleid.
NIVE, ‘s-Gra-
venhage / Sanisom, Alphen aan den Rijn
1970, 157 blz., f. 22,50.
cies en steden eveneens in deze
richting gaan werken. Deelprognoses,
die niet in een groter geheel worden
geïntegreerd, blijven anders in de
lucht hangen. Het laatst genoemde
voorbeeld wijst bijvoorbeeld op de
noodzaak van onderwijsplanning.
Voor het zover is, dat het onderwijs
zich realiseert dat er ook een bui-
tenwereld is waarmee rekening moet
worden gehouden, zal er echter nog
heel wat tijd verstrijken.
Het is dringend noodzakelijk, dat
er vanuit de politiek meer aandrang
komt om lange-termijnvisies op tafel
te leggen voor de uitstippeling van
het beleid. Helaas schijnt planning de
vijand van de politiek te zijn. Als
dit juist is, is er behoefte aan een.
nieuw soort politicus, die hier wel
het belang van inziet. Dit laatste is
een stukje kritische .futurologie.
Drs. P. Ressenaar
In dit boek over onderhoud en de
organisatie ervan worden functie, taak
en plaats van de ,,technische dienst”,
zowel in samenhang met de produktie-
afdelingen als op zichzelf, uitvoerig be-
sproken. Enerzijds wordt aandachf ge-
schonken aan de verbanden met de
produktiewerkzaamheden, het daaibij
behorende optimalisatievraagstuk en de
mogelijke vormen van coördinatie,
anderzijds aan de interne samenhangen
tussen de deeltaken: selectie, werk-
voorbereiding, planning, uitvoering,
,,feed-back”-studies en de deeltaken
zelf. Het boek is tot stand gekomen in
samenwerking met medewerkers van
het Raadgevend Efficiencybureau Bos-
boom & Hegener.
Drs. J. L. Wage: Telefonisch verko-
pen.
(Oorspronkelijke titel: Telefon-
verkauf. In samenwerking met de
auteur vertaald door Mevr. S. Tis-
seur). Samsom, Alphen aan den Rijn!
Brussel 1971, 185 blz., f. 27,50.
Dit boek beoogt aan te tonen hoe,
door middel van telefonisch verko-
pen, de buitendienst kan worden ge-
activeerd en of – en in welke mate
– besparingen in tijd en kosten
kunnen worden bereikt. Het zwaarte-
punt ligt op het juiste verkoopbe-
vorderende telefoongebruik tussen
bedrijven, tussen leveranciers en
wederverkopers of verwerkende in-
dustrieën, niet derhalve op de tele-
fonische acquisitie tegenover de par-
ticuliere consument.
Inhoud:
Verkoopkosten, verkooppianning
en gebruik van de telefoon.
Hoe beïnvloedt de telefoon de al-
gemene verkooptechniek?
is telefonische verkoop maal-‘
schappelijk toelaatbaar?
Hoe verkoopt men zichzelf (en
een afspraak) door de telefoon?
Hoe ziet uw televisitekaartje er-
uit?
Verkoopgesprekken aan de tele-
foon: verdere voorbeelden.
Organisatorische problemen bij de
telefoonverkoop.
Van telefonische naar telektroni-
sche verkoop.
De telefoon in cijfers en getallen.
G. M. van Balen: Enige financieel
rekenkundige aspecten in praktijk en
theorie.
VUGA-boekerij, ‘s-Graven-
hage 1970, 325 blz., f. 27.
Het renteniveau is gedurende de
jaren 1960-1970 zo -sterk gestegen,
dat de behoefte is ontstaan aan tafels
voor samengestelde interest (eind-
waarde en contante waarde), an-
nuïteiten en koersrendement van
geldleningen, die aan de huidige hoge
rentepercentages zijn aangepast. Deze
tafels zijn in het tweede gedeelte van
dit boek opgenomen; zij lopen bijna
alle op met
1/8%
tot en met 10%.
In het eerste gedeelte van deze uit-
gave, het theoretische, zijn uit het
gamma van de financiële rekenkunde
die onderwerpen behandeld, die nood-
zakelijk zijn voor een goed begrip
en een doelmatig gebruik van de op-
genomen tafels. Aan de hand van
uitgewerkte voorbeelden is aange-
toond op welke wijze de tabellen
toegepast en hoe bepaalde vraagstuk-
ken opgelost kunnen worden. Het
boek is verschenen onder het aan
Vrij Nederland
ontleende motto:
,,Geld maakt niet gelukkig, een hoge
rentevoet wel”.
VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM
Aan de Economische Faculteit ontstaat binnenkort een vacature voor
wetenschappelijk
medewerker
voor de sectie Organisatie en Leiding.
De te benoemen functionaris zal worden belast met het geven van
begeleidingscolleges in de kandidaatsstudie en assistentie bij de
werkcolleges in de doctoraal studie.
Voorts zal voldoende tijd beschikbaar worden gesteld voor het
voorbereiden van een dissertatie.
Van sollicitanten wordt verwacht dat zij zich positief opstellen ten
opzichte van de doelstellingen van de Vrije Universiteit.
Nadere informaties over deze functie worden gaarne gegeven door
Prof. Dr. H. Thierry, telefoon: 020-41 33 40.
Salariëring zal plaatsvinden volgens de normen van het weten-
schappelijk rangenstelsel, zoals bij alle Universiteiten van kracht.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de Personeels-
dienst Vrije Universiteit, postbus 7161, Amsterdam, onder vermelding
van nummer 99271.
ESB 10-2-1971
Het Gemeentelijk Bureau voor de Statistiek
vraagt een
research-
medewerker
die tot taak zal krijgen het verrichten van onder-
zoek op o.a. economisch en demografisch gebied.
In hoofdzaak zal het hierbij gaan om de statis-
tische voorbereiding van enquêtes, het uitvoeren
van analyses van kwantitatieve aard en de op-
stelling van prognoses.
Geboden wordt een afwisselende en veelzijdige
werkkring thet een grote mate van zelfstandigheid.
De gedachten gaan in dit verband uit naar een
academicus, bij voorkeur een
econoom
die kan bogen op:
– een aantal jaren ervaring in kwantitatief
onderzoekingswerk
– kennis van statistische methoden
– goede contactuele eigenschappen.
Het salaris is in overeenstemming met de hoge
eisen, die aati een goede vervulling van deze
staffunctie worden gesteld.
Een psychologisch onderzoek kan tot de
selectieprocedure behoren.
Goede secundaire arbeidsvoorwaarden.
FINANCIERING
VOORACADEMICI
hogere
ambtenaren, leraren, stal! unctionarissen
enz.,
door het bureau dat sedert 1946 deze
diensten verleent.
Uw woning, verbouwing, auto, inkoop in asso-
ciatie, vestiging of overname enz., worden
volledig gefinancierd.
Vraag budget-schema aan:
het
Voorlichtings-
bureau voor Academici.
Amsterdam
Utrecht
Damrak 68,
Maliesngel 34,
tel. 020-63796-234890 Tel. 030-1 1068.1 8867
Sollicitaties binnen 14 dagen onder no. 8210936
ongefrankeerd te zenden aan: chef Bureau Perso-
neelvoorziening, antwoordnummer 363, stad-
huis, Rotterdam.
U reageert op annonces
in ,,E.-S.B.”?
Wilt U dit dan steeds duidelijk
tot uitdrukking brengen?
Een prettig leesbaar boekje voor hen,
die gaarne wegwijs worden op het
punt van beleggen; een ideaal naslag-
werkje voor hen, die dit reeds zijn.
Verkrijgbaar bil uw boekhandelaar of
rechtstreeks bil de uitgever
H. A. M. ROELANTS TE SCHIEDAM.
DR.- SLOOFF’S
Wegwijzer-voor de Belegger
f8,50
136
Bij de provinciale planologische d
i
ens
t
P.
‘
ROVINCIE
I.ra1;1II111
kan worden geplaatst een
MIDDELBAAR PLANOLOGISCH ONDERZOÉKER
Inlichtingen
Taak
bil de
adjunct-directeur
Salaris
tijdens de
kantooruren
(tel.
Sollicitaties
05200-11533).
toegepast sociaal wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot regionaal ruimtelijke vraag-
stukken.
bij bezit van het diploma planologisch onderzoek van f 1487,— tot f 1936,— per maand;
bij studie voor genoemd diploma tot mximaal f 1450,— per maand.
met uitvoerige inlichtingen binnen veertien dagen na verschijning van dit blad te richten aan
de directeur van bovengenoemde dienst, Stationsweg 5, Zwolle.
Eén onzer relaties is een groot Nederlands concern met een aantal
werkmaatschappijen in en buiten Europa. De concerndirectie, zetelend in
het Westen des lands, wordt bijgestaan door een aantal stafbureaus.
Door belangrijke uitbreiding is op één der stafbureaus plaats voor een
bedrijfseconomisch beleidsmedewerker
die zal worden ingeschakeld bij het adviseren en coördineren met
betrekking tot de activiteiten van enkele der werkmaatschappijen overzee
van het concern.
Zetelend op het stafbureau zal
hij een nauw contact onderhouden,
zowel met de verschillende andere
stafafdelingen als met de betrokken
werkmaatschappijen.
Een goede beheersing van
Engels in woord en geschrift is
noodzakelijk.
Wij zijn gemachtigd in strikt
vertrouwelijke sfeer contacten te
leggen met een bedrjfseconoom
met “managerial” ervaring, die
zijn carrière in een internationaal
concern verder wil uitbouwen.
Ook een technicus met
economische ervaring zou in deze
functie mogelijkheden hebben.’
Voor een bekwame gegadigde
tussen 30 en’40 jaar kunnen
perspectieven tot uitgroei worden
irs
LTiL
geboden, zowel in lijn- als in
staffuncties.
Procedure:
Van belangstellenden ontvangen
wij gaarne een levensloop met
pasfoto, alsmede een korte met de
hand geschreven motivering der
sollicitatie.
Telefonische inlichtingen
kunnen desgewenst worden
ingewonnen op 12 en 19 februari
a.s. tussen 10 en 12 uur
0
1) nr. 020 – 762232, toestel 25.
Teneinde onze opdrachtgever
zo volledig mogelijk te informeren,
zal – na uw toestemming – mede
gebruik worden gemaakt van een
psychologisch onderzoek.
Sollicitties onder nr. 154 aan
Bureau Dr. Ph. M. van der Ifeijden,
Directie- en Raderforniatie,
Apollolaan 22, Amsterdam-Z.
ESB 10-2-1971
137
1
VERENIGDE BEDRIJVEN
BREDERO NV
4
Tot de taak van de N.V. Maatschappij voor
Projektontwikkeling EMPEO behoort het sa-menstellen van concrete aanbevelingen van
grote projekten.
Ter uitbreiding van het bestaande apparaat
vragen wij
een drs. economie
MEWN
(met praktische ervaring in het bedrijfsleven)
of
E
S
E
\
\\
1
een civiel ingenieur
(met belangstelling voor bedrijfseconomle)
die bereid is met zijn specifieke inzet in team-
verband de aan de voorbereiding van projekten verbonden complexe stedelijk/planologische en
overige marktvraagstukken op te lossen.
Belangstellenden wordt verzocht hun sollicita-
ties te richten tot de Personnel Manager van de
Verenigde Bedrijven Bredero N.V.
NIEUWE GRACHT 6 UTRECHT TELEFOON 030-16481
BEDRIFSECON OOM
De directeur van het Girokantoor der gemeente Amsterdam zoekt contact
met belangstellenden voor de functie van
HOOFD BEDRIJFSECONOMISCHE ZAKEN
Naast het leiding geven aan dc ontwikkeling van de activiteiten zoals
bedrijfsadministratie, interne controle, budgettering, Organisatie en
statistiek, wordt van de nieuwe medewerker een zelfstandige bijdrage
aan cle vormgeving van hot bedrijfsbeleid verwacht.
Een voltooide academische opleiding, kennis van cle administratieve
automatisering en ervaring in het leiding geven ziin cle vereisten in deze
functie.
Leeltijcl tol 40 jjdr.
Korte en zakelijke redtics onder No. 0 171
waarop snel zal worden
gereageerd, kunt u richten aan do Directeur van de Dienst der Gemeente-
lijke Personcelsvoorziening, Jan luijkonstraat 94, Amsterdam-Zuid.
Wilt u telefonisch reageren, dan kunt u zich in vcrbincliiig stellen met cle hoor J. A. Stofkoper, Directeur van het
Girokan1oor, gedurende de kantooruren telefoon (020) 2200 11, buiten de kantooruren telefoon (02975)22 25.
138
S.
we
n
a
77
51
ZAADUNIEN.V., holdingmaatschappij van meer dan tien zaadteelt- en zaad-
handelbedrijven (waaronqer de N.V. Koninklijke Zaadteelt en Zaadhandel
Sluis & Groot, C.W. Pannevis’ Zaadteelt en Zaadhandel N.V., enz.) in zes
landen zoekt een
ADMINISTRATEURsCONTRO’LLER
De Zaadunie is. een expansieve ondérneming, die zich op een gebied beweegt
dat een snelle evolutie doormaakt. Dat stelt hoge eisen aan verfijning en
versnelling van de budgettaire programmering en de controle van de. gehele
groep.
De bedrijfstak is kapitaalsintensief en sterk seizoenmatig. Daarbij komt de
internationale structuur en dat doet de behoefte ontstaan aan een centrale
,,bankiersfunktionaris”.
Voor de meeste van de aangesloten werkmaatschappijen berust de verant-
woordelijkheid zowel voor de administratieve inrichting als voor financiering
en budgettaire programmering bij de Holdingmaatschappij. Voorts ligt het in
de bedoeling meer dan tot dusver de jaarstukken in eigen beheer op te stellen.
De holding heeft een direkteur, de nieuw te benoemen funktionaris wordt
rechtstreeks onder deze verantwoordelijk voor alle bovengenoemde taken.
Vereisten zijn:
• Opleiding op academisch- of NIVRA-niveau.
• Deskundigheid ten aanzien van administratieve automatisering.
• Visie op de problematiek van financiering en investering.
• Leidinggevende capaciteiten.
Zij, die menen dat deze funktie voor hen ernstige overweging verdient, worden
verzocht een zorgvuldig gestelde brief te richten aan Ir. N.R.A. Krekel, die
gedelegeerd commissaris van de Zaadunie N.V. is, (Postbus 26, Enkhuizen).
Hij is bereid, wanneer daartoe bijzondere aanleiding bestaat, persoonlijk
informatie te verschaffen. In dat geval wordt men verzocht telefonisch contact
op te nemen met zijn secretaresse Mevrouw Garms, telefoon 02280 -3838,
toestel 151.
ZAA UNIE
ESB 10-2-1971
139
Universiteit van Amsterdam
Bij het Instituut voor Bedrijfseconomie en
Accountancy kan worden aangesteld
wetenschappelijk
medewerker
tot wiens taken onder meer zal behoren:
g
–
het leiden van werkgroepen
bedrijfseconomie
–
het assisteren bij de voorbereiding vn
colleges
– het assisteren bij bedrijfseconomisch
onderzoek.
Gedacht wordt aan een jong academicus,
in het bezit van het doctoraaldiploma
economische wetenschappen en bij
voorkeur met enige bedrijfservaring.
Gelegenhe
t
id tot het voorbereiden van een
dissertatie kan worden gegeven.
Aanstelling zal geschieden in het rangen-
stelsel voor de wetenschappelijke
medewerkers.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de
Hoogleraar- Directeur van het Instituut,
Prof. Dr. P. Verburg, Herengracht 51 4-516
te Amsterdam, telefoon (020) 21 78 78,
toestel 2132, bij wie tevens inlichtingen
kunnen worden ingewonnen, evenals bij
drs. H. M. A. Koenders (toestel 2130).
PROJECTBUREAU VOOR DSTRIBUTIE-ECONOMPE.
De levensmiddelengroot- en detailhandel is een boeiende sector
van het bedrijfsleven. Via talrijke afzetkanalen van groot tot
klein en een sterke verscheidenheid van ondernemingen en
organisaties in deze branche, trekt een brede stroom van goede-
ren naar de consument.
Er verandert veel in dit stroomgebied, in toenemend tempo,
Het enkele maanden geleden tot stand gekomen bureau
(PRODIS), waarin participeren HEINEKEN, DOUWE EGBERTS en
NUTRICIA, richt zich, in samenwerking met de handel, op het
uitvoeren van projecten, die de doelmatigheid van het distributie-
proces kunnen bevorderen.
Voor economisch-analytisch werk en het begeleiden van projecten
wordt gezocht een
BEDRIJFSECONOOM
De gedachten gaan uit naar een praktisch ingestelde, contactueel
goede gesprekspartner, bij voorkeur met enkele jaren ervaring
op bovengeschetst terrein. Hij zal worden opgenomen in de
management development policy van één der in het projectbureau
samenwerkende concerns.
Brieven, informatief voldoende basis gevend voor een oriën-
terend gesprek, worden gaarne tegemoet gezien bij de directie
van het bureau, Sportlaan 198 te Amstelveen (postbus 139).
140