Ga direct naar de content

Jrg. 52, editie 2594

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 24 1967

UITGAVE VAN DÉ 9TICHTINd HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1

24 mei 1967

52e jaargang, no.
2594

verschijnt wekelijks

Aanvaardbare belastingdruk

en begrotingsnorm

S

INDS het teloor gaan van de oude regel voor de begroting van een

centrale overheid: evenwicht op de gewone dienst (in sommige landen,

zoals de Verenigde Staten: de gehele dienst), is gezocht naar nieuwe,

liefst eenvoudig hanteerbare, normen. Uitvoerige beschouwingen zijn

hieraan o.m. gewijd door Stevers, bïjv. in artikelen in het
Maandschrift

Economie
in 1963 en latere jaren.

Nederland heeft terzake een bijdrage geleverd met het ontwerpen van

een kader voor uitgavenverhoging en belastingtariefwijziging tezamén,

gebaseerd op de trendmatige ontwikkeling. Dit kader wordt ook wel het

Zijlstra-kader gedoopt, naar de auctor intellectualis, die op de gelijke

positie van uitgavenverhoging en belastingverlaging in die zin dat beide

een claim vormen had gewezen tijdens zijn verkiezingsredevoeringen van

1959,
en daarna als Minister van Financiën het trendmatige kader intro-

duceerde in de Miljoenennota van september 1960. Ondanks de uiteen-

zetting die elk jaar over dit kader in de Miljoenennota wordt gegeven, en

de toelichting die ook elders (door Zijlstra bijv. in zijn rede te Kiel in 1962,

in de discussie voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde in november

1963 en in zijn rapport voor de E.E.G. over economische politiek en con-
currentieproblëmatiek) iS gegeven, bestaat nog altijd het misverstand dat

het hier gaat om een norm die de rijksuitgaven begrenst
1).
Dat is niet het

geval; een Kabinet kan het kader handhaven maar de uitgaven zelfs met

meer dan de trendmatige ruimte vergroten, nI. als men de belastingtarieven

verhoogt
2).

Holtrop heeft in het recente jaarverslag van De Nederlandsche Bank een

norm gelanceerd voor de overheidsfinanciering als geheel, dus inclusief
de gemeenten en andere gedecentraliseerde overheden. Hij schrijft: ,,De

overheid zal in beginsel haar aanspraak op de nationale middelen dienen

te beperken tot de som van de aanvaardbare belastingdruk, die in de laatste

jaren ongeveer 26% van het nationale inkomen heeft bedragen, en

het maximaal realïseerbare beroep op de kapitaalmarkt, dat zich in die
jaren bewoog tussen 3 en 4% van het nationale inkomen, vermeerderd

met een zekere speling voor haar aandeel in de toelaatbaar te achten liqui-

diteitscreatie”.

Evenals ten aanzien van het Zijlstra-kader menen sommige commen-

tatoren dat hier een bepaald peil van overheidsuitgaven wordt aangegeven.

Deze commentatoren denken dat het begrip ,,aanvaardbare belastingdruk”
?f iets heel persoonljks is, verschillend al naar gelang de politieke waarde-

oordelen (Heertje in
De Groene Amsterdammer
van 29 april) ôf zij denken

dat Holtrop de aanvaardbare belastingdruk fixeert op 26 pCt. Dit laatste

gebeurt door G. de Man in
E.-S.B.
van 3 mei (,,Overheid en economisch

evenwicht”), waarin hij om. schrijft: ,,Dit maximaal toelaatbare beslag

wordt volgens Dr. Holtrop bepaald door de som van de aanvaardbare

belastingdruk van 26 pCt……en ,,Het is ons niet duidelijk waaraan het

percentage van 26 voor de aanvaardbare belastingdruk zijn normatieve

karakter anders zou ontlenen, dan aan subjectieve overwegingen van de
heer Holtrop”.

Evenals andere monetaire analisten is Dr. Holtrop echter niet zozeer

geïnteresseerd in de hoogte van de belastingdruk, of – bij bedrijven, ge-

zinnen of overheden – in de hoogte van hun uitgaven, maar in de
saldi

van een groep huishoudingen: besparingen en investeringen, eventueel

zelfs nog intern gesaldeerd: het beröep op besparingen van anderen (c.q.

het aanbod van besparingen aan anderen). Het begrip: aanvaardbare

belastingdruk, betekent
voor de belastingwetge ver
aanvaardbare belasting-

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:

J. Geluck.

Prof. Dr. W. Drees Jr.:

Aanvaardbare belastingdruk
en begrotingsnorm ……..539

Pot en ketel

……………540

Prof. Dr. J. Tinbergen:

Een nieuwe bijdrage van Neder-
land voor een wereidpian .
541

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk:

,,Brain drain” en ,,gold
drain” ……………….542

L. Ott:

Ontwaarding van kennis en
vakmanschap ………….544

Ir. J. E. C. Spil hoven:

Hoe verder met het E.E.G.-
landbouwbeleid?
met een na-

schrift van
Prof.
Dr. J. Hor-
ring …………………
547

Drs. R. L. Boissevain:

Geld- en kapitaalmarkt ..
554

539

druk en staat los van de eigen wairdering van Dr. Holtrop

of van de individuele opvatting van een Kamerlid. Wie

de exacte tekst in het jaarverslag zorgvuldig leest zal zien

dat de Holtrop-norm bestaat uit twee abstract geformu-

leerde begrippen (aanvaardbare belastingdruk en realiseer-

baar beroep op de kapitaalmarkt, met een liquiditeits-

.toegiftje) en dat de kwantificering bij wijze van voorbeeld

in, aan een recente situatie gebonden, bijzinnen is mede-

gedeeld. Ook zonder een taalkundige ontleding ligt het

voor de hand dat dit jaarverslag, zwanezang in een lange

reeks van monetaire analyses, niet gericht is op de omvang

van inkomsten of uitgaven, maar op de overschotten of

tekorten van huishoudingen, niet op belastingen maar op

leningen.

‘s.Gravenhage.
Prof. Dr. W. DREES Jr.

5)
Een misverstand dat zich de laatste maanden manifesteert,
is het door elkaar halen van de begrippen ,,begrotingstekort”
en ,,overschrijding van de trendmatige budgetruimte”. Men
treft deze verwarring veel aan in perscomnientaren op de
regeringsverklaring van het kabinet-De Jong en het herziene
begrotingsbeeld 1967. Een overschrijding van een miljard wordt
dan beschouwd als een tekort van een miljard, alsof het Zijlstra-
kader ooit een permanent evenwicht op de gehele dienst van de
rijksbegroting zou hebben geïmpliceerd! Het Zijlstra-kader
ging uit van een evenwichtig geacht basisjaar waarin de rijks-
begroting een tekort vertoonde. Ook wordt het concrete tekort
sterk beïnvloed door conjuncturele mee- en tegenvallers in de
belastingopbrengst. Een recent voorbeeld van het dooreen
mengen van de begrippen ,,tekort” en ,,overschrjding” is het
artikel van E. L. Bérg in
Opinie
van 28 april.
2)
Vgl. de Miljoenennota 1966 en vgl. ook Zijlstra’s instem-
mend commentaar de avond van die derde dinsdag (september
1965)
ten aanzien van handhaving van de gedachte van dit
kader.

Pot en ketel

E

EN goed vaderlands gezegde wil dan wel, dat het

een vriend is die onze feilen toont, maar verzuimt

daaraan toe te voegen dat wij zelden zijn interventie

waarderen. De O.E.C.D. slaagt er even’el in, haar ,,eco-

nomic surveys” het juiste midden te dcien houden tussen

distantie en bemoeizucht; haar kritiek wordt steeds vak-

kundig ingepakt in descriptie en zo objectief mogelijke

analyse.

Het vorige week verschenen O.E.C.D.-overzicht van

ons land geeft weliswaar veel feitenmateriaal, maar daar

zit niet veel in dat wij nog niet wisten uit het jongste

Centraal Economisch Plan en de met de regeringsver-

klaring ingediende ,,Nota over het herziene beeld van de

rijksbegroting” van Minister Witteveen. In dit opzicht

kan de kwaliteit van het overzicht geen andere zijn dan dat

het op een duidelijk te memoreren wijze de toestand van de

Nederlandse economie in 1966/67 presenteert.

Interessanter is het de krenten der kritiek uit de koek van

feitenmateriaal te pikken. Eerst nog heel in het kort de

belangrijkste conclusies van het ,,survey”. De sterke

infiatoire druk in 1966 was meer het gevolg van de ont-

wikkelingen in 1965 dan van een voortzetting van de

expansie in 1966 (een soort infiatoire ,,overloop” dus).
Na het voorjaar van 1966 nam de stijging van het con-

sumptiepeil belangrijk af en in de tweede helft van vorig

jaar trad er een belangrijke ontspanning in op de arbeids-

markt: ,,The period of strong expansion of demand

seems to have reached its turning point after the middie

of the year”. De invoertoename kreeg een vlakker ver-

loop; dat de verbetering van de betalingsbalans in de loop

van 1966 slechts van zeer bescheiden aard was, is te wijten

aan de ontspanning op enkele van onze belangrijkste

afzetmarkten (Duitsland met name). Voor 1967 wordt een

verdere deflatie verwacht, tot uiting komend in een scherpe

daling van de groeivoet van de binnenlandse bestedingen,

vooral van de investeringen
1).

De hoop dat een compenserende invloed zal uitgaan van

de expansie van de export (C.P.B.-prognose: + 8 pCt.

in 1967) deelt het O.E.C.D.-rapport niet. Met name

gelooft het niet in dle 2 pCt. van de stijging welke toege-

schreven wordt aan het positief effect van de werkloosheid

op de export (Zijlstra-effect). Als motief voert het aan

dat onze
belangrijkste
buitenlandse afnemers ongeveer

dezelfde prognoses hebben als wij ten aanzien van het

verloop van de binnenlandse vraag. Door
dit
minder

opgewekte internationale vooruitzicht zal ook de particu-

liere investeringsactiviteit (nog) lager zijn dan geraamd;

aldus zal ook het herstel van onze betalingsbalan3positie

geringer zijn dan verwacht.

Naast deze kritiek op de C.P.B.-prognose van de export,

laat de O.E.C.D. een meer algemeen kritisch geluid horen

met betrekking tot de Nederlandse voorspellingen:

,,Dutch forecasting techniques are highly advanced. But one
difficulty in recent years has been that the official forecasts
have tended to present a rather brighter picture of the economy
than actually materialised, that the inherent uncertainties have
not been sufficieritly taken into consideration, and that great
difficulties stood in the way of adapting economic policies
to the actual economic trends when It became apparent that
the forecasts had been superseded by the events”.

Kritiek ten slotte ook op de economische politiek van

de afgelopen jaren, die – dit geluid wordt niet voor de

eerste maal vernomen – te veel de monetaire politiek de
zware restrictieve last liet dragen. Sinds 1963, meent de

O.E.C.D., had een straffer beleid moeten worden gevoerd;

helaas hebben de overheidsfinanciën in de jaren 1964-1966

uiteindelijk een te expansieve en te weinig anti-cyclische

rol gespeeld. Natuurlijk waren hoge investeringen ten

behoeve van woningbouw en infrastructurele voorzieningen

onontkoombaar, maar met temporisering en/of aan-

vullende belastingheffing zou veel gered zijn geweest.

Uit het ,,survey” valt te concluderen – en niet alleen

uit het survey; dit inzicht breekt zich ruimer baan – dat

minstens twee Nederlandse kabinetten in
conjunctureel

opzicht hebben gefaald
2).
Het betekent evenwel ook dat de

verwijten over en weer van de laatste jaren in de trant van

,,Witteveen heeft een failliete boedel achtergelaten” en

,,Vondeling heeft de overheidsuitgaven opgeblazen”. niet

meer zijn dan ordinaire pot-en-ketel-verwijten. Aangezien

alle grote
partijen
sedert 1963 regeringsverantwoordelijk-

heid hebben gedragen, hebben zij alle schuld, een schuld

overigens waarover wij ons maar niet al te druk moeten

maken (behalve dan dat wij ervan hebben geleerd); het

juiste financieel-economisch inzicht komt pas achteraf.

De argumenten, met behulp waarvan wij politieke tegen-

standers de schuld van de conjuncturele misère op de

hals schuiven, zijn vaak niet meër dan rationalisaties van

onze emoties, al doen wij nog zo ons best ons te verschuilen

achter ,,de feiten”.
dR

Het C.P.B. verwacht zelfs een geringe daling (1 pCt.)
van de totale investeringen in bedrijven:
Wat dus niets zegt over de kwaliteit van hun
structurele visie, waarover te twisten valt (hetgeen geschiedt).

540

Een nieuwe bijdrage van Nederland voor een wereldplan

D

E vele activiteiten, ontplooid door tal van instellingen

en personen, op het gebied van de internationale

ontwikkelingspolitiek maken het in toenemende

mate gewenst dat een zekere coördinatie daarvan wordt

doorgevoerd. Op velerlei punten dreigen tegenstrijdig-

heden of zijn zij er al. Een voorbeeld in het groot is dat de

industrialisatiepolitiek die aan een aantal ontwikkelings-
landen wordt aanbevolen en ten dele al is uitgevoerd, op
de moeilijkheid stuit dat de handelspolitiek daarmee niet

in overeenstemming is. Een ander voorbeeld is dat men

om de Kennedy-ronde te redden, daaraan een belofte tot

voedselhulp heeft verbonden, die dubbel werk zou kunnen

betekenen naast het reeds bestaande Wereldvoedsel-

programma en een aantal andere activiteiten. Voorbeelden

van kleiner allure zijn aan de lopende band aan te wijzen.

Op een zeer geslaagd congres te Gent van de (Vlaamse)

Vereniging voor Economie, ook bijgewoond door onze

Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegen-

heden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,

Drs. B. J. Udirik, werden er’ vele genoemd
1).
Zij variëren
van niet op elkaar aansluitende onderdelen van een enkel

project tot het niet van elkaars werk op de hoogte zijn

van ministeries van hetzelfde land of van verschillende

organen van de Verenigde Naties.

Op allerlei wijzen wordt al sinds jaren gepoogd om dit

gebrek aan coördinatie te verhelpen; er wordt ook vooruit-

gang geboekt. Ten slotte is het geen wonder dat bij het

dirigeren van het werk van honderden miljoenen mensen

een ingewikkeld vraagstuk van coördinatie optreedt. De

hoogste vorm daarvan is intussen die van het op elkaar
afstemmen van gehele ontwikkelingsplannen van grote

landen en wereiddelen. Reeds enige jaren is in het Secre-

tariaat van de Verenigde Naties het Centrum voor Ont-

wikkelingsplannen, Projecties en Beleid (Centre for

Development Planning, Projections and Policies, of

C.D.P.P.P.), onder leiding van Dr. J. L. Mosak, bezig

met werkzaamheden op dit gebied. In verband met het

grote belang van dit werk heeft de Nederlandse regering

reeds ongeveer een jaar geleden een ,,gerichte bijdrage”

van $ 1 mln. aan de Verenigde Naties aangeboden, bedoeld

voor de medèfinanciering van dit Centrum.

In de Algemene Vergadering heeft in december 1966 de
toenmalige Minister zonder Portefeuille verdere lijnen uit-

gestippeld voor de werkzaamheden van de Verenigde
Naties op dit gebied. Daarbij heeft Mr. Bot o.m. twee

belangrijke denkbeelden gelanceerd, ni. dat van een na

te streven ontwikkeiingsstrategie en van een Handvest

voor de Ontwikkelingspolitiek. In 0e resolutie, die na het

debat waarin de Minister sprak, door de Algemene Ver-

gadering werd aangenomen, wordt dan ook de Secretaris-

Generaal van de V.N. gevraagd om in overleg met de

daartoe in aanmerking komende organen een ,,concise

and systematic survey of the various principles, directives

and guidelines for action in the field of development as

contained in the resolutions, declarations and similar

texts of the United Nations” op te stellen en om een

,,preliminary framework of international development

strategy” uit te werken en aan de 23e zitting van de -Alge-

mehe Vergadering voor te leggen. In de E.C.O.S.O.C.-

resolutie 1152 (XLI), die in diezelfde resolutie van de

Algemene Vergadering werd onderschreven, wordt aan de

S.G. eveneens verzocht om, met name ook met de hulp

van het ,,Committee for Development Planning” na te

E.-S.B. 24-5-1967

gaan wat nodig is om het opstelle

i van plannen voor ge-

coördineerde internationale actie te bevorderen en te

vergemakkelijken voor de periode na het Ontwikkelings-

decennium 1960-1970. Daarbij treedt ‘het Centrum op

als het uitvoerend bureau voor het zojuist genoemde

Committee (C.D.P.).

E

R zijn nu enkele verdere ontwikkelingen aan de gang,

waarover wij in het kort willen rapporteren. In de

eerste plaats 1)eeft het C.D.P. zijn tweede zitting ge-

houden in Santiago (Chili) van 10-20 april jl. Daarin is, zo-

als was afgesproken bij de eerste zitting, allereerst aandacht
geschonken aan de ervaring met de uitvoering van nationale –

plannen (met name in Latijns Amerika). Op dit, overigens

belangrijke, agendapunt kan wellicht worden terug-

gekomen bij een andere gelegenheid. Voorts is door het

C.D.P. aandacht geschonken aan de werkzaamheden die

nodig zullen zijn om te voldoen aan het verzoek van de –

Algemene Vergadering aan de S.G. ten aanzien van de

plannen voor gecoördineerde internationale actie; kort-

heidshalve kan men wellicht de term ,,wereldplan” ge-

bruiken. Uiteraard moet dan in de eerste plaats worden

gedacht aan een indicatief wereldpJan. Over de periode na

1970 is ter vergadering gemakshalve gesproken als DD2

(Development Decade Two). Het rapport van het C.D.P. ;

maakt duidelijk dat hierover slechts in voorlopige termen

kan wordeii gesproken, aangezien nog nauwelijks docu-

menten beschikbaar zijn. Het C.D.P. geeft niettemiti de

V.N. ter overweging een Handvest voor DD2 op

te stellen

en daarin o.m. het gemeenschappelijk belang bij een
snellere ontwikkeling van de ontwikkelingslanden te

beschouwen als uitgangspunt. Dit gemeenschappelijk be-
lang vereist gecoördineerde activiteit van alle landen. Het

vereist ook het formuleren van een aantal concrete doel-

stellingen t.a.v. de ontwikkeling van produktie, verbruik,

gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid. Ook de voor-

naamste knelpunten, zoals de schuldenlast en andere

moeilijkheden tav. vreemde valuta, onvoldoende interne

coördinatie een te snelle bevolkingsgroei e.a. zouden ”

moeten worden aangewezen. Vervoigens zullen de voor-
naamste middelen (maatregelen) en hun omvang moeten

worden aangeduid. Ten slotte wordt het zeer belangrijke

punt gesteld dat dit alles gepaard zou moeten gaan met het

aanvaarden van een aantal verplichtingen, zowel door de

ontwikkelde als door de ontwikkelingslanden:’ t.a.v. de

omvang van de financiële overdrachten, de besèhikbaar-

heid van voorlichting over een bewuste regeling van de

gezinsomvang, handelspolitieke verplichtingen e.a. ‘Ook

zouden periodieke besprekingen van de verkregen resul-

taten nodig zijn, om nodige veranderingen in beleid aan

te bevelen.

Zowel het Cëntrum als het C.D.P. zijn er zich van be-

wust dat, wil men dit alles op voldoende concrete wijze

aangeven, een grote hoeveelheid werk zal moetenworden

verzet, niet alleen door deze beide lichamën, maar ook

door de Regionale Commissies en een aantal gespeciali-

seerde organen van de V.N. Het C.D.P. heeft dan ook een

werkgroep ingesteld die zich over enige weken verder gaat

bezighouden met het onderwerp. Het Centrum heeft reeds’
(slot op blz. 555)

1
)Zie ook het ter voorbereiding van dit congres, onder leiding
van Prof. Dr. A. J. Vlerick, uitgegeven boekwerk
De Ontwik-
kelingshulp,
Seminarie voor Toegepaste Economie, Rijks-
universiteit, Gent 1967.

541

‘Bra
.
in
drain’ en ‘gold drain’

D

EZEwoorden, die in de laatste jaren zo’n bekende

klank hebben gekregen, zijn in de laatste weken

actueel geworden doordat voor beidè een stopverbod

is aanbevolen. In Engeland is onlangs aan de regering

gevraagd om maatregelen te nemen tegen de exodus van

geleeideti: In de Verenigde Staten daarentegen is door

de president van de grootste bank aanbevolen om de ver-

koop van goud door de U.S. Treasury stop te zetten
1).

Beid ‘aanbevelingen zijn een gevolg van ontwikkelingen

dié
zich reeds geruime tijd voordoen en die hebben geleid

ot een schaarste in Engeland aan geleerden, in de Ver-

enigde Staten aan goud. Wat het laatste betreft, de schaarste

aan goud is vooral veroorzaakt door de aanhoudende

betajingsbalanstekorten van de Verenigde Staten en de

politiek van Frankrijk in de laatste jaren om dollartegoeden,

gekweekt door zijn betalingsbalansoverschotten, om te

zetten ‘in’goud. De Centrale Bank van Frankrijk had eind

1960 éeri’ goudvoorraad van $ 1,6 mrd. en bezit thans

voor, eer’ bedrag van ongeveer $
5
mrd. aan goud. De

goudvoorraad van de Verenigde Staten is vooral door de

politiek yan omzetting van dollars in goud zodanig ge-

daajd dat van deAmerikaanse goudvoorraad van ongeveer

$ 13 mrd. nog slechts bijna $ 3 mrd. beschikbaar is voor

omwisseling van kortlopende dollarclaims in goud. Ruim

$ 11 mrd. dient voor de wettelijk verplichte dekking van

bankbiljetten.

Beide verschijnselen – de ,,brain drain” en de ,,gold

drain” — worden door verschillende groepen en in ver-

schillçnde vorm waargenomen. De drainage van intellect

is een grote zorg voor, de wereld buiten Amerika, niet

alleén voor Engeland of voor Europa, maar nog meer voor
de ontwiklelingslanden. De.drainage van goud is een grote

zorg in diçecte zin alleen voor de Verenigde Staten, maar
ruimer gzien ook een zorg voor de gehele wereld. Schijn-

baar hebben deze verschijnselen niets met elkaar te maken.

‘lot op zekere hoogte is dit juist. Er is echter een bepaald

vband tussen beide
verschijnselen,
dat de aandacht

verdient. eii een ander aspect van deze brandende wereld-

p

,brnen belicht.

Zoals opgémerkt is de drainage van intellect een wereld-
verschijnsel. Het doet zich in twee vormen voor. De eerste,

die vooral in Europa plaatsvindt, is de exodus van geleerden

naar de Verenigde Staten. De drainage van intellect in de

tweede vorm’ openbaart zich niet zo duidelijk. Het betreft

vooral het verschijnsel, dat een belangrijk deel van de in

de Verenigde Staten studerende buitenlandse studenten

– vooral de goede – in dit land blijven. Dit zijn voor het

grootste deel studenten afkomstig uit ontwikkelingslanden.

Het probleem is voor de ontwikkelingslanden ernstiger

dan, voor Europa. Dit werelddeel heeft meer dan de ont-

wikkelingslanden de mogelijkheden om de drainage van

intellect het hoofd te bieden. De reden hiervoor is, dat

Europa beschikt over de menselijke en materiële hulp-

bronnen om ,de uittocht van geleerden weliswaar niet

geheel tegen te gaan, maar toch voor een belangrijk deel

te verminderen. Immers, geen enkel deel van de wereld

buiten de Verenigde Staten telt zoveel geleerden, specia-

listen en wetenschappelijke instellingen. Een efficiënte

wetenschappelijke integratie van Europa zou een belang-

rijke bijdrage kunnen leveren als middel tegen een on-

evenredig grote uittocht van geleerden naar de Verenigde

Staten.

De ,,gold drain” is een typisch Amerikaans verschijnsel.

De Verenigde Staten verkeren in de ongunstige omstandig-

heid van een moeilijke liquiditeitstoestand als gevolg van

aanhoudende betali ngsbalanstekorten. Tegenover het

,,vrje” goudgedeelte van slechts bijna $ 3 mrd. staan ver-

plichtingen op korte
termijn
van een veelvoud van dit

bedrag. Dit is in wezen de zorg van de Amerikanen. Een

omzetting van enkele miljarden dollarclaims in goud door

het buitenland zou het vrije goudgedeelte doen verdwijnen.

De verhouding tussen vrije goudvoorraad en dollar-

claims in handen van het buitenland blijft ongunstiger

worden, wegens de aanhoudende betalingsbalanstekorten

van de Verenigde Staten, ‘die in de laatste jaren voor een

deel voortvloeien uit de oorlog in Vietnam.

De ontwikkeling van betalingsbalanstekorten gepaard

gaande met aanzienlijke goudafvloeiing kan daarom niet
lang meer doorgaan
2).
Frankrijk heeft enkele jaren ge-

leden het probleem scherp gesteld door de omzetting van
zijn dollarclaims in goud te rechtvaardigen met het argu-

ment, dat Europa door het aanhouden van kortlopende

dollaractiva de Amerikaanse investeringen in Europa

heeft gefinancierd en ndg verder financiert. Dit is ten dele

juist. Dit probleem is zo gecompliceerd, dat het een af-

zonderlijke studie vereist. Enkele belangrijke punten

verdienen echter in dit kader de aandacht.

D

E grote kapitaalexport van Amerika naar Europa

in de jaren vijftig door het aankopen van Europese

effecten heeft niet alleen de kapitaalmarkten in

Europa verruimd, maar tevens voorzien in de in die

periode grote behoefte aan dollars van dit werelddeel.

In dit verband is het goed te herinneren aan een uitspraak

van de hoofdredacteur van
The Economist
tien jaar geleden

gedaan, dat de dollarschaarste in de wereld een permanent

verschijnsel zou blijven
3).
Vooral sedert
1959
zijn de hard-

nekkige betalingsbalanstekorten van de Verenigde Staten,

voor een deel althans, toe te
schrijven
aan de sterk ge-

stegen Amerikaanse investeringen in Europa. De finan-

ciering van een deel van deze tekorten met goud betekende,

dat Amerika een groot deel van zijn steriele goudvoor-

raad heeft omgezet in waardevolle buitenlandse activa.

In een rede die door de heer Peterson, president van de
Bank of America, begin april in New York is gehouden. Deze
rede vond plaats enkele dagen na de verschijning van het twee-
maandelijks bericht van de Chase Manhattan Bank, waarin
een gelijke aanbeveling was gedaan die echter kort daarop door
deze bank in een officieel communiqué is verzacht. Overigens
was dit idee niet nieuw. Zo heeft Prof. Kindleberger in een
rapport van een subcommissie van de Joint Economie Com-
mittee:
Contingency Planning for U.S. International Policy
van december 1966 hierop reeds gezinspeeld in de volgende
zin: ,,But continued losses (of gold) without or in excess of
a U.S. deficit might induce the U.S. authorities to take some
steps which would lead to critical changes in the international
monetary system”.
Afschaffing van de wettelijke bepaling van gouddekking
van de bankbiljettencirculatie zou de huidige situatie aanzienlijk
verbeteren.
3
)Geoffrey Crowther:
Balances and Imbalances of Pay-
ments,
Boston 1957, blz. 46.

542

Deze activa zijn zo winstgevend geworden, dat de inkom-

sten van Amerika uit buitenlandse beleggingen en rentebe-

talingen in de laatste jaren zelfs groter zijn dan de directe

investeringen in het buitenland, voor zover deze in de

vorm van kapitaalexporten plaatsvinden. Amerika heeft

in de laatste
5
â 10 jaren datgene kunnen doen, wat geen

enkel ander land zich kan veroorloven, ni. de betalings-

balanstekorten, voortkomende uit deze kapitaalexporten,

te financieren met een vergroting van dollarclaims, omdat

een aantal landen bereid was deze aan te houden.

Daartegenover staat, dat de Verenigde Staten als machtig

financieel land niet heeft kunnen doen wat elk ander

land, zelfs een reserve-valutaland als Engeland, ziëh wel

kon veroorloven om een tekort op de betalingsbalans te

financieren. De Verenigde Staten beschikken over zulke

aanzienlijke buitenlandse activa, dat door verkoop van

een klein deel hiervan – als het Congrës een dergelijk

diep ingrijpen in de ,,free enterprise”-gedachte zou toe-

laten – het jaarlijkse betalingsbalanstekort zou kunnen
worden gefinancierd zonder afvloeiing van goud. Een

dergelijke verkoop zou echter een wereiddeflatie kunnen

veroorzaken en is mede om deze reden uitgesloten. Enge-

land kon echter in
1965
en 1966 tot een bedrag van onge-

veer $ 900 mln, aan Amerikaanse effecten verkopen zonder

dat dit storingen van enig werkelijk belang op de Ameri-

kaanse effectenbeurs heeft teweeggebracht.

E

EN bepaald aspect van de Amerikaanse kapitaal-

bewegingen is in het kader van dit onderwerp van

belang, nl. het verband tussen deze kapitaalbewegingen

en de suprematie van de Amerikaanse technologie in de

wereld. Deze suprematie leidt tot grotere investeringen

van Amerikaanse ondernemingen in het buitenland

– vooral in Europa – dan anders het geval zou zijn.

Terecht heeft Dr. M. W. Holtrop in zijn laatste jaarverslag

de aandacht gevraagd voor het feit, dat door de werking

van onder meer structurele factoren het verschijnsel

van de globale Europese overschotten en de Amerikaanse

tekorten op de betalingsbalans een moeilijk aanpassings-

proces tot stand moet worden gebracht
4
). Daarmede

wordt het probleem van de Amerikaanse betalingsbalans
verplaatst naar de niet-monetaire zijde.

De wereld is na de tweede wereldoorlog opnieuw ge-

wikkeld in een industriële revolutie, die echter enkele

verschillen vertoont met de eerste van die aard. Toen

behield Engeland lange tijd een soort monopolie op de
wereldmarkt. Het is mogelijk, dat dit weer – op enkele

gebieden althans en nu voor de Verenigde Staten – zal

gebeuren. Er is echter een groot verschil tussen de om-

standigheden in de eerste en de tweede industriële revolutie.

Thans is de verspreiding van kennis zoveel sneller dan in

het begin van de vorige eeuw, dat andere industriële landen

het probleem zien of althans kunnen zien en over de

middelen beschikken om hieraan het hoofd te bieden.

De indruk wordt gewekt, dat Europa nog niet vol-

doende de diepe betekenis onderkent van een ontwik-

keling die al jaren lang aan – de gang is en waarvan het
einde nog niet te zien is. Het idee om emigratie van ge-

leerden naar de Verenigde Staten te verhinderen is kort-

zichtig en lost het probleem niet op. De aantrekkings-

kracht van Amerika op buitenlandse geleerden is niet

alleen aan een verschil in materiële beloning, maar vooral

aan een aantal andere factoren toe te schrijven
5
). Kort

samengevat komen zij hierop neer, dat voor geleerden de

vreugde van werken in de Verenigde Staten in het algemeen

groter is dan elders, niet alleen omdat een betere uitrusting

INTERN TRANSPORT
TRA NS P0 RT WER KTUIG EN

giillm
Postbus 3, Jutphas,
Te?. (03471) 4 86


apparatuur, bibliotheken, assistenten enz. – te hunner

beschikking staat, maar ook omdat wetenschappelijk

werk naar ik meen – en dit is een grote ommekeer in de

laatste
5 á
10 jaren – in hoger aanzien staat dan in vele

ontwikkelde landen en waarschijnlijk ook in ons land.

De huidige situatie vereist een geconcentreerd optreden
van de Europese landen om de technologische achterstand

– het is moeilijk te beoordelen of deze groter of kleiner

wordt – aanzienlijk te verminderen
6).
De vermindering

van deze achterstand is – en nu stappen we weer over

naar het monetaire gebied – naar mijn mening een van de

mogelijkheden voor een vermindering van het Amerikaanse

betalingsbalanstekort. De noodzaak hiervan vloeit hieruit

voort, dat naarmate de vrijwillige beperking van de Ameri-

kaanse directe investeringen in industriële landen langer

duurt, de oppositie hiertegen zal toenemen. Het ziet er

niet naar uit, dat het tekort op de betalingsbalans dit jaar

zal verminderen.

Een welkome verlichting voor de Amerikaanse be-

talingsbalans is, dat Amerikaanse ondernemingen i’n

Europa in toenemende mate een deel van hun financierings-

behoeften op de Europese kapitaalmarkten kunnen dekken.

Deze kapitaalopneming dient voor economische ont-

wikkeling van Etiropa, zij het weliswaar voor een deel onder

Amerikaanse leiding. De schaduwzijde voor Europa is

echter, dat Europese ondernemingen daardoor moeilijker

in haar financieringsbehoeften kunnen voorzien. Dit

verschijnsel is echter weer het aspect van de technologische

superioriteit van Amerika. Mede ten gevolge van deze

superioriteit en de daaruit voortvloeiende hoge winsten

kunnen de Amerikaanse ondernemingen de scherpe con-

currentie op commercieel gebied ook tot de kapitaal-

markten uitstrekken.

Het feit, dat op de Europese kapitaalmarkten hoge

bedragen voor financiering op lange termijn beschikbaar

zijn, wijst er op dat een hogere technologische trap van

ontwikkeling in Europa niet wordt belemmerd door

tekort aan kapitaal. Integendeel, naar mate de technolo-

gische achterstand zou verminderen, zou, tezamen met

andere ontwikkelingen – ik denk onder meer aan betere

4
)1k citeer uit het jaarverslag 1966 (blz. 21/22): ,,Indien de
overschotten en tekorten echter moeten worden toegeschreven
aan omstandigheden die niet in verband kunnen worden ge-
bracht met het relatieve niveau der nationale bestedingen,
noch ook met het gevoerde monetaire en budgettaire beleid,
doch veeleer samenhangen met de onderlinge concurrentie-
verhoudingen, met veranderingen in het internationale beste-
dingspatroon – men denke bijvoorbeeld aan de ontwikkeling
van het toerisme – of met verschuivingen in het structurele
kapitaalverkeer – zoals die welke het gevolg zijn geweest van
het tot stand brengen van de E.E.G. – is van een veel moeilijker aanpassin gsvraagstuk sprake”.
Reeds eerder vermeld in
mijn
artikelen in
E.-S.B.
van
6 mei 1964 en 10 september 1966. Afgaande op de veel grotere uitgaven voor research in de
Verenigde Staten dan in Europa zou men kunnen stellen, dat
de achterstand groter wordt. De aanhoudende uittocht van
geleerden uit Europa, vooral uit Engeland, wijst eveneens in
die richting.

E.-S.B.
24-5-1967

543

5[‘

‘,••
•0

S

Ontwaarding van kennis en vakmanschap

O

FSCHOON er verschil bestaat in de aard van de

problematiek rond de werkgelegenheid, zoals deze

zich hoofdzakelijk in Twente en Zuid-Limburg voor-

doet, hoort men in verschillende graden van luidheid de

vraag stellen in hoeverre de krachtige stijging van de lonen,

vooral na 1963, daarbij invloed heeft geoefend. Gewoon-

lijk hangt het antwoord op zulke vragen af van de kant

van de sociale scheidslijn, waar het wordt gegeven. Tevens

kan men veilig aannemen, dat deze vraag klemmender zal

worden gesteld naarmate de werkloosheid een grotere om-

vang aanneemt, of geheel van het tapijt zal worden geveegd

indien opnieuw een algemene overspanning op de arbeids-

markt mocht optreden. Er is echter nog een kwestie van

niet uitsluitend economisch, maar ook maatschappelijk en

menselijk belang, waarover men zo goed als niets hoort,

namelijk de sterke ontwaarding van allerlei vakbekwaam-
heden op alle niveaus, die vandaag zeker in het mijngebied

,,aan de orde is en in de textielrayons dreigt.

Mijnen

Sinds het begin van deze eeuw had Nederland zowel in

‘hôgere technische en bedrijfshuishoudkundige sectoren in

de mijnindustrie als in de praktijk van het kolenfront een
respectabele schat aan kennis, kunde en vaardigheid op-

gebouwd, die men onrecht aandoet wanneer men de waarde

ervan uitsluitend in geld zou trachten uit te drukken.

Veel van die waarde huist op de top van de kolenpiramide,

maar de grote, brede basis, met een sterk menselijk karakter,

beyindt zich letterlijk en figuurlijk onder de grond. Daar

treft men vandaag dan ook een element van tragiek. In de

regel toch heeft de mijnwerker een grondigescholing onder

gaan, het karakter van zijn werk bracht mee een sterk

saamhorigheidsgevoel, een in groepsverband nauwkeurig
op elkaar ingespeeld zijn, een door de veiligheid geboden

collectieve voorzichtigheid en een veelzijdige technische

vaardigheid. Zulke hoedanigheden worden weliswaar in

meer beroepen vereist, doch zelden in deze intensiteit

en

niet zo’n invloed op de mentaliteit van individu en groep.

De mijnwerker moet een bijzonder geaard vakman zijn,

evenals de technische leiders onder en boven de grond,

naastde commerciële en organisatorische staven, hun eigen

hoedanigheden moeten bezitten, zij het dan dat deze voor

een deel, van meer algemene aard zijn.

Ontegenzeglijk is het waar dat de mijnwerkers als collec-

tiviteit zich zeer bekwaam hebben getoond in het afdwingen

van een bevoorrechte positie, belichaamd in uitzonderlijk

hoge lonen en gunstige bijkomende arbeidsvoorwaarden.

Het heeft echter geen nut zich nu nog te verdiepen in d&

vraag of bij een ander loonkostenpeil in de mijnen de

steenkool zo gemakkelijk door de olie zou zijn verdreven,

zeker nu het aardgas een mogelijk debat daarover tot een

zuiver academisch steekspel zou hebben gemaakt. Het feit

blijft evenwel, dat bij de huidige snelle en zelfs versnelde

sluiting van mijnen zich een massale ontwaarding van een

niet in miljoenen of miljarden uit te drukken Nederlands

kapitaal aan kennis en kunde voordoet, niet op de achter

grond de daarmee verbonden sociale en psychische moeilijk-

heden, die in menig bestaan ontreddering kunnen brengen.

Nu is ontwaarding van vakbekwaamheid en knbw-how

een verschijnsel, inherent aan de menselijke samenleving in

elke tijd van vooruitgang. Altijd gingen oude ambachten

en werktechnieken ten onder en werden er nieuwe ge-

schapen. Thans treffen echter, om bij het mijngebied te

blijven, zowel de-omvang als de snelheid van het proces

en, wat misschien het meest bijzondere is, de grootte van

integratie van de Europese kapitaalmarkten en aan een

fiscaal beleid, dat de research van particuliere onder-

nemingen verder aanmoedigt – meer kapitaal voor

economische groei beschikbaar kunnen komen. Een snellere

en betere technologische ontwikkeling in Europa zou tot

een hoger niveau van economische bedrijvigheid kunnen

leiden en daardoôr mede tot een beter evenwicht in liet

betalingsverkeer tussen Amerika en Europa
7).

D

Econclusie uit het voorafgaande is, dat het betalings-

balanstekort van de Verenigde Staten voor een deel

is toe te schrijven aan de technologische achter-

stand van Europa. Dit betekent -dus dat de huidige mone-

taire toestand in de wereld, afgezien van de Vietnam-

oorlog en andere factoren, ook te verklaren is uit factoren,
die mede een gevolg zijn onder meer van een onvoldoende

wetenschappelijke integratie van Europa die de emigratk

van geleerden naar de Verenigde Staten aanmoedigt.

Een verhoging van het technologische niveau van Europa

met de daaruit voortvloeiende sterkere positie van de

Europese industrie op de wereldmarkten, zou de mogelijk-

heid openen tot een beter evenwicht in de wereldeconomie

zowel’ op economisch als op monetair gebied en tevens

indirect een bijdrage kunnen vormen tot een snellere

economische groei van vele ontwikkelingslanden. Om

genoemde redenen zijn de ,,brain drain” en de ,,gold

drain” geen geïsoleerde verschijnselen, maar- onderdelen

van wereldproblemen.

washington
oc.,
28 april 1967.
v. d.
v.-

7)
Dit onderwerp vereist een afzonderlijke beschouwing.

(1. M.)

Met een amideel
VEREENIGD BEZIT VAN

S55

544

de krachtsinspanning, waarmee de gemeenschap poogt

deze industriële omwenteling zich zo ordelijk en pijnloos
mogelijk te laten voltrekken. Poogt. Slagen of falen blijft

afhankelijk van omstandigheden ten goede en ten kwade

die zich nog nier laten overzien. Ongeacht het resultaat

kan echter worden aangenomen, dat in onze economische

geschiedenis nooit van een zo massale en snelle ontwarding

van vakbekwaamheid sprake is geweest als in dit geval.

Uitzonderingspositie der mijnbouvkunde

De Nederlandse Staatsmijnçn hebben zich tijdig gewend

van het kolenfront naar de toegepaste chemie. Aan de ene

kantmoest dit leiden tot het devalueren van een deel der

mijnbouwkundige kennis op academisch peil, aan de andere

kant tot het scheppen van een ontzagwekkend nieuw bezit

aan technoidgisch gefundeerde know-how. Wie echter

mocht denken dat de ,,mijningenieur” en de opleiding van

de afdeling mijnbouwkunde der Technische Hogeschool te

Delft daardoor in de verdrukking zijn gekomen, zou zich

sterk vergissen. Tabel 1 licht dit toe. De cijfers in de eerste

kolom achter de jaartallen vermelden het aantal eerste-

jaars studenten, de tweede kolom bevat het totale studenten-

tal, de derde geeft aan hoeveel ingenieursdiploma’s bij de

afdeling mijnbouwkunde der T.H. in het betrokken jaar

zijn uitgereikt.

Ondanks de zich reeds jaren aftekenende neergang van

de mijnindustrie in ons land is de lust tot studie bij de af

deling mijnbouwkunde niet geslonken. De afdeling is zelf

in trek, omdat zij met haar richtingen kolenwinning, erts-

winning, petroleumwinning, opsporing en metallurgie voor

ziet in de wetenschappelijke opleidingen, nodig voor allerlei

opsporingsarbeid naar delfstoffen, die ook in ons land aan-

wezig blijken te zijn. Bovendien vinden Nederlandse inge-

nieurs in allerlei buitenlandse mijngebieden kansen tot toe-

passing van hun specialisme, die druk worden benut, in

dit verband kan men dan ook vaststellen, dat in het zuiden

van Limburg een zekere ontwaarding van academische

know-how in gang is, doch dat daartegenover in binnen-

en buitenland compensatie staat. Niettemin zou men de

vraag kunnen stellen of in verband met de thans negatieve

uitstraling, die van de mijngebiedcn in Nederland en ook

van die in de buurlanden uitgaat, de betrokken afdeling

van de T.H. niet met vrucht van naam zou kunnen ver-

anderen.
Textiel

Noch voor de factor arbeid, noch voor de factor kapitaal

biedt de textielnijverheid in Nederland een opwekkende

aanblik. De werkgelegenheid loopt zienderogen terug, het

aantal ondernemingen slinkt. Er bestaat echter een funda-

menteel verschil met de mijnindustrie. Terwijl het belang

van de steenkool duidelijk wordt teruggedrongen, is daar-

van bij de textiel geen sprake. Bij een stijgende welvaart

zal de behoefte aan textiel groter worden. in ons be-

schavingspatroon

heeft de textiel, zelfs belangrijke functies

die ver uitgaan boven het kleden van naakten, zoals dat

eens tot de goede werken werd gerekend. Anders dan bij

de steenkool kan men op deze grond nauwelijks verwachten

TABEL
t.

eerstejaars
totaal
afgestudeerden

45
161
8
32
189
IS
34
219
12

946

……………
.
1951

……………
.

218
25 1956

……………
.
1961

…………….7
1965/66
35
190
34

TABEL
2.
Koers op laatste beursdag

(1960 = 100)

1960

lOO

1961

84

1962

75
1963

103

1964

90

1965
1966
3113
1967

Beeren
…………….
63
28
7
Blijdenstein-Willink

. . .
00
115
89
87 65
61
41
43
00
112
98
115
81
69 49
42
Droge

………………
Leidsche Wolspinnerij

.
00
108
88
109
77 68
59 62
Nijverdal-Ten Cate

. . .
00
85
55
49
43
31
Ii
21
100
113
88 88
64
52
42
4
Stoomspinnerij Twente
.
100
77
46
51
41
32
22 22
100
99
68 62 47
58
48
53

Schuttersveld

…………

Veenendaaise Stoomspin-
100
III
75
99 95
60
43 43

rricobest

…………..

100
119
96
121
98
71
57 58

565
396

nerij

……………….
zaalberg

……………

1000
ï
1023
778
884
701
406

TA.BEL
3.
Koers op laatste beursdag

(1960 = lOO)

1960
1961

97

1962
1963

132

1964
1965
1966

55
3113
1967

5
1
00
90
93
81
Loutex

…………..
lOO
101
99
356
158 133 113 113
Peignaged’Eecio
00
115
89
lOO
90
80
75
68

La Vesdre

…………….

Peign.de L. de Hoboken
lOO
104
91
97
56
46
38 37
Union Co!onnihre
100

..

135 113 128
104
96
72
73

500 552
613
501
436
353
482
342

dat een op textiel gebaseerde nijverheid ten ondergang is
,

gedoemd. Tntegendeel zelfs. Niettemin zijn de vooruit-

zichten te onzent weinig rooskleurig.

Zo dreigt ook hier een ontwaarding van vakkennis, die

tcn koste van veel menselijke inspanning en van vaak aan-

zienlijke financiële ^offers is verlregen.’Daarop is van’ de
zijde der arbeiders de aandacht gevestigd, waarbij terecht

ook de zuiver menselijke aspecten niet werden vergeten.

Een andere ontwaarding wordt echter veel geruislozer door

de publieke belangstelling begeleid, ofschoon zij evenzeer

‘de aandacht verdient. Het gaat om de know-how aan

ondernenierszijde. Telkens wanneer een fabriek moet wor
den gesloten, gaat er naast zichtbaar kapitaal op dat gebied

onzichtbaar kapitaal verloren. Voor een groot deel bestaat’

deze industrie uit familiebedrijven. De ter beurze genoteerde

nv’s in deze sector vormen een klein deel van het geheel.

Men kan gevoeglijk aannemen, dat zowel deze vennoot-

schappen als de familiebedrijven een moeilijke periode

doormaken. in beide categorieën zijn de laatste tijd onder-

nemingen gesneuveld. Naar aanleiding daarvan kan men.

de goedkope opmerking horen uiten dat de leiders van deze

bedrijven hebben gefaald. Voor de massa klinkt dat inder-

(1. M.)

1
18,94
­
dé voordelen van een afgerondie aandelenportefeuille

E.-S.B,
24-5-1967

5451

daad aangenamer dan een aanmerking op de inspanning

van arbeiderszijde. Doch waarom zouden deze ondernemers

nu -plotseling, na soms jaren van succesvolle arbeid, het

niet meer kunnen? Waarom zouden zij er behagen in

scheppen hun zaken in zelfs merkwaardig korte tijd in het

honderd te sturen? Toch is het, gezien de spreiding van

ondernemerstalent, een verlies als er van de dunne laag,

die weet hoe men een textielonderneming beheert, iets

wordt verwijderd, meestal zelfs met ruwe hand. In onze

maatschappijstructuur betekent dat ook voor de werk-

nemers verlies.

Van de overheid wordt thans verwacht, dat zij ingrijpt

om de dreigende werkloosheid in te dammen. Wat men

ook doet en onderneemt, in de sector van de aanvullende
werken, in het construeren van beschermingen, de echte,

blijvende werkgelegenheid die zoden aan de dijk van de

welvaart zet, moet van de ware industriële leiders komen.
Daarom is elke ontwaarding van ondernemerscapaciteiten

door de ondergang van bedrijven in dubbele zin verlies,

verlies aan bijzondere kennis, verlies aan kapitaal. Uit deze

laatste hoek bezien is het vooruitzicht in de Nederlandse

textielindustrie beslist ongunstig als men afgaat op de

duidelijkste aanwijzing die ten deze bestaat: de beurs.

De beurskoersen zijn de resultanten van de uitkomsten

en van de verwachtingen, die dag aan dag de opinie regeren.

Niet alleen voor de betrokken bedrijven zelf. Zij vormen

ook een index omtrent de trend van de gehele bedrijfstak.

In tabel 2 is het koersbeloop van tien aan de Amster-

damse beurs genoteerde textielfondsen gegeven op de grond-

slag van de laatste beursnotering in de jaren 1960 t/m 1966

en de koers van 31 maart ji. Voor de overzichtelijkheid is

van elk fonds de koers per ultimo 1960 op 100 gesteld en

zijn de volgende koersen op die basis, afgerond, herleid.

In tabel 3 wordt een aldus geconstrueerde opgave van vijf
te Brussei genoteerde textielfondsen gegeven. Zij zijn ge-

kozen in overleg met de Studiedienst van de Kredietbank

te Brussel, om tot een vergelijkbaar beeld te komen.

Belgische noch Nederlandse koersen zijn gecorrigeerd.

Uitgegaan is van de koersen voor de aangifte van de

vermogensbelasting. Ten slotte zijn de Nederlandse en Bel-

gische cijfers van elke kolom opgeteld om een algemeen

overzicht te vergemakkelijken.

Alle vergelijkingen gaan mank, dit op de voorgrond.

Toch laten zich in België en Nederland als Benelux-partners

en deelgenoten in de Europese Economische Gemeenschap

overeenkomstige omstandigheden aanwijzen, tot zelfs het

verlies van afzetmarkten van koloniale oorsprong. Bij de

bestudering van het beloop der koersen van te vergelijken

textielfondsen in beide landen ontstaat echter wel de in-

druk, dat de zeer snelle ontwikkeling der loonkosten.in

Nederland, vergeleken bij de ietwat bezadigder gang der

looncijfers in België, deze Nederlandse industrie niet ten

goede is gekomen. Is voor de Belgische fondsen de terugval

in deze periode op bijna 32 pCt. te bepalen, voor de

Nederlandse doorsnee beloopt deze bijna 61 pCt. Stelt

men het grootste te Brussel genoteerde textielconcern

Union Cotonnière naast de Nederlandse tegenhanger

Nijverdal-Ten Cate, dan ziet men in België een Vrij ge-

varieerde gang met- een daling van 27 pCt., in Nederland

een gestadige af brokkeling, resulterend in een teruggang

van 79 pCt. Het scheelt meer dan een jas, om in de textiel-

sfeer te blijven. En dat bij een erg kil beursklirnaat!

Beziet men de trend der Nederlandse koersen op zich,

dan bespeurt men dat het lopende decennium tot nu toe

voor de arbeiders beter is geweest dan voor de kapitaal-
verstrekkers. Dezen moeten naar schatting in de textiel-

industrie, de algemene geldontwaarding in aanmerking ge-

nomen, door de bank tweederden van hun bezit hebben

verloren. De term risicodragend kapitaal is ten volle waar

gemaakt; Dit houdt wel in, dat in de textielsector noch

voor de schepping van nieuwe ondernemingen, noch voor
eventueel noodzakelijke kapitaalinjecties ten behoeve van

bestaande bedrijven, weinig animo zal bestaan. Evenzeer

zal weinig jong ondernemerstalent het in deze richting

zoeken. De ontwaarding van de nu uitgeschakelde

arbeiderservaring, vakkennis, organisatorische bekwaam-

heid en last but not least ondernemerscapaciteit zal zich

zeer moeilijk laten terugdringen en de vicieuze kringloop

ligt hier op de loer. Deze ontwaarding stuit des te meer

tegen de borst, omdat het een artikel van dagelijks gebruik

en een primaire levensbehoefte betreft.

Men zal
bij
pogingen tot verbetering naar het oude middel

der invoerbeperking grijpen. België stelde reeds april 1965
een raadgevende commissie in, waarin fabrikanten en con-

sumenten uitmaken, of ingevoerde textiel voor dumping-

prijzen wordt geleverd. De regering kan ingeval van dum-

ping de invoer van sommige produkten beperken. Volgens

een van april 1966 daterende studie van de Kredietbank te

Brussel zpu de invoer van textiel in België echter slechts

met 4 pCt. zijn gedaald en zou naar de mening der textiel-

industrie aan de adviezen van deze commissie nog te

weinig gevolg worden gegeven. Invoerverboden zijn echter

tweesnijdende zwaarden. De index der prijzen reageert

er zelden voor de verbruikers gunstig op.

Maatregelen van welke aard ook, met het doel kunst-

matig de verhoudingen te veranderen, hebben een effect

dat zich laat vergelijken met het aangroeisel op de scheeps-

huid. Aan de oppervlakte ziet men er niets van, maar de

gang van het schip wordt erdoor vertraagd. Bij een koop-

vaardijschip kost het veel extra brandstof. In een wedstrijd

echter zal een zeiljacht met veel aangroeisel kansloos

blijven tegen de concurrenten met een schoon vlak onder

de waterlijn. Het zal in de voortdurende wedijver op de

wereldmarkt niet anders zijn.

Infrastructuur

Ten slotte nog een ontwaarding, die zich aandient

bij onze spoorwegen. Er is sprake van de opheffing van

onrendabele lijnen. Elke speculatie over een mogelijke

verdwijning wordt begeleid door een heftige actie. van de
zijde der bedreigde gebieden tegen deze plannen. Een van

de meest gehanteerde argumenten betreft de dreigende

achteruitgang van de infrastructuur. Het gaat bijna altijd

om streken met een toch al zwakke werkgelegenheid.

Men wil deze verbeteren, vraagt daarvoor maatregelen

en steun, doch ziet het effect daarvan bij voorbaat in gevaar

indien de railverbinding verloren mocht gaan.

Ook – hier ontwaarding, doordat kostbare baanvakken

met bijbehorende gebouwen en apparaturen hun nut

verliezen. Zuiver menselijk gezien is het karakter daarvan

anders en bij de spoorwegen zeker sociaal gunstiger dan

buy, in de textielindustrie. Zoekt men naar de reden voor

de plannen tot opheffing, dan komt men bij de snel stijgende

loonkosten terecht. Hier ziet men dus dat deze stijging

door de nadelige gevolgen voor de infrastructuur belem-

merend kan werken bij maatregelen tot verbetering van

de werkgelegenheid. Zodoende wordt het doorbreken

van een vicieuze kringloop steeds moeilijker. Men kan

hierin echter een aanwijzing vermoeden; dat loonstijgingen

die uitgaan boven de werkelijke mogelijkheden van een

economie, op den duur de neiging zullen tonen de econo-

mie steeds meer vast te werken en zichzelf aldus onmogelijk

te makén.

Rotterdam.

L.
OTT.

546

Hoe verder met het E.E.G.-landbouwbeleid?

p

ROF. Horring geeft in
E.-S.B.
van 15 maart 1967 een

duidelijke analyse van de Zloeleinden en karakteristiek

van het E.E.G.-landbouwbeleid. Bezwaren heb ik

tegen het tweede deel van zijn uiteenzetting
(E.-S.B.
van

22 maart1967), waarin een aantal zwakke plekken van de

E.E.G.-landbouwregeiingen worden genoemd en ver-

beteringen worden gesuggereerd. Prof. Horring heeft

naar onze mening onvoldoende nagegaan welke motieven

geleid hebben tot de door ,,Brussel” gekozen constructie

en welke de consequenties zouden zijn van de door de

schrijver aanbevolen oplossingen.

Meer uitzonderingen op het stelsel

van steun via marktprijzen

Prof. Horring stelt dat het stelsel van steun via markt-

prijzen is gekozen om administratieve en budgettaire

redenen. Beide redenen zijn dwingend. Men kan geen

regeling in het leven roepen die administratief niet goed

uitvoerbaar is. Het budgettaire argument kan afhankelijk

van de toestand van ‘s lands financiën meer of minder

zwaar zijn. In alle lid-staten wordt gedurende de laatste

jaren een beroep gedaan op de Schatkist dat de beschik-

bare middelen verre overtreft. In deze omstandigheden
speelt het budgettaire argument een zware rol. Daarom

ligt het voor de hand dat het gehele E.E.G.-beleid erop

gericht is de vastgestelde richtprjzen voor agrarische

produkten zo veel mogelijk te realiseren door middel van

de marktprjzen. Dit houdt in dat gezocht moet worden

naar een optimale hoogte van deze marktprijzen, d.w.z.
de som van de opbrengst in binnen- en buitenland dient

zo hoog mogelijk te zijn. Dit kan betekenen dat het nood-

zakelijk en ook financieel voordelig kan zijn directe toe-

slagen te verlenen, zoals bijv. voor mager melkpoeder

voor veevoederdoeleinden. Men verkeert in dit geval in

de situatie dat de marktprijs concurrerend moet zijn met

de prijs van andere eiwitrjke grondstoffen voor de vee-

voersector, wil men het produkt kunnen verkopen.

Het pleidooi van Prof. Horring om in meer gevallen

dan -voor de enkele van weinig belang zijnde produkten

met directe tôeslagen te werken, is alleen dan materieel

van belang indien de schrijver zijn stelling illustreert met

voorbeelden waar dit met financieel voordeel zou kunnen

geschieden. Mij zijn deze produkten niet bekend’ en het

enige door Prof. Horring genoemde voorbeeld is geboren

uit de foutieve gedachtengang dat de boter uit de EEG.-

markt dreigt te worden geprijsd. Met uitzondering van

Nederland, dat nauwelijks
5
pCt. van de E.E..G.-boter-

consumptie voor zijn rekening neemt, verandert de boter-

prijs in de E.E.G.-landen niët in die mate, dat hiervan

een invloed van betekenis wordt uitgeoefend op de con-

sumptie. De door Prof. Horring voorgestelde prijsver-
laging van f. 1 per kg boter vergt een bedrag van ruim

één miljard gulden aan directe toeslagen.

De ervaringen van de laatste jaren hebben uitgewezen

dat .een boterprijsverlaging weliswaar tot een consumptie-

stijging, zij het een geringe, leidt, maar dat de totale op-

brengst ongunstig beïnvloed wordt, soms zelfs zodanig

dat de meer verkochte kilogrammen een negatieve op-

brengst hadden, in elk geval een lagere opbrengst dan bij

export. Dit is dan ook de reden dat noch de E.E.G.-

commissie, noch de meeste regeringen van de E.E.G.-

landen iets voelen voor de door Prof. Horring voorgestane

prijsverlaging voor boter.

Naar vaste invoerheffingen,

althans weinig wijzigingen

In principe ben ik volledig akkoord met de schrijver,

maar wel wil ik wijzen op enige complicaties die het

bijzonder moeilijk maken het systeem van vaste heffingen

rigoureus toe te passen:

De E.E.G. heeft alle kwantitatieve restricties bij

invoer afgeschaft en hiermee een belangrijke bescherming

uit handen gegeven. In de meeste landen, die een agra-

rische produktie hebben van enige betekenis, bestaan

deze restricties en dus deze bescherming wel
(bijv.
zuivel

Verenigde Staten, boter Engeland).

De naar de E.E.G. exporterende landen kunnen

hun uitvoersubsidies zodanig vaststellen dat zij juist

beneden de E.E.G.-marktprijs komen en kunnen op deze

wijze hun surplus op de E.E.G.-rnarkt afzetten, afgezien

van de vraag of er behoefte aan is.

De landen met staatshandel kunnen, dikwijls inciden-

teel, produkten aanbieden tegen prijzen, die sterk markt

verstorend kunnen werken. Dit geschiedt o.a. met boter

uit Oost-Europa.

Bovenstaande factoren kunnen ertoe leiden, dat een van

de belangrijke doeleinden van het landbouwbeleid, ni.

een redelijk inkomen voor de agrarische bevolking, in

gevaar kan komen.

Uitsluitend restituties, geen verkapte of

open subsidies bij export

Prof. Horring komt tot de krasse conclusie, dat beter
geheel kan worden afgezien van exportsubsidies in het

normale handelsverkeer en betrekt dit voornamelijk op

de zuivelsector omdat dâarvoor in de E.E.G. een uitvoer-
overschot bestaat.
De wereldzuivelmarkt kan men beschouwen als een

vrij chaotische, ongeordende markt. Het is een relatief

kleine markt. Op deze kleine markt ontmoeten alle zuivel-

exporterende landen elkaar. Zoals hiervoor reeds wërd

betoogd, kan men met voordeel genoegen nemen met een

lage exportprjs voor een klein deel van de produktie

boven een prijsverlaging voor de gehele produktie. Een

felle concurrentiestrijd is daarvan het gevolg, waarin men

zich alleen staande kan – houden met exportsubsidies.

Niemand zal willen beweren dat dit een gezonde toestand

is. Daarom heeft Nederland ook steeds positief medege-

werkt aan het scheppen van meer orde op de wereidzuivel-

markt.

In O.E.S.O.-verband is een regeling getroffen voor vol

melkpoeder. De E.E.G.-commissie heeft ook reeds her- –

haalde malen gepleit voor mondiale overeenkomsten.

Wij geven er de voorkeur aan langs deze weg de omvang

van de exportsubsidies op zuivelprodukten te beperken

en niet de oplossing te kiezen die Prof. Horring aanbeveelt,

nl. beperking van de melkprodüktie door een heffing op
eiwithoudend krachtvoer. Ten eerste schept een heffing

op dit krachtvoer grote adniinistratiee complicaties

omdat eiwitrijk krachtvoer niet uitsluitend voor meikvee

E.-S.B. 24-5-1967
547

Denkt u dat een

• standaard-oplossing

uw .automatiseriflgs-

probleem volledig dekt?

Wij weten zeker van niet. Het zou te mooi zijn, als dezelfde

standaard-oplossing in software even goed paste op uw

automatiserings-probleem als op dat van een collega-

onderneming in het buitenland. Waarmee wij het belang van een

programmabibliotheek niet in twijfel trekken. Wij werken er

zelf mee. Maar voor ons is het de basis waarop wij verder

gaan. Een standaard-oplossing voor uw programmering

vullen wij aan. We spitsen haar toe op het specifieke van
uw problemen. Dat kunt u zien als een bijzondere dienst-

verlening. Maar dan een service, die wij gewend zijn te geven.

1

Ç

intsoen 214,

Onze computers hebben – ook commercieel gezien – AUTOMATISEREN + VOORUITZIEN = DENKEN AAN ELECTROLOGICA

hun voordelen duidelijk bewezen. Ze zijn en worden
ELECTRO LDGECA
ingezet.bij tal van grote en middelgrote onderne-
mingen in een aantal Westeuropese landen. Voor

administratieve doeleinden. Een computer als de
EL X8 ook voor opdrachten van zuiver technische
en specialistisch wetenschappelijke aard.

FJA

wordt gebruikt. Bovendien zou dit een waarschijnlijk

geringe beperking van de toch al lage melkproduktie tijdens

de wintermaanden inhouden, een periode waarin de afzet-

moeilijkheden geringer zijn en de zuivelfabrieken een

grote onderbezetting hebben.

‘s-Gravenhiage.

Ir. J. E. C. SPITHOVEN.

Naschrift

H

ET verheugt mij dat de heer Spithoven mijn analyse
van de doeleinden en karakteristiek van het E.E.G.-

landbouwbeleid duidelijk vindt en zich daarmee

dus blijkbaar ook wel kan verenigen. Dat geeft goede

hoop voor een vruchtbare discussie over de belangrijke

punten, die bezwaren
bij
hem oproepen.

1.Het lager houden van de verbruikersprijs van boter
met behulp van een directe toeslag

Het bevreemdt mij enigszins dat uit de kring van de

zuivelafzetorganisaties bezwaar wordt gemaakt tegen het
nalaten van een al te forse verhoging van de verbruikers-
prijs van boter in Nederland, resp. een geringe verhoging

of zelfs een verlaging ervan in andere E.E.G.-landen.

Dit te meer, daar in Nederland (tot voor kort) gedurende

het laatste decennium bij voortduring zelfs een nog grotere

toeslag (variërend naar schatting van f.
1,50
tot f. 2 per kg)

op het binnenlandse boterverbruik is verleend. Moet ik

nu uit het betoog van de heer Spithoven opmaken, dat

hij dit stuicje Nedetlands zuivelbeleid achteraf foutief

acht? Of is hij misschien van oordeel dat al deze jaren

in het verleden in Nederland de budgettaire bezwaren

van de hogere toeslag licht wogen, terwijl deze in de

komende jaren moeilijk zouden zijn te dragen in de ERG.?

Ik zie niet in waarom dat zo zou zijn, hoeveel we de laatste

maanden ook over
huidige
begrotingsperikelen hebben

gehoord.

Voor magere melkpoeder acht de heer Spithoven wel

een toeslag op zijn plaats in verband met de prijs van

andere eiwitrjke grondstoffen voör veevoeder. Dezelfde

motivering geldt voor de toeslag op olijfolie ten aanzien
van spijsoliën en zou m.i. ook kunnen gelden voor boter

ten opzichte van margarine. Op het eerste gezicht doet

het wellicht wat vreemd aan voor een produkt als boter

een toeslag van f. 1 per kg te geven. Dat zou inderdaad

bij nader inzien ook vreemd zijn indien dit als een consu-

mentensubsidie zou moeten worden beschouwd. Dat is

m.i. echter niet het geval. Bij een gemoderniseerde rationele

meikveehouderij in de E.E.G. zouden de melkveehouders

bij een boterprjs van f. 5,70 best lonend melk kunnen

produceren. De Deense boeren bijv. zouden wat tevreden

zijn als zij voor deze boterprjs de melk zouden kunnen

leveren. Maar er is nu eenmaal een grote structurele achter

stand in de rundveehouderij (evenals trouwens in grote

delen van de akkerbouw) die heel wat jaren zal vergen

om de landbouw in de E.E.G. op een moderne leest te

schoeien. De boeren zelf kunnen er ook niet veel aan

doen, dat zij zich in deze situatie bevinden. Het wordt

vrijwel algemeen aanvaard dat deboeren de last van deze

achterstand niet volledig op de eigen schouders kan worden

gelegd. Maar het lijkt mij uit een algemeen economisch

gezichtspunt niet nodig, en zelfs in strijd met het belang

van de landbouw zelf, om dit stukje sociale inkomens-
overheveling gedurende de aanpassingsperiode zoveel

mogelijk op de verbruikers van de produkten te verhalen.

Dit geldt in sterke mate voor. produkten – zoals boter –

waarvoor lager geprjsde substitutieprodukten aanwezig
zijn.

De heer Spithoven acht de situatie van de afzet van de

boter blijkbaar zo sterk, dat een prijsverschil van rond
15
pCt. er niet zo veel toe doet. Hij heeft gelijk dat in de

andere E.E.G.-landen de prijzen reeds hoog waren, maar

er mag dan toch wel worden verwacht dat daar een prijs-

verlaging tot consumptiestijging zal leiden. Een prijsver-

schil van f. 1 of rond 15 pCt. zal vermoedelijk toch wel

een verschil van globaal 50.000 ton uitmaken op een

huidig totaal verbruik van rond 1 mln, ton boter in de

E.E.G. Deze hoeveelheid zou ongeveer voldoende zijn

om het E.E.G.-uitvoersaldo naar derde landen te absor-

beren. De heer Spithoven vindt het blijkbaar jammer om

het E.E.G.-landbouwfonds met ruim f. 1 mrd. voor directe

toeslagen op boter te belasten. Als een rasechte mono-

polist wil hij de som van dè opbrengst in binnen- en buiten-

land zo hoog mogelijk maken door prjsdiscriminatie. Hij
laat blijkbaar de verbruiker van boter in de E.E.G. liever

f. 1 mrd. extra betalen dan de belastingbetalers via het

Landboüwfonds, en tilt kennelijk niet zwaar aan de ver-

storingen op de buitenlandse markt veroorzaakt door de

dumping. Het eerste lijkt mij ten opzichte van zijn beste

klanten nu juist geen verstandig beleid voor een duurzame

afzet van boter en het tweede een vrij kwalijke zaak in de

verhouding tot andere exportlanden en een onnodig

douceurtje voor de importianden. Men vergete niet dat

het ,,voordeel” van deze prijsdiscriminatie niet voort-

vloeit uit de export (die is duidelijk sterk verliesgevend),

maar uit de beperking van het binnenlandse aanbod,

waardoor een zoveel hogere prijs kan worden verkregen

dat de verbruikers voor minder waar in totaal meer moeten
betalen
1)

Het is mij niet bekend hoe de E.E.G.-commissie en de

regeringen van de E.E.G.-landen over deze zaak denken.

Waarschijnlijk heeft de heer Spithoven gelijk, want anders

was de beslissing wel anders uitgevallen. Maar het lijkt

mij onjuist dit als argument te gebruiken tegen een pleidooi

om deze beslissing te herzien.. Men mag toch veronder-

stellen dat deze organen voor redelijke argumenten vatbaar

zijn. Maar ook indien de beslissing gehandhaafd zou

blijven, de (te) hoge boterprjs op de verbruikers te ver-

1)
Nu Engeland, als grote boterconsunient met een prijs van
ongeveer half zo hoog als in de E.E.G., zich heeft aangemeld
voor het lidmaatschap van de E.E.G., mag ook wel eens gedacht
worden aan de gevolgen van een drastische prijsverhoging in
Engeland voor de boterafzet te meer daar de boteruitvoerende
landen Denemarken en Ierland zich ook voor het lidmaatschap
– hebben aangemeld.

(I.M.)

550

(I.M.)

DE VRIES ROBBE&Co

GORINCHEM

halen, zou ik toch willen blijven bepleiten de prijsdumping

van boter naar het buitenland sterk in te perken. Voor

zover men de verliesgevende produktie (zie punt 3) niet

kan (of wil) voorkomen, zou ik er de voorkeur aan geven

zoveel mogelijk deze overschotten met behulp van prijs-

discriminatie in de E.E.G. zelf te slijten. Met enige vinding-
rijkheid zijn er waarschijnlijk wel groepen van de bevolking

(bijv. A.O.W.-ers, soldaten) of instellingen (bijv. zieken-

huizen) permanent of tijdelijk te vinden, waarbij markt-

splitsing kan worden toegepast, ook al is deze dan niet

zo waterdicht als
bij
dumping in het buitenland.

2. Naar vaste invoerheffingen, althans weinig wijzigingen

Met voldoening neem ik er nota van dat de heer Spit-

hoven in principe volledig met mij akkoord gaat. Het kopje

geeft al aan dat ik geen rigoureuze toepassing bepleit.

Eigenlijk gingen en gaan mijn gedachten voor dit aspect

ook in de eerste plaats uit naar de granen, waarvoor een

betrouwbare basis van prijsvorming in het internationale

verkeer bestaat. Voor produkten, waarvoor dit niet het

geval is en waarbij dus de dôor de heer Spithoven genoemde

complicaties kunnen optreden, zal men al naar de aard van
de complicaties permanent of incidenteel geëigende tegen-

maatregelen moeten kunnen nemen. Dat ben ik volledig

met hem eens.

De vervulling van een van de doelstellingen van het land-

bouwbeleid (het de landbouwbevolking mogelijk maken
zich een redelijk inkomen te verwerven) moet natuurlijk

onverlet blijven, zoals ik ook in mijn tweede artikel voorop

stelde. Behalve een redelijk inkomen wil men ook graag

een vrij stabiel inkomen: Hierbij moet men zijn eisen mi.

echter niet overdrijven. Als men door vrijwel dagelijkse,

kleine veranderingen van de heffingen per graansoort

nu verhindert dat de voor de E.E.G.-economie voordeligste
graansoorten worden ingevoerd, is er iets mis in het stelsel.

Ook voor een land als geheel blijft de regel gelden dat bij
ongeveer gelijkwaardige grondstoffen (veevoer) de voor-

ziening met dierlijke produkten tegen de laagste kosten
(vanuit nationaal gezichtspunt) alleen kan plaatsvinden

als telkens de goedkoopste granen op de wereldmarkt

worden aangekocht. Het E.E.G.-stelsel van op kleine

wijzigingen in de importprijzen reagerende variabele invoer-

heffingen, onafhankelijk voor elke graansoort apart,

staalconstructies

metalen ramen en deuren

faalt ernstig in dit opzicht. Dat zal de E.E.G.-economie

stellig ettelijke tientallen miljoenen rekeneenheden per jaar

kosten.

3.
Uitsluitend restituties, geen verkapte

of open subsidies bij export

De heer Spithoven vindt mijn conclusie kras. Het is m.i.

hoog tijd tot krasse conclusies te komen, want met de export-

subsidies op landbouwprodukten gaat het in het E.E.G.-

stelsel de spuigaten uitlopen. Volgens het E.E.G.-principe

mag de exportsubsidie even groot zijn als het verschil

tussen de prijs op de E.E.G.-markt en de opbrengstprijs

bij export. Dit nu is zonder meer economische nonsens.
Export zal toch voordeel moeten opleveren, d.w.z. meer

dan de benodigde produktiemiddelen voor ander gebruik
zouden kunnen opleveren. Dat laatste is niet altijd nauw

keurig en op eenvoudige wijze te bepalen. Voor een groot

deel van de export van zuivelprodukten is de zaak echter

wel duidelijk, ni. voor zover de produktie gebaseerd is

op geïmporteerd eiwitrijk krachtvoer. De opbrengst van

de melk
bij
export van deze produkten is nog niet voldoende

om het geïmporteerde veevoer te betalen. Bij deze toestand

kan men in het midden laten wat de andere kostenele-

menten en de arbeid van de veehouders tenminste zouden

moeten opbrengen. Deze onzinnige toestand bestaat al

jarenlang in Nederland en zal volgens de huidige regeling

ook in de E.E.G. worden gecontinueerd.

De boeren hebben gelijk dat zij de melkproduktie blijven

uitbreiden (op 1 maart ji. was het aantal melkgevende

koeien in Nederland weer 3 pCt. groter dan een jaar

geleden!)
bij
vrije invoer van eiwitrjk krachtvoer (of de

oliezaden) tegen (lage) wereldmarktprijzen en melkprijzen

bijna twee keer zo hoog als de melkopbrengst bij uitvoer
van zuivel- en melkprodukten buiten de E.E.G. Een ver-

hoging van de krachtvoerprijs als tegenwicht en ter cor-

rectie van de grondig vervalste prjsverhouding tussen

voer en melk lijkt mij economisch zinvol. Stellig zou dit

de kunstmatige prikkel tot produktie-uitbreiding wegnemen

en naar te verwachten is tot vermindering van de melk-

produktie leiden. Zou dat moeilijkheden geven met de

melkvoorziening tijdens de wintermaanden? In de periode

1955-1960, toen de totale produktie in Nederland ruim

1 mln, ton (of rond 20 pCt.) lager was, is daar
bij
mijn

weten weinig van gebleken. Door de al maar aanzwellende

(I.M.)

E.-S.B. 24-5-1967

551

melkstroom is vanzelfsprekend de .Iaatste tien jaren de

capaciteit van de verwerkingsindustrie belangrijk uitge-

breid. Bij een eventuele vermindering van de totale melk-

produktie zal er dan stellig tijdelijk een overcapaciteit
aanwezig zijn. Dat is dan het gevolg van een verkeerd

beJeïd in het verleden. Maar het zou wel wat ver gaan,

terwille van een betere bezetting van de verwerkings-

capaciteit voort te gaan op de huidige schaal met verlies

voer te importeren en zuivelprodukten te exporteren.

De heer Spithoven vindt een heffing op krachtvoer niet

gewenst, maar bovendien ook slecht uitvoerbaar vanwege

de ,,grote administratieve complicaties omdat eiwitrijk

krachtvoer niet uitsluitend voor melkvee wordt gebruikt”.

Het is juist dat ook grote hoeveelheden eiwitrijk krachtvoer

gebruikt worden in de kippenhouderij (eieren en vlees)

en de varkenshouderij. Zou men het gebruik van dit kracht-

voer voor kippen en varkens vrij blijven stellen van de

heffing, zoals de heer Spithoven klaarblijkelijk vanzelf-

sprekend acht, dan zou dit inderdaad tot vrijwel niet uit-

voerbare administratieve regelingen en controle leiden.

Maar waarom zou men de kippenhouderij en varkens-

houderij eigenlijk hiervan vrijstellen? Dat deze bedrijfs-

takken de heffing op voedergraneti (globaal gemiddeld

50
pCt. van de invoerprijs) dragen, wordt blijkbaar niet

bezwaarlijk geacht. Dat is ook begrijpelijk. Immers, de

hogere graanprijs op de binnenlandse markt wordt for-

malerwijze in de prijs van het eindprodukt op de EEG.-

markt goedgemaakt, daar op de invoer van het dierlijk
eindprodukt tenminste dezelfde heffing wordt gelegd.

Bovendien wordt bij export van dierlijke produkten naar

derde landen de heffing op het voer weer gerestitueerd.

Verreweg het grootste deel van de hoeveelheid voer bij

varkens en kippen wordt met deze graanheffing belast.

Het thans niet belaste deel van het krachtvoer, dat uit

de bedoelde bijprodukten van de oliefabricage bestaat,

bedraagt globaal naar gewicht bij, de varkens 10 pCt.

en bij de kippen 20 pCt. De instelling vati een heffing op

deze produkten maakt dus niet zôveel op het geheel uit

voor de binnenlandse kostprijs van eieren en vlees, dat

hierop de instelling van een heffing nu bepaald zou moeten

afstuiten. Voor de melkveehouderij daarentegen bestaat

het krachtvoer juist hoofdzakelijk uit deze heffingvrije

bijprodukten van de olie-industrie, zodat hier de variabele

marginale kosten wel gevoelig zullen doorwerken, hetgeen

ook juist de bedoeling van de voorgestelde maatregel

is. Er valt dan bij uitvoer van zuivel- en melkprodukten

(evenals bij eieren en kippen- en varkensylees additioneel)

ook iets te restitueren.

Zal men daarboven dan nog een exportsubsidie geven?

Het lijkt mij in vele opzichten beter van niet. Maar zo

abrupt zal men waarschijnlijk het roer niet kunnen om-

gooien. Bij handhaving van het verstrekken van export-

subsidies beseffe men terdege dat toch ergens in econo-

misch opzicht een grens voor de omvang van de uitvoer-

sUbsidie wbrdt bereikt. Er mag toch behalve voor het

voer ook nog wel wat gerekend worden voor andere kosten-

elementen, terwijl er ook voor de veehoudersarbeid in

de exportprijs in elk geval toch tenminste bijv. de helft

van de normale loonvoet mag overblijven om nog enige

economische zin aan deze voortbrenging toe te kunnen

kennen. De theorie van de prijsdiscriminatie, zoals die
door de heer Spithoven. wordt gehanteerd, gaat mi. uit

van een te enge probleemstelling, nI. dat de hoeveelheid

af te zetten boter (of melk) gegeven is. Hier schuilt m.i.

de fout in de gedachtengang van de heer Spithoven en

tt&v

Bil het Wetenschappelijk Bureau van de Sociaal.economische hoofdafdeling van de
Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting te Amsterdam kan worden geplaatst een

WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER

Zijn taak zal bestaan uit sociaal.wetenschappelijk onderzoek inzake volkshuisves-‘
tingsvraagstukken.

In samenwerking met de econoom en de socioloog van het Wetenschappelijk
Bureau zal onder meer onderzoek worden verricht naar de woningmarkt van
Groot-Amsterdam (huidige situatie en prognoses omtrent toekomstige ontwikke-
ling, waarbij naast de volkshuisvestigingsproblematiek ook aandacht wordt
besieed aan stedebouwkundige aspecten).

In het kader van dit onderzoek zullen contacten worden onderhouden met diverse.
gemeentelijke diensten, universitaire institi,ten en andere onderzoekinstellingen.

De opleidingseisen zijn doctoraal examen sociale wetenschappen.

Een psychologisch onderzoek vormt een onderdeel van de selectie.

De salarisgrenzen zijn min. f. 1.196,— en max. f. 1.976,— bruto per maand.

Afhankelijk van ervaring zal aanstelling plaatsvinden in de rang van wetenschap-
pelijk medewerker A, B of C.
De vakantietoelage bedraagt 6 procent.

Op het salaris wordt pensioenpremie ingehouden. De premie A.O.W./A.W.W. komt voor rekening van de. Gemeente.

Volledige sollicitaties onder no. M 6213 te zenden aan de Directeur van de Dienst
der Gem. Personeelsvoorziening, Jan Luijkenstraat 94, Amsterdam-.Z.

Jongeman, 22 jaar,
5 jr. H.B.S.-A, 1 jr.

N.O.l.B., kennis van

Zweedse handels-

betrekkingen, zoekt

functie na 1 juli a.s.

Brieven onder no.

ESB 21-1, postbus

42, Schiedam.

Vraag eens proef-

nummers aan voor

uw kennissen die

,,E.-S.B.” nog niet

kennen

552.

zijn medestanders. Het is dunkt mij allereerst noodzakelijk

na te gaan of het wel lonend is deze extra hoeveelheid te

produceren met behulp van ingevoerd krachtvoer.

Deze vraag is al eerder aan de orde geweest. Het merk-

waardige hierbij is nu dat de vertegenwoordiger van de

boeren (het Bestuur van het Landbouwschap) in 1958

aan de Minister van Landbouw heeft voorgesteld tot

de instelling van een heffing op veekoeken over te gaan. De

Minister van Landbouw was ervan overtuigd dt het

nodig was de kunstmatig opgewekte uitbreiding tegen

te gaan, maar hij dacht toen de aanwas van de melkstroom

beter met andere middelen te kunnen indammen. De

ontwikkeling sindsdien heeft hem geen gelijk •gegeven.

De stille hoop dat de grotere EEG-markt dit Nederlandse.

probleem zou cplossen, is de bodem ingeslagen. Hetzelfde

probleem staat in de E.E.G. weer levensgroot voor ons.

Wageningn.

J. HORRING

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groei.
ende lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.

Dit hoeft vele redenen het bevat
wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, di•
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

29 Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
tand.

4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven •n
uiteraard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers t.,
kennismaking.

4dm. Bel-B.l, Postbus 42, Schledam

E.-S.B. 24-5-1967

financieel medewerker

die o.a. zal worden belast met:
° Verzorgen van de dienst der leningen
e
Opstellen liquiditeitsramingen
o
Opstellen van financiële statistieken
• Verzorgen van de dokumentatie

Opleiding: Minstens MULO-B + SPD (of ver

gelijkbare. kennis). Enige financiële ervaring
strekt tot aanbeveling.
Leeftijd: Bij voorkeur niet ouder dan 35 jaar.

Aangezien bovengenoemd kantoor medio 1968 naar Groningen zal worden
verplaatst, dienen kandidaten bereid te zijn op dat tijdstjp naar Gronjngen te
verhuizen.

Voor het verkrijgen van huisvesting zal desgewenst bemiddeljng worden ver-
leend.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van geboortedatum, opleiding en
ervaring, datum van mogelijke indiensttreding, enz. terichten aan de Afdeling –
Personeelszaken onder No. 31518002, Postbus 5091, ‘s-Gravenhage.

553

Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT

H

OFWEL De Nederlandsche Bank eind april bekend

maakte, dat zij geen wijziging had gebracht in de

regeling ten aanzien van de kredietverlening aan de

private sector en dat zij de toelaatbare expansie voor de

periode mei t/m augustus op nihil stelde, werd op over

schrijding van de norm opnieuw geen sanctie gesteld.

Niettemin bedroeg op 16 mei de debetstand van de banken

bij De Nederlandsche Bank onoanks het ontbreken van

strafdeposito’s toch nog
f.
203 mln., ook na de aflpssing
in de voorafgaande week van
f.
380 mln.; deze aflossing

werd voornamelijk mogelijk gemaakt door de maande-

lijkse uitkering van de Staat aan de gemeenten. Daar de

markt in de daaropvolgende dagen aan de krappe kant

bleef, kwam De Nederlandsche Bank de banken weer

tegemoet met de gebruikelijke swaptransacties. Zij kocht

op 19 mei ruim $ 33 mln. (f. 120 mln.) contante dollars

tegen gelijktijdige termijnverkoop per 23 juni en 17 of

24 juli. Hiermede is het totale bedrag dat de banken uit

hoofde van swaptransacties in juni en juli hebben af te

nemen van resp. te betalen aan De Nederlandsche Bank
opgelopen tot ca. f. 379 mln.
($105
mln.).

KAPITAALMARKT

H

OEWEL voor de verwezenlijking van een geïnte-

greerde Europese kapitaalmarkt nog zeer veel

formele en praktische belemmeringen moeten worden

weggenomen, is de laatste jaren toch duidelijk sprake van

toenemende internationalisatie van het kapitaalverkeer.

Een stimulerende werking hierop heeft gehad de ont-

wikkeling van het Eüropese internationale emissiebedrijf.

Nadat door de ,,Interest equalization tax” de openbare

kapitaalmarkt van de Verenigde Staten voor buiten-

landse debiteuren praktisch was afgesloten, zochten ver

scheidene Europese en Japanse debiteuren hun heil buiten

New York. Onder invloed van de aanhoudende betalings-

balansperikelen kwam de U.S. Treasury met ,,guide

lines”, als gevolg waarvan ook Amerikaanse debiteuren

later voor de financiering van hun investeringen buiten

Amerika, een beroep gingen doen op de Eurobond Market.

De betekenis van deze markt als medium voor het aan-

trekken van kapitalen ten behoeve van Europese en

Amerikaanse industriële concerns, staten, lagere over-

heden en internationale organisaties, is sterk toegenomen.

In 1965 en 1966 werd hier telkens ca. $ 1.200 mln. geëmit-

teerd door internationale syndicaten. Opvallend is, dat de

voorkeur van beleggers voor leningen onder Amerikaanse

leiding met notering te New York is afgenomen, terwijl

Luxemburg als administratief emissiecentrum steeds

belangrijker werd.

Voor het verruimen en verbeteren van de internationale

obligatiemarkt is een goede verhandelbaarheid van de

geëmitteerde obligaties – voornamelijk luidende in

dollars – van veel belang. Met dit doel – bevordering

van de handel in Eurodollarobligaties, met name door

het goed verhandelbaar houden van leningen tegen redelijk

stabiele koersen – heeft onlangs een internationale groep

van 4 banken in Amsterdam, Brussel, New York en Zürich

het initiatief genomen tot nauwe samenwerking op dit

gebied onder de naam Bondtrade. De operaties van deze

groep zullen worden geconcentreerd in Brussel en New

York. Door het tijdsverschil kan de handel, na kantoortijd

in Europa, in New York nog worden voortgezet.

Ook los van deze internationale groep kan overigens

de verhandelbaarheid nog wel wat worden bevorderd.

Zo lijkt het bijv. voor de in Amsterdam genoteerde Euro-

dollarleningen aanbevelenswaardig de
bij
omrekening van

de Eurodollar in guldens gebezigde wisselkoers, waarover

nog al eens verwarring kan ontstaan, dagelijks te publi-
ceren.

De Nederlandse obligatiemarkt zal binnenkort met een

nieuwe grote debiteur worden verrijkt: de Staatsmijnen,

sinds 1 januari 1967 een naamloze vennootschap, kon-

digden voor het eerst een openbare emissie, ,groot f. 125

mln., aan ter financiering van buitenlandse activiteiten.

De verdere voorwaarden zijn overigens nog niet bekend.

Dit is wel het geval met de nieuwe f. 100 mln. grote 6/
4
pCt.
lening Bank voor Nederlandsche Gemeenten â 99, die tot

dusverre veruit de grootste kapitaalvraagster op de Neder-

landse markt blijft. Gezien de nog steeds hoge vlottende

schuld van de lagere overheid zal deze situatie nog wel

even voortduren.

KOERSSTAAT

lndexcjjfers aandelen
29
dec.
H.
&
L.
12 mei 19 mei
(1953
=
100)
1966
1967 1967 1967
Algemeen

………………
270
319-268
318
311
Internationale concerns
…….
351
416— 343
416
401
Industrie

………………..
269
322-270
318
316
Scheepvaart

……………..
108
120-108
112 110
Banken en verzekering
……..
154
174— 155
172
172
Handel enz..
…………….
138
159— 138
158
157

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Philips
.
…………………
t’.

78,70
f.

94,75
f.

92,05
Unilever, cert .

……………
f.

86
t’.

100 f.

96,25
Kon. Petroleum

…………
f. 122,40
t’. 138,40 t’. 133,60
A.K.0.

………………..
f.

53,80
f.

52,15
f.

51.85
K.L.M
………………….
f. 352
f. 382
f. 400,50
Hoogovens, n.r.c .

…………
278
404
396
E.M.S., nieuwe

…………..

t’.

26,30
f.

26,80
Kon. Zout-Ketjeri
…………
463 595
596
Zwanenberg.Organon

……..
t’.
152,70
t’. 187,50
f. 187.50
Robeco

…………………
f. 193
f. 209,40
t’. 208,60
New York.
Dow Jones Industrials

…….
786

910-786
890
875
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
6,43
6,01 6,01
Aandelen: internationalen

b)
5,0
.
4,5
lokalen b)
………
5,1
.
4,5
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
5
45 45

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

Drs. R. L. BOISSEvAIN.

administratie-

Besteedt uw


problemen
9

administratieproblemen
Uit. Aan Bedrijts-
administratiekantoor

besteedt

ze uit

Holland N.V.
Daar staan
2 computers tot
UW

beschikking. Met

ponskaart- en pons-

T
bandinvoer. En met

1
magneetband eenheden

Bedrijfsadministratie-
en verwisselbare

1
kantoor Holland
NV.,
schijvenpakkotten.

1
Coolsingel49, Rotterdam
Efficiënt voor u!

Tel. 010-116155. Cen-
Wij zullen het ugraag uit-
1
trum voor Elektronische
leggen en voorrekenen.
1
Informatieverwerking. , :
ij

554

• (vervolg van b!z. 541)

een voorlopig werkprogramma opgesteld, waaruit de

omvang van de noodzakelijke werkzaamheden in eerste

benadering blijkt. Een en ander is voor de Nederlandse

regering aanleiding geweest om op 12 mei ji. opnieuw een
bestemmingsbijdrage van een miljoen dollar aan te bieden

aan Secretaris-Generaal U Thant. –

Het is zeer toe te juichen dat onze regering aldus blijk

heeft gegeven de urgentie van de aangeduide werkzaam-

heden in te zien en er naar te handelen. Overeenkomstig

het spreekwoord ,,bezint eer gij begint” moet de zo nood-

zakelijke verhoging van activiteit op het gebied der ont-

wikkelingspolitiek worden voorafgegaan door de planning.

ervan. Terwijl een aantal daden reeds onmiddellijk kan

worden verricht, zal,,om DD2 tot een succes te maken

– in tegenstelling tot DD1, ,,the plan that failed” -, reeds

nu moeten worden gewerkt aati het uitstippelen van bijv.

een handelspolitiek die niet botst op de investerings-

politiek en aan het uitwerken van de tijdschema’s van

schattingen, besprekingen met de betrokken wereiddelen

en landen, herzieningen van schattingen enz. die . het

planproces vereist.
J. T.

De
NEDERLANDSE SPAARBANKBONI)
te
,Amersfoôrt heeft gelegenheid tot plaatsing van

een –

JURIST of

KANDIDAAT-NOTARIS

voor specifiek juridisch, assurantie-technisch en
algemeen secretariaatswerk.

Bij voorkeur niet ouder dan 40 jaar.

Kennis van het bankbedrijf strekt tot aanbeveling.

So1liciaties worden gaarne ingewacht bij de Ne-
derlandse Spaarbankbond, postbus 49, Amersfoort.

Een van onze relaties, een overkoepelende financiële instelling met een belangrijke

controlerende en adviserende taak, welke gevestigd is in het centrum van het land,

heeft ons opgedragen uit te zien naar een capabele –

chef afdeling coütrole

Men beoogt een accountant (NIVA of VAGA) van rond de 40 jaar aan te trekken,

die een ifink aantal jaren controle-ervaring (liefst in het bankwezen) heeft opgedaan en
die reeds gewend is om leiding te geven aan,een groep medewerkers. Hij zal de talrijke

onder hem staande controleurs en zijn andere medewerkers moeten kunnen inspireren
tot het consciëntieus en geïnteresseerd uitvoeren van hun taak en hij zal de tact en het

niveau moeten hebben ôm met’ mensen van verschillende status en achtergrond om

te kunnen gaan. –

De nieuw te benoemen functionaris zal rechtstreeks werken onder de directèur.

De honorering is in overeenstemming met de geboden positie. Onze opdrachtgever

is een reeds lang gevestigde en daarnaast ook groeiende en steeds veelzijdiger wordende

organisatie.

Dezelfde relatie heeft ook behoefte aan een

drs. economie

vergevorderd met de studie voor accountant

Deze functionaris zal belast worden met de bestudering van administratieve en organi-

satorische vraagstukken van velerlêi aard.

Groeimogelijkheden.

Eigenhandig, niet met ballpoint geschreven sollicitaties, met gegevens over leeftijd,

opleiding en ervaring, worden onder de letters Br-A of Br-B gaarne ontvangen door

W. VERSCHOOR en Drs J. C. OUDSHOORN

Psychologisch Adviseurs

Coolsingel 57 – Rotterdam

E.-S.B
24-5-1967

555

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

môet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

F77

BANQUE DE PARÏS ET
DES
PAYS-BAS
S.A.

Amsterdam

zoekt enige

jonge

academici

ter opleiding tot staffunctionaris.

De opleiding is bedoeld voor een algemene carrière jn
de bank, waarin later een verantwoordelijke en even-
tueel leidende functie kan worden bekleed.
Het

internationale

karakter

van

de

bank

brengt

de

mogelijkheid mede van tijdelijke tewerkstelling bij de
buitenlandse kantoren.
Gegadigden wordt verzocht zich

bij voorkeur schrif

telijk

in verbinding te stellen met de Directie van de
Banque de Paris et des Pays-Bas, Herengracht 539-541,
Amsterdam 01.

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

NETNUMMER

WI
C
._ ~
Ill
~
é

Voit.di
.00nc.nl
,,tls.
Niets ont,ot do
dlitgent.
Niet. ontgcet
publiek. Een harmonisch o.m.nipsl mat aan ce,rasnnd
aandacht
krijgt nok Uw adn.,t.nU. In h,t
vsblitd-
schrift Een tijd,chrilt wordt gai.o.n In san rastig.
f..r.
bij
s,Ilsi.k
as
ai,gonhald na, Uw
nortoopboodactcepta
lanceren.
Daarom adnnrt,,.n
.l.ada
môft b.dnlj000

mat
grn.i.nd cum
to
nablijdaclviilonl

to xtxgis,
kaft

dvmtomU Ja v#hqdurij)aa

556

Bil het
Wetenschappelijk
Bureau van de Sociaal-economische hofdafdeling van de Gemeen-
telijke Dienst Volkshuisvesting te Amsterdam kunnen worden geplaatst

twee assistent wetenschappelijk medewerkers

of

éerste assistent wetenschappelijk medewerkers

De taak van een dezer assistent wetenschappelijk medewerkers zal bestaan uit het assisteren
bij onderzoek inzake sociologische en sociaal-psychologische aspecten van de volkshuisvesting.
De
taak
van de andere assistent wetenschappelijk medewerker zal bestaan uit het zelfstandig
uitvoeren van beperkte studieopdrachten in het kader van de volkshuisvestingsproblematiek
en uit het verrichten van documentatiewerkzaamheden ten behoeve van het Wetenschappelijk
Bureau. Redactionele vaardigheid is voor deze functie vereist.

Voor beide functies dienen gegadigden in het bezit te zijn van een eindcliploma H.B.S. of
Gymnasium.

Een psychologisch onderzoek vormt een onderdeel van-de selectie.

Afhankelijk van ervaring zal aanstelling plaatsvinden in een der bovengenoemde rangen.

Salarisgrenzen voor de functie onder
f. 957,— tot f. 1.274,—;
f. 1.113,— tot f. 1.481,—.

De vakantieregeling bedraagt 6 procent.

Op het salaris wordt pensioenpremie ingehouden.

De A.O.W./A.W.W..premie komt voor rekening van de Gemeente.

Volledige sollicitaties onder no. M 6113 te zenden. aap de Directeur van de Dienst der Geti.
Personeelsvoorziening, Jan Luijkenstraat 94, Amsterdam-Z.

,”
.


-:
;-”

-•
•”

/

1 1 •—

VERLIES WINST

Z6 kan het beter!
Hier wordt buispost

toegepast 6m onnodig

lopen te voorkomen.
Minder lopen en

minder visites over

en weer scheppen tijd

voor produktief werk

Resultaat:

Winst voor de afzender

Winst voor de ontvanger

WINST voor uw bedrijf!

ST
efficiënter met
BUISPOST
PPARATUUR

ROTTERDAÎVISE TELECOMMUNICATIEMIJ N.V.

IDELFTSESTRAAT 17-19

‘5

informatie

Zend omgaand uw
documentatie over BUISPOST en uw boekje Interne communicatie

1721
B

H1ET INTERNATIONAAL BELASTING DOCUMEN-

TATIE BUREAU
te Amsterdam

zoekt contact met gegadigden voor de
functie van

DOCUMENTALIST

HOOFD VAN DE BIBLIOTHEEK

Deze functionaris zal o.a. zorg dienen te dragen, zowel voor een gerichte rappor-
tering van de wetenschappelijke staf, als
voor een regelmatige informatie van onze relaties. Hiertoe zal hij publikaties, welke
rechtstreeks of zijdelings verband hotden
met de fiscale problematiek, dienen te
selecteren, systematisch te bewerken en in
onderling verband te brengen. Tevens zal
hij de bibliotheek beheren.

Voor de functie is vereist:
leidinggevende kwaliteiten op het gebied van documentatie- en bibliotheekwezen;
redelijke beheersing der moderne talen;
actieve instelling en een sterk verantwoor-
delijkheidsgevoel.

Geboden wordt een goede honorering; 4
weken vakantie per jaar.

Uw eigenhandig geschreven sollicitatiebrief kunt u richten aan de directeur, Sarphatistraat 124, Amsterdam.

MODERNE

LEVENS-

VERZEKERING

automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw kundig onderzoek verzekerde bedrag verzekering door
terstond en
door
unieke
optiesysteem
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids-
van
certificaat
toestand…

HOLLAÎICHE
SOCIETEIT
VAN EVERZEKERINGEN N.V.

AS 1807

HOOFDKANTOOR 1-IERENCAACI-IT 475. AMSTERDAM-C
HEAD OFFICE CANADA TORONTO, 1130 BAY STREET

Z6 worden

nog dagelijks

brieven,

consepten,

bonnen en

telexberichten

van afdeling

naar afdeling

gebracht.

Conclusie:

Verlies

van kostbare tijd

Verlies

aan produktiviteit

VERLIES

voor uw bedrijf!

-4

E.-S.B. 24-5-1967

U wilt

mijnheer

zelf

spreken?

en liefst in zijn vertrouwde
stoel? Dat kan!
Een zeer zorgvuldig voor-
bereid lezers kringonder-
zoek heeft namelijk niet
alleen geconstateerd dat E.-S.B. bij de leiding van
het Nederlands bed rijfs.
leven bijzonder goed is in-
gevoerd, maar ook dat het
blad zeer algemeen ge-
lezen wordt.

De sterke toename van
het advertentievolume van
E.-S .B.,vooral in het laatste
halfjaar, is dan ook niet
,,zomaar” tot stand ge-
komen.

Wij zenden u dit lezers-
kringrapport (71 pagina’s)
gaarne ter inzage, in de
overtuiging dat u zich dan
E.-S.B. zult weten te her-
inneren als u iets te zeggen
heeft, wat mijnheer zelf
moet weten.

Adm. E.-S.B. – Postbus 42 –
Schiedam

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

,,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen,
die de

zakelijk
belangrijke beslissingen

nemen, of
daarbij van
grote

invloed zijn.

Hoogovens Ilmuiden vraagt voor de afdeling

Automatisering Informatie-Systemen een

w
i
s
k
un
di
g

ingenieur of
mathematicus

as chef van de groep

“wiskundige programmering”

De afdeling Automatisering Informatie-Systemen

is o.a. belast met

• systeembouw en programmering op het gebièdvande

produktieplanning en de administratie

• het programmeren van wiskundige problemen

• de uitvoering van dezé programma’s in het Rekencentrum,

dat beschikt over twee Control Data computers type 3300.
De gevraagde functionaris zal leiding moeten geven aan
een groep wetenschappelijke programmeurs,

die in de komende jaren belangrijk zal worden uitgebreid.
Hij zal bovendien tot taak krijgen

• het stimuleren van de toepassingen van wiskundige

programma’s in het bedrijf
• het geven van wiskundige en statistische adviezen aan

bedrjfsfunctionarissen

• het geven van FORTRAN- en ALGOL-cursussen
• het onderhouden van contacten met de programmeurs

van de afdeling Procesautomatisering.
Voor de vervulling van.deze vacature komen in aanmerking

wiskundige ingenieurs of mathematici met ervaring
op bovenbedoeld vakgebied.

Leeftijd ca. 35 jaar.
Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervaring worden, onder vermelding van
ons nunrner ED 973, Ingewacht bij de afdeling Personeeisvoorziening (Hoofdkantoor).
Nadere inlichtingen kunnen telefonisch worden verkregen bij de heer E. Boersma,
tel. 02510-91284.

HOOGOVENS IJMUIDEN

as

558

Auteur