Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2293

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 5 1961

NEDERLANDSCHE

REGELINGEN

10
– HERVERZEKERIIIG
PENSIOENFONDSEN

HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTLAAN 50.

‘s-GRAVEN HAGE
TEL.(070) 5143.51
POSTADRES POSTBUS 5

1
1
1
1

Het Economisch Instituut

voor de Middenstand

vraagt voor spoedige indiensttreding

EEN WETENSCHAPPELIJK

MEDEWERKER

voor de afd. economisch-sociologisch onderzoek.

Vereiste opleiding: doctoraal examen economie met keuze-
vak sociologie of doctoraal examen sociologie met
keuzevak economie.

Gegadigden moeten in staat zijn zelfstandig weten-
schappelijk onderzoekwerk fe verrichten. Stylistische
aanleg is gewenst.

EEN STATISTISCH ANALYST

Vereisten einddiploma Middelbare-school, diploma of
vergevorderde opleiding statistisch analyst, bij voorkeur
met economische specialisatie.

Wiskundige aanleg en interesse. Enige jaren ervaring
op wiskundig statistisch terrein strekt tot aanbeveling.

5-daagse werkweek.
Opname in pensioenregeling mogelijk.

Zij,die interesse hebben voor één dezer vacatures worden
verzocht een uitvoerige schriftelijke sollicitatie met ver-
melding van leeftijd, opleiding en ervaring te richten
aan de Directie, Neuhuyskade 94, Den Haag.

Financiering

en verzekering

van invoer-

uitvoer-

en

transito-zaken

R. MEES & ZOONEN

ROTTERDAM

E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres
redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn- laan 17, Rotterdam-12, tel. (010
of
01800) 18 36 32.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer
75
ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam-6.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn, te!. (010
of
01800) 693 00, toestel 1
of
3.

Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

658

5-7-196 1

Van pyramid.e tot paddestoel

V66r dé jongste oorlog werden vele verschijnselen

gekarakteriseerd door een beeldgrafiek die de vorm had

van een pyramide. Deze pyramide kon men waarnemen in

de sfeer van de bevolkingsopbouw, de inkomensverdeling,

de vermogensvorming,’ de ondernemingsgrootte enz.

Weliswaar namen sommige pyramiden tegen het begin

van de tweede wereldoorlog enigszins een peervorm aan,
doch deze vervorming werd slechts als van tijdelijke aard

beschouwd. Niemand kon vermoeden dat de maatschappe-

lijke ontwikkeling zodanig zou zijn, dat het beeld van de

pyramide in zijn tegendeel

zou kunnen omslaan, zodat
er een soort paddestoel zou

ontstaan.

Bijgaand

beeldgrafiekje

geeft ons een indruk van de

revolutionaire veranderingen

in de structuur van de Ame-

rikaanse inkomens, waarbij

als steekjaren zijn gekozen

1929, 1960 en
1975
‘). In dit

grafiekje is de waardeverande-

ring van het geld geëlimineerd,

doordat men âlle inkomens

heeft berekend op basis van

1_____1___._.1_

….

,L_1I…
U
1.ÂJUpKL4Ç11L
VtIL UÇ UUIL4L

in 19.60. Wat
1975
betreft is eep prognose opgesteld, die

wèllicht aanvechtbaar is, doch die na het beeld van 1960

niet eens meer zo overdreven aandoet.

De grafiek leert ons dat in 1929, gemeten in de koop-

kracht van 1960, 67 pCt. van de Amerikaanse gezinnen of
alleenstaanden minder dan $ 3.000 per jaar verdiende, dat

in 1960 dit percentage is gedaald tot 24 en dat in dezelfde

periode het percentage der gezinnen met een inkomen

hoger dan $ 5.000 steeg van 13 tot53. Bovendien wordt

verwacht dat in 1975, wederom uitgedrukt in de koop-

klacht van 1960, bijna 70 pCt. van de Amerikaanse gezin-

nen meer dan $ 5.000 zal verdienen.
1)
Deze beeldgrafiek werd door Prof. Walter Mitchell Jr.,
directeur van de Society for Advancement of Management
te New York, als Jichtbeeld vertoond op enkele bijeenkomsten van het N1VE. Ik ben hem dankbaar dat hij haar ter publikatie
afstond.

De gevolgen van deze ,,Umwertung aller Werte” zijn
no
gi

nauwelijks te overzien. Marx, die als kind van zijn tijd nog

in pyramiden dacht, zag een breder worden van de basis

en een smaller worden van de top. De door hem
voor
i

spelde ,,Verelendung” bij de basis en de inteelt aan de top
1

zouden op den duur gelijkheid op laag niveau brengen.

Nu ziën wij een toenemende mate van gelijkheid op hoog

niveau, een gelijkheid die nog wordt versterkt door een

progressie in de inkomstenbelasting, die ook in een land

als de Verenigde Staten wordt toegepast.
I.T1-

an+
.L.fl.I. ¼.r.U1L
vals
ç.ii LCftÇ’IÇ

wijsheid dat men in de grafiek

de inkomenstoppen, ver boven

de $10.000 per jaar, in de

hoogste categorie heeft onder-

gebracht, waardoor toch nog

een kleine onzuiverheid in het

beeld van de paddestôel is

geslopen. Het wordt de samen-

stellers van de grafiek gaarne

vergeven. Zij schamen zich

wellicht een beetje voor de

hoge inkomens van fllmsterren

en baseballspelers.

De fundamentele en snelle
verandering in de inkomens-
structuur is een symptoom van de vooruitgang waarin wij

op het ogenblik verkeren. Zij is een gevolg van de ontwikke-

ling van de maatschappij naar eerhogere graad van scho –

ling, produktie en welvaart. Ook kan worden gesproken

van een spreiding van de cultuur over bredere volkslagen,

niet alleen in de zin van het bezit van t.v.’s, auto’s enz.,

doch ook in de betekenis van meer persoonlijkheidsvor-

ming. Hierbij is het echter te betreuren dat het accent nog

teveel ligt op het streven naar mâterieel bezit.

Hoe dit alles zij, de paddestoeigrafiek is een teken des

tijds, een symbool van een nieuwe ontwikkeling op alle

levensgebieden: produktie, consumptie, vrijetijdsbesteding
enz., niet alleen in de Verenigde Staten doch ook in toene-

mende mate in Europa. Verstandig zijn diegenen, die hun
daden mede laten bepalen door dit perspectief.

‘s-Gravenhage.

P. VAN ZUIJREN.

OF INCOME

A
Percent disInibutie, of familie, and u,attachnd indivituals in
interne cIaos.

Blz.

Van pyramide tot paddestoel,
door Drs. P. van

Zuuren

……………………………..659

Belastingverlaging of belastingverschuiving,
door

Drs. E. L. Berg ……………………….
660

Vaste prijzen als object van theoretische be-

schouwing (III), door Dr. W. J. van de Woest jjne
663

Blz.

Produktiebeperking ii’i de landbouw?,
door Ir. /

C. J. Cleveringa met een naschrift van Drs.

H. Schelhaas …………………………
665

Een Amerikaans monetair rapport; oriënterende

en inleidende beschouwingen,
door
Prof.
Dr.

H. M. H. A. van der Valk ……………….
670

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
673

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W.’Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Coffin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.

51.7;1961

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

659

-.

.
Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers heeft

kort geleden, als alternatief van het zonder meer

continueren van het huidige belastingregime, voorge-
steld de wettelijke belastingverlaging per
1 juli 1961

in te voeren,
doch gepaard te doen gaan met een ver-

hoging van de indirecte belastingen, voldoende om de

bestedingsimpuls van de inkomsten- en loonbelasting-

verlaging te compenseren. De uitgestelde belasting-
verlaging heeft evenwel tot doel voor alle -loon-
en

inkomstenbelastingplichtigen een deel van de extra

door- prijsstijging öntstane – belastingdruk weg te

nemén. Hierbij is bewust de tariefstructuur ongewijzigd

gelaten: het gaat niet om een verandering in de belas-
tingdruk, doch om een verlaging. Het voorstel van het

Verbond zou een verschuiving van de belastingdruk

betekenen en wel ten gunste van de middelhoge en

hoogste inkomensgroepen. Deze belasting,,transactie”

acht schrijver onaanvaardbaar.
Op grond van over-
wegingen van
niet economische aard hecht hij in be-

ginsel grote waarde aan de in Nederland bestaande

verhouding tussen directe en indirecte belastingen.

‘1

Het uitstel van de belastingverlaging.

Op 16 mei hebben de Minister en Staatssecretaris van

Financiën aan de Tweede Kamer een Nota
1)
aangeboden,

waarin de datum van ingang van de verlaging der inkom-

sten- en loonbelastingtarieven tot een nader te bepalen

tijdstip is uitgesteld. De reden dat de reeds in’ een wet-
2
)

vastgelegde belastingverlaging niet op 1 juli 1961 werd in-
gevoerd, is gelegen in de ,,oververhitte” economische situ-

atie. Immers, de uit de b1astingverlaging voQrtspruitende

bestedingsimpuls zou bij de huidige, volledige bezetting

van het produktie-apparaat leiden tot prijsstijgingen en
het is juist de niet g3wilde, door (minder recente)
prijs-

stijgingen ontstane extra belastingdruk,
die de Regering

met de wettelijk beloofde belastingverlaging wilwegnemen.

Men is het eens over het feit dat onze economie ,,over-

verhit” ‘is en dat onder deze omstandigheden een belasting-

verlaging uitermate onverstandig zou zijn. Wat, dat be-

treft heeft Nederland zijn les
3)
geleejd. Een andere zaak

is, of de Minister van Financiën’ er verstandig aan heeft

gedaan 1 juli 1961 als mogelijke datum van de belasting-

verlaging in het uitzicht te stellen. Onzes inziens leidde

de te verwachten economische ontwikkeling eneizijds en

het voornemen tot het voeien van een verantwoorde be-

grotingspolitiek anderzijds, tot de slotsom dat de Minister

redelijkeiwijze niet heeft kunnen verwachten dat hij in

mei 1961 een belastingverlaging per 1 juli d.a.v. verant-

woord zou achten
4).

Intussen zal de Regering in elk geval dit najaar de

definitieve datum van de belastingverlaging vaststellen,

want zij meent dat ,,met betrekking tot de wettelijk tot

stand gebrachte belastingverlagingen de eis van een juiste,

conjunctuurpolitiek de betekenis toekomt van het, binnen

een beperkte periode, kiezen van het meest verantwoorde

tijdstip, zomede … dat, naarmate de tijd voortschrijdt,

aan een verder uitstel nauwere grenzen zijn gesteld en

daarvoor steeds zwaardere argumenten moeten worden

1)
Witte Kamrstuk, zitting 1960- 1961, no. 6344, no. 1:
2
)-
De wet van 28 december 1960
(Stb.
569).
Zie: ,,De les van dertig maanden”, Wiardi Beckman
Stichting, 1959, blz. 18, 25.
Zie: ,,Belastingverlaging en Miljoenennota 1961″ in
,,E.-S.B.” van 26 oktober 1960.

Belastingverlaging

‘of

belastingverschüiv-ing

aangevoerd”
5)
Onvriendelijk geïnterpreteerd betekent

deze zwaarwichtige zin dat de Minister van Financiën een

minder juiste economische politiek mag voeren, naarmate

een ongewenste situatie – een te hoge belastingdruk

langer duurt.

.-

In feite loopt de Minister vooruit op een ontspanning

van de Nederlandse economie, van welke ontspanning

o.a. het doorwerken van de beperking van de investerings-
aftrek en van de vervroegde afschrjving, alsmede de reva-

luatie een oorzaak zullen kunnen vormen. -Nu aldus aan

een verdei uitstel van de belastingverlaging nauwére gren-

zen zijn gesteld, zal de Regering aan de ,,vrijheid” van de

loonpolitiek ook steeds nauwere grenzen moeten stellen
om het land voor overbesteding te behoeden.

Alternatief.

Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers heek iJn

misnoegen over het uitstel van de belastingverlaging dui-
delijk doen blijken
6).
Een ,,teleurstellende keuze”, aldus

zijn mening. Het Verbond ziet als structurele fouten in’ de

Nederlandse bclasiingen naar het inkomen:

,,a. het te hoge tarief; en

b. de tariefsopbouw: de toch ieeds absurde progressie

heeft als nevengevoig dat zelfs zondei ïariefswijziging

mèt het nominale nationale inkomen de belastingdruk

toeneemt”.
Met de wettelijke belastingverlaging zou intussen alleen

iets aan het ad a. genoemde bezwaar tegemoet zijn geko-

men; de tariefopbouw wordt in de nieuwe wet, globaal

gezien, gehandhaafd in die zin, dat de ,,snelheid” waar-

mee de
stijging
van het belastbaar inkomen tot’een stijging

van het belastingpercentage leidt, nagenoeg gelijk is’ ge-

bleven. Dit wordt in de bij het voorstel tot belasting-

verlaging ingediende grafieken
7)
geïllustreerd door het

nagenoeg evenwijdig lopen van de lijnen, die de maiginale

inkomstenbelastingpercentages bij het oude en
‘”het in ie

Nota no. 6344, blz. 2, 2e kolom, laatste alinea.
– 6)
In een artikel in ,,De Nederlandse Industrie”, 1 juni 1961,
btz. 392.

-.
7)
Witte Kamerstuk, zitting 1960 – 1961, no. 6101, no4, S
en6.

660

5774961

voeren tarief voorstellen (de verhoging van de vrijstellineri

aan de voet daargelaten).

Met de ,,toçh reeds absurde progressie” bedoelt het

Verbond waarschijnlijk de zijns inziens absurde
snelheid

van progressie, een zaak waarover men van smaak kan

verschillen. Het gesignaleerde nevengevoig, dat de belas-

tingdruk bij een stijging van het
4
(nominale) inkomen

automatisch toeneemt, is in onze parlementaire. demo-

cratie één der belangrijkste• instrumenten van conjunc-

turele begrotingspolitiek: de weeistand die het openlijk
met belastingtarieven manipuleren veroorzaakt, is vol-

doende aangetoond. De
in
te voeren belastingverlaging

dient thans om de
ongewenste, duurzame verhoging
van

de belastingdruk te elimineren. – –

Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers stelt nu,

als alternatief van het zonder meer continueren van het

huidige belastingregime, de invoering van de wettelijke

belastingverlaging per 1 juli 1961, gepaard met een ver-

hoging van de indirecte belastingen, voldoende om de

bestedingsimpuls van de inkomsten- en loonbelasting-

verlaging te compenseren (welke verhoging hierna gelijk

zal worden gesteld aan het absolute bedrag van die ver-

laging, t.w. ongeveer f. 475 mln.). Deze verhoging van de

indirecte belastingen is’kennelijk niet bed(;eld als een inci-

dentele maatregel: ;,De verhouding tussen de druk van

de directe en de indirecte belastingenlis in ons land
…..

dermate scheefgetrokken, dat een corréctie op die verhou-
ding dringend geboden is. Als wij deze relatie vergelijken

met buy. die bij onze E.E.G.-partn’ers, dan kan dat alleen

leiden tot een versterking van de onderhavige noodzaak

tot correctie”.

Directe versus
indirecte belastingen.

De zin van de onderscheiding in (economisch) mdii ecte

en directe belastingen – te weten in die belastingen, waar-

vande druk afhankelijk is van de wijze waarop het in-

komen besteed wordt.en die, waarbij dat ni’et het geval

is
8)
– berust op de onderstelling dat indirecte belastingen

in de
prijzenêder
produkten tot uiting komen, terwijlide

directe belastingen het beschikbaar inkomen van de belas-

tingplichtige verkleinen. De discussie over de juistheid van

deze onderstelling is in volle gang. Wanneer de gevolgen

van de belastingheffing bezien worden in het kader van

de gehéle economie en de invloed van de, met de belas-

tingen gefinancierde, overheidsuitgaven op het economisch

proces mede tot de belastingafwenteling worden gerekend,

zal de onderscheiding tussen directe en indirecte oelas-

tingen veel van haar zin verliezen
0)
.

Hët is de vraag, of een dergelijke beschouwingswijze in

dit verband zinvol is. Eet is immers zo, dat de Overheid

beslag legt op produktiefactoien door ‘iet doen van uit-

gaven, en niet door belastingheffing. De belastingheffing is
een middel om zoveel koopkracht aan de economie te Önt-

trekken, dat – monetair- en betalingsbalansevenwicht niet

worden verstoord. De overheidsuitgaven zouden heel goed

gefinancierd kunnen worden uit geldschepping. -Uitgaande

van volledige bezetting – zoals thans actueel is zou

financiering door geldschepping resulteren in een dus-

danige prijsstijging, dat de private sector afziet van een

beroep op de produktiemiddelen, waarop de Ovèrheid

beslag heeft gelegd. Wanneer de overheidsuitgaven een-

maal door het parlément zijn gevoteerd en mén- vraagt

) .U. K. Hicks: ,,Public Finance”,
1951,
hfdst. IX.


9)
Vergelijk ProL Dr. C.Goedhart:,,Hoofdljnen..vaa de
leer der Openbare Financien”,
1958,
hfdst. IV, par.
3.

af

deTiï’ieêsf
Îen

selijke- zou. zijn, dan -kan men bij die keuze de gevolgen

van de overheidsuitgaven buiten béschouwing laten
10).


Het probleem wordt daarmede iets mindej gecompliceerd

en de onderscheiding tussen indirecte en directe belastingen

behoüdt haar
ii:
de afwentelbaarhèid van indirecte be-
lastingen is afhankelijk van de vraag- en aanbodstructuur

;van het belaste gôed;, directe belastingen kuiinen onder

bepaâlde ondeistelliiigen niet of nauwelijks worden afge-

wente1d.- -. –

Nu zou het plezierig zijn wanneer de economist een

uitspraak kon doen over de superioriteit van directe be-

lastingen boven indirecte -of omgekeerd. Zo heeft o.a.

Prof: Kreûkniet
11)
aangetoond dat een inkomstenbelasting

supeiêûr is boven’ een inditecte belas:ing, o.a: omdat deze

laatstè de pijsstructuur verwringt: de consument krijgt

dan niet de gelegenheid de belastingdruk’ op de voor hem

minst, schadelijke wijze over zijn diverse bestedingsmo-

gelijkheden te-verdelen. Intussen is deze theorie met succes

bestreden
12):
uitgaande van een belastingloze situatie,

‘eroorzaakt een inkomstenbelasting alleen minder scha-

delijke- nevengevolgen dan-een -indirecte belasting bij ge-

lijke opbrengst, wanneer het aanbod -van arbeid in het

geheel niet reageert op de daling van het netto-inkomen.

.Indien men aanneemt dat de heffing van een inkomsten-

belasting leidt tot een daling (een daling die sterker is dan

bij een indirecte belasting met gelijke opbrengst) van het

ar-beidsaanbod, kan men geen onvoorwaardelijke uit-

spraken doen omtrent de superioriteit van de ene belasting-

vorm boven de- andere. Walker
12)
heeft naast het genoemde

principiële bezwaar nog een reeks andere argumenten die

hem de discussie over deze superioriteitskwestie steriel

doen noemn

– Er is een reeks andere overwegingen die van belang zijn

bij de keuze tussen directe en indirecte belastingen. Een

sterk negatieve invloed van hoge dirécte belastingen op

het niveau van sparen en investeren zou schadelijk zijn

‘voor -de economiche groei. Het is geruststellend dat deze

-sterk ongunstige invloed in Nederland veelvuldiger in

-woorden dan in cijfers wordt teruggevonden; doch ook al

:worden de bedoelde beweringen niet door de cijfers b>

– vestigd; toch is het noodzakelijk rekening te houden met de

onlustgevoelens, die hoge directe belastingen bij vele be-

lastingplichtigen oproepen: wij hebben dan te doen met
-een psychologische, en dus önmeetbare, ,,druk” van be-
lastingen, een druk die invloed heeft op de- rationaliteit

van ‘s-mensen handelen. – –

Naast overwegingen van structuurpolitiek en psychologie

kan

men -zijn

keus laten bepalen door argumenten- van

sociale rechtvaardigheid, van heffingskosten etc. Argu-
menten van sociale politiek komen buy, tot uiting in het
bewust verwringen van de prijsstructuur door middelen
als het heffen van een hoge accijns op alcoholica en het

verlenen van subsidie (= het heffen van een negatieve

indirecte belasting) op huishuur. Een belangrijk argument

vöor het heffen van indirecte belastingen vormen ook de

relatief geringe mateiiële en psychologische ,,kosten”, waar-

mee een groot bedoag van dergelijke belastingen kan

10)
Vergelijk R. A. Musgrave: ,,The Theory – of Public
Finance”,
1959, blzz.
227
t/m
231.
ii) Prof. – Dr. P. B. Kreukniet: ,,De algemene beginselen voor
de heffing van de belastingen”, Preadvies’ voor de Vereniging
van Belastingwetenschap, Geschrift no. 69, blz.
21, 22.
– 12)
D. Walker: ,,The Direct-Indirect Tax Problem: Fifteen
Yeari of Controverse” in Public Finance/Finances Publiques,
1955,
no. 2, blzz.
153-177.

54-1961

661

worden geheven. De consequenties van de keus tussen

directe en indirecte belastingen .yoor de inkomensverdeling

tenslotte komen hierna uitvoeriger aan de orde.

Vergelijking van
de directe belastingdruk.

• De hierboven geciteerde stelling van het Verbond van

Nedeilandsche Werkgevers, dat de verhouding van de

druk der directe en indirecte belastingen in Nederland is
scheefgetrokken, vooronderstelt een norm, die ons zegt,

hoe de juiste verhouding tussen beide belastingvormen

zou zijn. Een dergelijke norm bestaat niet, zodat men dan

wel zijn toevlucht neemt tot een vergelijking in de tijd of

een vergelijking tussen verschillende landen. Het Verbond
suggereert in het hier besproken artikel dat dergelijke ver-
gèlijkingen tot een slotsom zouden moeten voeren, zonder

echter deze vergelijkingen uit te voeren.

Een vergelijking in de tijd is gegeven in tabel 1; hieruit

blijkt dat het ‘aandeel van de directe belastingen in de

totale belastingopbrengst relajief is toegenomen, iets wat

gezien het progressieve karakter van de inkomsten- en

loonbelasting en het steeds gestegen nationaal inkomen

ook niet verwonderlijk is.

Verhouding tussen directe en indirecte belastingen in

Nederland, uitgedrukt in pCt. van de het Rijk ten

goede komende belastingopbrengst
13)

1950

1

1951

1

1952

1

1953
1954

1

1955

Kostprijsverhogende be
lastingen

……….
49,6 48,6
43
1
5
44,7 48,8
45,4
Belastingen

naar

inko-
men, vermogen en Winst

..

50,4 51,4
56,5 55,3
51,2
54,6

1956
1957 1958
1959
1960
1961

Kostprïjsverhogende be-
46,2
43
1
1
42,9 41,7 42,9
42,5
lastingen

………….
Belastingen

naar

inko-
men, vermogen en winst
53,8
56,9
57,1
58,3
57,1
57,1

De t,z.t. in te voeten belastingverlaging van f. 475 mln.

zal de verhouding tussen directe en indirecte belastingen
brengen op
.54,6′:
45,4. Wanneer deze belastingverlaging

gepaard zou gaan’ met een even grote verhoging van’ de

indirecte belastingen, dan zou deze verhouding worden

gebracht op
51,6
: 48,4
14),
Dezelfde cijfers vindt men voor

het jaar
1951,
doch deze constatering heeft slechts bete-

kenis, indien die verhouding op andere dan historische

gronden aantrekkelijker wordt geacht dan de huidige.

Een vergelijking van de verhouding tussen de Neder-

landse directe en indirecte belastingen met die in enkele

andere Europese landen vindt men in tabel 2.

Verhouding tussen directe en indiret1te belastingen in

pCt. van de totale belastingopbrengst in enkele Euro-
pese landen
15)

1

Direct

I

Indirect

Verenigd Koninkrijk ……………54

46
Nederland , ……………………..
55

45
West-Duitsland
…………………
45

55
België
…………………………
38

62
Frankrijk

…………………….34

66
Jtalie
……..’ .’ .’ – ……………….
22

78

Bron: afgeleid voor de jaren
1950
t/m 1954:
Miljoenen-
nota
1957
bijlage 6, afgeleid voor de jaren
1955
t/m 1961:
Miljoenennota
1961,
bijlage
7.
Afgezien van secundaire effecten van de belastingverlaging op de opbrengst van de indirecte belastingen alsmede van het feit,
dat. opk de Overheid meer indirecte belastingen moet betalen!
Overgenomen uit’E. B. Nortcliffe: ,,Common Market
Fiscal Systeins”,
1960,
‘blz.
78.
De cijfers zijn globaal en niet
gedateçrd.

,

•.. -‘

Nederland blijkt met Engeland relatief het grootste deel

van dë totale belastingopbrengst uit directe belastingen te

verkrijgen; bij de overige landen ligt de verhouding in toe-

nemende mate andersom. Het is’ in het bijzonder deze

laatste kwestie die het Verbond op het oog heeft, wanneer

het.— met de E.E.G. in het zicht – pleit voor een verzwa-

ring van de druk der indirecte belastingen in ons land.

Hierbij kunnen – zonder dat daarmede de zaak bekeken

is – twee aantekeningen worden gemaakt.’

In de eerste plaats is de maté waarin de heffing van in-

directe belastingen het prijsniveau ve’rwringt – en daar gaat

het in dezen om – niet alleen afhankelijk van de hoogte

van die belastingen, doch in het bijzonder van de methode

van restitutie van die belastingen bij uitvoer. Wat het

laatste betreft is het Nederlandse cumulatieve systeem van

omzetbelasting niet fraai, daar de berekening van, het
bij export te restitueren bedrag zeer moeilijk is. Zeker

een voorstahder van een belangrijke verhoging van de

omzetbelasting zal gelukkiger zijn met de Franse ,,taxe

sur la valeur ajoutée”, een niet-cumulatieve omzetbelasting,

waarbij zich het probleem van restitutie bij export niet

voordoet.

In de twëede plaats kan men stellen dat de drul van de

directe belastingen zich nauwelijks- in de prijsstructuur

zal doen gevoelen; zo er sprake is van afwenteling en dus
van kostprijsverhogende werking, zal dit tot uiting komen

in een hoger zijn van het algemeen prijsniveau, hetgeen

weerspiegeld wordt in de evenwichtswisselkoers
16).

Belastingdruk en inkomensverdeling.

Met dat al kan uit het bovenstaande geen ondubbel-

zinnige keus worden gedaan. Op grond van de vraag welke

belastingvorm de minst schadelijke nevengevolgen heeft,
kan de economist de directe belastingen niet uitverkiezen

boven de indirecte, of andersom. Een vergelijking in de tijd,

alsmede een met onze buurlanden, suggereert een relatieve

verlaging van de directe belastingen in Nederland, zonder

dat deze vergeljkingen echter op zichzelf iets over• de

weirselijkheid van een dergelijke belastingverschuiving

kunnen zeggen. Dat wij niettemin het voorstel van het

Verbond van Nederlandsche Werkgevers onaanvaardbaar

achten, vindt zijn oorsprong in de gevolgen die de

realisering van dat voorstel op de inkomensverdeling zou

hebben.

De uitgestelde belastingverlaging heeft tot doel voor

alle loon- en inkomstenbelastingplichtigen een deel van

de extra – door prijsstijging ontstane – belastingdruk

weg te nemen. Hierbij is bewust de tariefstructuur onge-

wij zigd gelaten
17):
het gaat niet
om
een
verandering
in

de belastingdruk, doch om een
verlaging.
Het voorstel van

het Verbond daartegen zou een verschuiving van de be-

lastingdruk betekenen en wel ten gunste van de middel-

hoge en hoogste inkomensgroepen. De figuur zou immers

zijn dat van alle belastingplichtigen het beschikbare in-

komen toeneemt, doch dat het prijsniveau zou stijgem

Gegeven de omstandigheid dat een additioneel inkomen

– hier de belastingverlaging
L._
voor een geringer deel

voor consumptie bestemd wordt, naarmate het bij een

hoger inkomén wordt gevoegd, zouden de hoge inkomen’s-

klassen een’ relatieve vooruitgang boeken: ‘de belasting-

verlaging die zij genieten is een functie van het
progressieve

Vergelijk Commissie Tinbergen: ,,Rapport ter zake ”an de uit de omzetbelasting voortvloeiende vraagstukken op’ de
gemeenschappelijke markt”,
1953,
blz.
38.
De verhoogde vrijstelling aan de voet daargelaten.

662

5-7-1961

Essentieel voor de ondernemingsgewijze produktie

is de vrijheid van de ondernemer om zijn politiek

overeenkomstig de marktverhoudingen
te voeren. Het

stelsel van de vaste prijs is voor fabrikanten zulk een

reactie op een zeer bepaalde marktsituatie. Zij wensen

daartoe de mogelijkheid. Het eigen merk van de handel

is een reactie op een voor de handel ongewenste politiek

van de fabrikant. Het komt voor in twee tegengestelde

• situaties, namelijk enerzijds om de concurrentie te

verminderen, anderzijds om deze te doen toenemen.

Aangezien de vaste prijs in principe geen invloed heeft

op de ,,interstate commerce” en anderzijds tot functie

heeft tot een werkzame concurrentie tè komen is in

de E.E.G. geen aanleiding voor een verbodswetgeving

• krachtens art. 85, maar wel voor en misbruikwet-

geving.

1I•

Vaste prijzen

als object van

theoretische
beschouwing

(III)
—4

Uit de voorgaande artikelen is ons duidelijk geworden

waarom de aandrang tot het instellen en handhaven van

de politiek van vaste prijzen vaak van de handel uitgaat.

Deze heeft er immers in de eerste plaats belang bij dat
1
de optimale prijs niet beneden de integrale kosten daalt.

In al die gevallen, en dat zijn, naar de ervaring en’ de

theorie leert; de meeste, waarin de handel wat de verkoop-

prijs betreft geen orde op eigen zaken kan stellen, roept

men hier de fabrikant als ordebewaarder in. De fabrikant

kan die functie vervullen onder het mits, dat overtreding

van de prijsregels uitzondering blijft en dat het overtreden

geen bewuste politiek van een min of meer grote of be-

langrijke groep van afnemers wordt. Met andere woorden;

in het algemeen zal de fabrikant het systeem van vaste

prijzen alleen kunnen en willen handhaven, indien dit

systeem door de overgrote meerderheid – van de handel

wordt gewenst. Als de handel er zelf voor kan zorgen,

dat de optimale prijs niet beneden de integrale kosten

daalt, da’n heeft de fabrikant geen belang om zich in deze
strijd te mengen. Ook het bestaan van’ een wetgeving, die

(vervolg van blz. 662)

tarief, de belastingverhoging die zij betalen een functie

van het
regressieve
tarief van de omzetbelasting
18).
Voor

de lage inkomensklassen ligt deze verhouding net andersom:

het absolute bedrag van de belastingverlaging is klein, de

belastingverhoging’ daarentegen belangrijk, omdat zij hun

gehele inkomen (moeten) besteden aan het in prijs gestegen

goedeÈenpakket.

Met het bovenstaande wordt niet de verhoging van de

indirecte, belastingen als zodanig verworpen, doch slechts

de door het Verbond voorgestelde en o.i. teleurstellende

belasting,,transactie”. Toch geloven wij dat uit boven-

staande internationale belastingdrukvergelijking in het

licht van het bovenstaande nog een belangrijke conclusie

kan worden getrokken. Wanneer wij namelijk de landen
hebben gerangschikt naar de afnemende mate waarin de

totale belastingopbrengst uit directe belastingen wordt

veikregen en Wij vervolgens die landen rangschikken naar

18)
Het tarief van de omzetbelasting is eerst progressiëf,-doch
wordt bij een steeds toenemend inkomen regressief.

verkoop beneden kostprijs verbiedt, zoals in de Verenigde
Staten de Robinson Patman Act en de Unfair Trade Laws,

kan de noodzaak van de prijsbinding, resp. de nadelen.

van een verbod daarvan, verminderën. .

Ook is het duidelijk geworden, ‘dat het eigenlijk’een

zeer vergaande stilering is om van ,,het” systeëm van d
e
!

vaste prijs te spreken. Er zijn haast evenveel systemen als,

er feitelijke situaties zijn. Reeds de onderscheiding vrije

prijs, geadviseerde prijs en gebonden prijs houdt een ver-

gaande stilering in. Er ‘zijn geadviseerde prijzen, die rigon-,
reus door belanghebbenden worden nageleefd en gebonden

prijzen, die over een breed gebied worden overtreden.

Er zijn volkomen vrije prijzen, die door de cOncurrentie’

overal in het land ‘praktisch even hoog zijn, bijv. voör
eieren en zout. Anderzijds ‘zijn er algemeen ontdoken

vaste prijzen, die eveneens door de concurrentie van geval
tot geval, en niet alleen van winkel tot winkel; verschillen.

De concurrentie kan dus zowel het een als het andër’ be

werkstelligen. ‘

Omdat zowel de noodzaak als de gevolgen van de vaste

de toenemende mate, waarin de inkomensverdeiingonge’

lijk is, dan lijkt het zeer waarschijnlijk dat de volgorde

dezelfde
zou
zijn. Het is zinvol beide verschijnselen’
iti

onderling veiband te zien: in de westerse economisché

Organisatie vormen de progressieve belastingen verreweg

het belangrijkste middel om tot een gelijker en o.i. recht-

vaardiger inkomensverdeling te geraken. Het zeer omvang-

rijke systeem van sociale verzekeringen in Frank:rijk

– een systeem dat bedoeld is om een hervedeling van het

inkomen te bewerkstelligen – blijkt in de praktijk weinig

reële betekenis te hebben, daar het vrijwel geheel uit indi-

recte belastingen wordt gefinancierd
19).
Het ‘is dan ook

deze overweging van – het zij toegegeven – niet econo

mische aard, die ons ertoe brengt ‘in beginsel grote waard6.

te hechten aan de bestaande verhouding tussen directe’

en indirecte belastingen in Nederland.
‘-

‘s-Gravenhage.

E. L. BERG.”

19)
W. C. Peterson: ,,The Welfare State in France” 1960,
hfdst. IV.

5-7-1961

663

prijs van situatie tot situatie verschillen, is het begrijpelijk,

dat een fabrikant soms voor een deel van zijn produkten

een detailprijs vaststelt en voor een ander deel prijzen

adviseert of die vrijlaat. Ook kan door een, verandering

in de structuur van de afzet een fabrikant genoopt worden

een jarenlang gehandhaafd systeem van vaste prijzen los

te laten, dan wel tot dit systeem overgaan. Wat de fabrikant

dan ook in dezen wenst, is, al naar-de marktsituatie, de,
vaste detailprijs te kunnen vaststellen. Hij wenst dus de
vrijheid dit te doen of niet te doên en in die zin zou een
verbod van vaste prijzen een aantasten van zijn vrijheid

zijn om die politiek toe te passen die,,gegeven de feitelijke,

marktsituatie, voor hem het meest rationeel is. Kenmer-

kend voor de ondernemingsgewijze produktie is, dat de

ondernemer zijn politiek aan kan passen aan de markt-

situatie, terwijl de wetgever hier alleen ingrijpt, indien

daardoor kennelijk algemene belangen van voldoende im-

portantie worden geschaad. In die zin past het recht om
detailprijzen vast te stellen bij de ondernemingsgewijze

produktie. Het is namelijk een reactie yan de fabrikant op

bepaalde marktsituaties.

Keren wij ons thans tot de detaillist, dan zien wij dat

c’ee in principe de mogelijkheid heeft het artikel
al dûn

niet
in zijn assortiment op te nemen
zoals hem dat wordt

aangeboden.
Past een artikel technisch of commercieel niet

in zijn assortiment, ‘dan zijn er in principe twee mogelijk-

heden. De ‘detaillist neemt dan het artikel niet op, of hij

tracht door onderhandeling met de fabrikant tot eên ver-

andering van het artikel of de condities te komen. Als eeu

belangrijk deel van de handel een bepaald verlangen heeft

ten aanzien van al dan niet vaste prijzen, dan zal de fabri-

kant daar rekening mee moeten houden.

Eén van de theoretisch en praktisch meest interessante

reacties van de handel op ongewenste condities van de

fabrikant is de introductie van het eigen handelaarsmerk.

Hierdoor toch onttrekt de handel zich aan de prjspolitiek
van de fabrikant, voor zover deze de detailprjzen betreft.
Ten aanzien van de vaste prijs vinden wij het eigen merk

in twee tegengestelde gevallen. Enerzijds vinden wij het

eigen merk daar, waar de fabrikant de detailprijzen vast-

stelt en handhaaft, anderzijds vinden wij het eigen merk

juist daar, waar de fabrikant geen detailprijzen vaststelt

of deze niet weet te handhaven. In beide gevallen is het

eigen merk een verzet tegen de fabrikantenpolitiek.
In het geval van vaste prijzen dient het eigen mei k van

de handel om een prjsconcurrentie te voeren, die met het

fabrikantenartikel niet mogelijk is. In het geval van merk-
artikelen met vrije prijzen, resp. als de fabrikant zijn vast-

gestelde prijs niet weet te handhaven, dient het eigen

merk om de handel aan de te scherpe prijsconcurrentie

met het fabrikantenmerkartikel te onttrekken. Deze beide

vormen van eigen-merkpolitiek resp. gericht op een ver-

groting en een vermindering van de ‘concurrentie, dient

men goed te onderscheiden. Zij vormen een reactie op

vaste resp. vrije prijzen. – –

Tot slot willen wij nog enkele opmerkingen maken over

de Vastgestelde prijs en het E.E.G.-verdrag. Het gaat hier

speciaal om art. 85. Juridisch geeft dit artikel verschillende

puzzels. Wij geven hier eerst, het desbetreffende deel van

art. 85. Dit luidt als volgt:, –

,,Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markten verbq-

den zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle be-
sluiten vai onderneniersverenigingen en alle onderling afge-
stemde feitelijke gedragingen, welke de handel tussen de lidstaten
ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge
hebben dat de mededinging biflnen de gemeenschappelijke markt
wordt’verhinderd; beperkt of vervalst en met , ni
nae die welke
bestain in:

a. het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoop-
-, prijzen of van andere ,contractuçle voorwaarden;”

Sotirnigen trekkén hieruit de èonclusië, dat de vast-

gestelde prijs hierniee in feite’ reeds énwettig Verklaard

zou zijn, aangezien ‘ifi Nederland verdragen b’oven wetten
gaan.. Dit juridische probleeip laten wij -aan jüristen over.

Wel menen wij aandacht te moeten vragen voor twee

elementen, die blijkbaar als voorwaarden zijn – gesteld,

namelijk: –

het gaat’ om de handel tussén de lidstaten, dus om.

de ,,interstate commerce”;

het gaat om het verhinderen, beperken of .vervalsen

van de concurrentie.

Wat de ,,interstate commerce” betreft, dient opgemerkt

te worden, dat de vaste prijs steeds uitgedrukt is in een

nationale valuta en dus principicel de handel binnen een

land beïnvloedt en niet de handel tussen de staten. Alleen

in bijzondere gevallen zal dan ook van de vaste prijs invloed

op de ,,interstate.commerce” te verwachten zijn.

Wat de beperking of vervalsing van de concurrentie

betreft, moet van theoretische zijde allereerst worden op-

gemerkt, dat men hier onder concurrentie een redelijke –

of werkzame concurrentie dient te verstaan. Voorwaarde

daartoe is niet alleen dat de prijs optimaal is, ,maar dat

bovendien bij die optimale prijs de integrale kosten min–

stens gedekt moeten zijn.

Onze analyse heeft evenwel geleerd, dat de optimale

prijs bij homogene concurrentie en dus bij het merkartikel

met vrije prijs in strijd kan komen met de eis, dat de inte-

grale kosten gedekt worden. Als dat het geval is, hebben

wij niet met een redelijke en werkzame concurrentie te

maken. De vaste prijs dient in dat geval niet om de con-

currentie te vervalsen of te verhinderen, maar is juist een

van de diddelèn die aangewend kunnen worden om tot

redelijke concurrentieverhoudingen te komen. Voor zover

de vaste prijs dit effect heeft, .kan dus niet gesteld worden,

dât daarbij sprake zou zijn van een beperken of vervalsen

van de concurrentie. Eerder is het tegendeel het geval.

Een generiek verbod van de vaste prijs zou een van de

middelen om tot redelijke concurrentieverhoudingen té
komen uitschakelen en dus met de bedoelingen van het

verdrag in strijd zijn. Bovendien zou zo’n generiek verbod

ertoe leiden, dat het ‘bedrijfsleven andere middelen zou

toepassen om ervoor te zorgen, dat de optimale prijs niet
beneden de integrale kosten komt te liggen. Deze anderé

middelen zullen evenwel voor de nationale en internationale

autoriteiten minder grjpbaar zijn.

Slechts in die gevallen waar door de vaste prijs de con-

currentie zo zeer beperkt zou zijn, dat de prijs ver boven

de integrale kosten zou komen te liggen, resp. waar als

gevolg van de vaste ,prjs de integrale kosten onmatig

zouden worden verhoogd, is er sprake van een misbruik-,

waartegen vanuit het algemeen belang, nationaal en inter-

nationaal, maatregelen gewenst kunnen zijn. – –

Op die gronden meen ‘ik dan’ ook, dat er in Nederland
en in de E.E.G. wel plaats is voor een mibruikwetgeving

ten aanzien van de vaste prijs, maar niet voor een generiek

verbod.

Âmsterda,

Dr.
W.).
VAN DE WOESTIJNE.

.64

-,

5-7461

Prod
uktiebeperkhig in de landbouw?

Onder deze titel (zonder vraagteken) gaf Drs. H.’ Schei-

haas in ,E.-S.B.”
1)
een analyse van de oorzaken van de
crisis.in
de landbouw in het algemeen en van die in. de

zuivel in het bij’zcndei, ahmcde een therapie. Een her-

lezing van de ruim drie jaren geleden, eveneens in ,,E.-S.B.”,

verschenen publikatie
2 3)
over precies hetzelfde onder-

werpvan dezelfde schrijver geeft aanleiding tot interessante

vergëljkingen.

Wij zullen ons beperken tot het weergeven van slechts

ehkele punten, die de grote tegenstellingen in de opvat-

tingen van de schrijver destijds en thans aangaande de

oorzaken van de zuivelcrisis en de meest gewenste therapie

kunnen illustreren.

Gewijzigde opvattingen
sinds 1958.

In 1958 werd naast een onbevredigende afzet de sterke

kostprijsstijging vai’de melk als de voornaamste oorzaak

van de zuiv(-icrisis aangegeven
2)
Thans zou als een van

de voornaamste ôorzaken de calculatie van de boer gelden,

die – noodgedwongen – de marginale kosten stelt te gen-

over de gemiddelde opbrengst
l).

In 1958 verd’ met betrekking tot de meeste dcr op dat

ogenblik aângeprezen middelen ter sahering van de ver-
houdingen in de mc ikveehouderj tenihoudendheid t.a.v.

de te verwachten resultaten door de schrijver op zijn plaats

geacht. ‘

,,Zo belooft
produktiebeperking
bepaald geen gouden
bergen. Het totale aanbod van zuivelprodukten vari ons

land is in het geheel van de wereldmarkt niet groot en een

iets inknimpende melkproduktie in ons’ land zal de ‘inter-

nationale markt en de daar te behalen prijzen nauwelijks

beïnvloeden. Bovendien is van inkrimping der melkpro-

duktie eerder een kostprjsverhoging dan een kostprijs-

verlaging te verwachten…. Voorts is het doorvoeren van

een produktiebepeiking geen eenvoudige zaak. Een einde-

loze administratieve’ rompslomp zou nodig zijn om haar

te effectueren”
3).

Thans ‘) wordt een doorbreking van deze’onjui’ste gang

vn zaken slechts mogelijk geacht door een regeling ‘die

een’ stringente afrcmming van de melkpioduktie per be-

drijf tot gévolg zou hebben. Over de hieruit voortvloeiende

kostprjsverhoging wordt met geen ‘woord meer gerept,

terwijl het aanbevolen systeem van een soort gestaffelde

uitbetaling van de melkprijs thans administratief uitvoer-

baar wordt geacht.

-In 1958 werd betoogd dat de landbouw evenals elke

grote industrie over een omvangrijk research-appaiaat

dient te beschikken, dat dagelijks met de modernste mid-

delen zoekt naar besparingen bij de posten arbeid en grond-

stof. De werkelijke economische vooruitgang in het ver-

leden werd steeds gedragen door wetenschap en techniek,

of scherper omlijnd door het toepassen van technische

en wëtenschappelijke vindingen. De melkveehouderij zal

op technisch terrein over de meest moderne hulpmiddelen

dienen te beschikken
3)•

• Thans wordt geconstateerd dat velerlei officiële instan-

,,Produktiebeperking in de landbouw” in ,,E.-S.B.” van
31 mei 1961.
,,Crisis in de zuivel; een analyse” in ,,E.-S.B.”

‘n
26 februari 1958.

8)
,,Crisis in de zuivel; een therapie?” in ,,E.-S.B.” van
12maart
1958.

ties (lardbouwvoorlichtingsdiehst, cultuurtechnische dienst,

research-instituten) met succes actief zijn om de produk-

tiviteit in de landbouw te vergroten en dat de landbouwers

eén ‘grotere berèidheid tonen’ vreemd vermogen tot dit

doel aan te trekken. Deze activiteiten en middelen zouden

volgens schrijvr thans echter efficiënter in andere

beirijfstakken kunnen . worden aangewend. Het nalaten

van vele cultuurtechnische werken wordt bijv. als een gun-

stig gevolg van de ‘aanbevolen therapie gezien
3).

Op zich zelf kan men iespect hebben voor het feit dat

iemand, die ook in andere publikaties blijk heeft gegeven

een zeer ruime visie op deze ingewikkelde materie fe hebben,

voldoende geestelijke mobiliteit bezit om een eertijds inge-

nomen stahdpunt volledig te herzien. Het is echter te be-
treuren dat de schrijver onder verwijzing naar zijn publi-

katies in 1958 geen motivering heeft gegeven van de salt6

mortale die hij in dez drie jaren heeft gemaakt. De uit-
drukking ,,salto mortale” dient in dit’verband letterlijk

te woiden opgevat cmdat de thans door de schrijver

voorgestelde therapie voor de zuivelcrisis onzes, inziens
nationaal economisch niet minder dan een ramp zou be-

tekènen.’

Zijn er in deze drie jareri grote veranderingen in dè

zuivelwereld opgetreden die een dergelijke ingrijpende

wijiging van standpunt rechtvaardigen? De wanverhou-

ding iusscn vraag-en aanbod dreigt indei daad zowel natio-

naal als internatiohaal groter in plaats vai geringer te

wordén zôdat er aanleiding is de bezwaren van de over-

produktie een zwaarder accent te geven en met meer

kracht naar een oplossing van dit probleem te zoeken.

Anderzijds zijn juist in deze drie jaren door onderzoek

en praktijk ook’ zeer grote vorderingen gemaakt op het

gebied van de mogelijkheden tot verhoging van de arbeids-

produktiviteit en verlaging van de kostprijs op de melk-

veehouderjbedrjven.

Bij het pôgen eën nieuwé keuze te maken uit de ver-

schillende mogelijkheden om de zuiveicrisis të tempel en

of zo mô’gelijk op te heffen zal met beide ontwikkelingen

jekéning dienen te worden gehouden. De betekenis van de

nieuwe ontwikkeling op het gebied van de prôduktietech-

niek op het melkve’ehouderjbcdrjf voor de hoeveelheid

gejroduceerde melk per bedrijf is doôr de schrijver ver-

meld, maar die voor de kostprijsverlaging van de iiielk

is bij zijn keuzebepaling van een therapie, althans in zijn

laatste publikatie
1,
volkomen genegeerd.

Dé mélkveehouderij van
ambacht tot
moderne onderneming

Vôér 1940 werd in ons land de melkveehouderij vrijwel

uitgeoefend als een ambacht. Naast het handgereedschap

was de maaimachine voor het oogsten van wintervoer

destijds de enige belangrijke bijdrage tot de opvoering

van de arbeidsproduktiviteit. Aangezien deze machihe het

werk van losse seizoenarbeiders geheel of gedeeltelijk over-

nam, had deze vorm van mechanisatie geen invloed op de

bedrjfsstructuur.

Hetzelfde kan, hoewelin mindere mate, gezegd worden

van de gedurende de laatste tien jaren. ter beschikking

gekomen grotere, duurdere en meer arbeidbesparénde

oogstmachines (hooipersen, maaikneuzers enz.). Zoals de

schrijver zelf in 1958 constateerde- lenen deze werktuigen

zich, zeer goed voor gemeencbappelijk gebruik of loon-

54.1961

-665

(adverieni ie)

werk, zodat een rationele toepassing ook mogelijk is op

bedrijven’ met een te geringe produktie-omvang om deze

machines op elk bedrijf afzonderlijk voldoende draai-

uren te laten maken. De hieruit resulterende arbeid-

besparing komt voornamelijk ten goede aan de zeer lange

werktijden van de boer, zijn gezinsleden en zijn eventuele
losse of vaste arbeidskrachten, die tijdens de oogstperiode

voorheen werden en nog worden gemaakt. De bediijfs-

structuur wordt ook hierdoor nauwelijks beïnvloed, uit-

gezonderd de hogere cultuurtechnische eisen welke het

gebruik van deze machines aan de verkaveling, percelering,

ontsluiting en waterhuishouding van het grasland stelt.

Terwijl het aandeel van de arbeid in de totale produktie-

kosten van de melk bijna 50 pCt. bedraagt, heeft ruim de

helft tot driekwart van deze arbeid betrekking op de

dagelijks terugkerende werkzaamheden die verband houden

met deveeverzorging (melken, voeren, stal uitmesten enz.).

Hoewel de schrijver in zijn laatste publikatie de melk-

machine als voorbeeld van de mechanisatie van de vee-

verzorgingswerkzaamheden aanhaalt, gaat hij geheel voor-

bij aan de gedurende dé laatste jaren, zonder overdrjving,
stormachtige ontwikkeling van andere technische moge-

lijkheden om de arbeidsproduktiviteit bij de veeverzorging

te verhogen;

Moderne systemen van melken.

Kunnen met de hand 6 â 7 koeien per manuur gemolken

worden, op een moderne grupstal met een melkmachine-

installatie bedraagt dit aantal ruim 20 en in een loopstal

mét een visgraatdoorloopmelkstal ruim 30. In verband

niet de bijkomende werkzaamheden (reiniging van melkstal,

meikmachine enz.), die onafhankelijk van het aantal koeien

moeten worden verricht, kunnen deze arbeidsprestaties

technisch alleen bereikt worden indien genoemde aantallen

keien ook inderdaad op het bedrijf aanwezig zijn. De

cijfers dienen dus niet aldus geïnterpreteerd te worden

dât in een visgraatdoorloopmelkstal 7 â 10 koeien in een

kwartier gemolken zouden kunnen worden. Deze minimaal

vereiste omvang van de melkveestapel geldt natuurlijk nog

in veel sterkere mate voor de economische rentabiliteit
van de moderne arbeidbesparende systemen van

melk-

veehouderij. Wanneer de bespaarde uren gewaardeerd

woiden tegen een beloning (bijv. in een ander onderdeel

van het bedrijf) van f. 2 per uur, is de melkmachine in

haar meest eenvoudige vorm (één apparaat per persôon)

thans economisch verantwoord toe te passen bij een vee-

stapel van minimaal 8 â 9 koeien (en niet bij 15 koeien

zoals de schrijver suggereert). Het met de hand melken

van .7 koeien vraagt dus ongeveer evenveel tijd als het
machinaal melken van 30 â 40 koeien in een doorloop-

meikstal. Vooral wânneer in een dure doorloopmelkstal

meer, bijv. 60 koeien in 1+ â 2 uur door één man worden

gemolken, zijn de produktiekosten aanzienlijk lager dan

bij handmelkeri, terwijl de arbeidsinspanning veel geringer

en het werkklimaat veel gunstiger is.

,,Economies-of scale”.

Op deze plaats kan niet nader worden ingegaan op soort:

gelijke ontwikkelingen bij het uitmesten van de stallen

en de voedering van het melkvee. Volstaan wordt daarom

met te constateren dat voorheen in het stadium van i1et

ambachtelijk meikveehouderijbedrijf ook na de introductie

van arbeidbesparende oogstmachines bij de ruwvoeder-

winning de strLictuur van dit bedrijfstype van geringe in-

vloed was op de efficiency van het produktieproces. In

1958 kon dan ook terecht door de schrijver worden opge-

merkt, dat er voor de veehouderijbedrijven niet voldoende

cijfermateriaal aanwezig was om een gefundeerde uitspraak

te doen dat een groot bedrijf (beter ware het te spreken

van een grote omvang van de melkveestapel per bedrijf)

een lagere kostprijs heeft dan een klein bedrijf.

Thans doen. de ,,economies of scale” zich op de melk-

veehouderjbedrjven in dezelfde sterke mate gelden als

in de industriële sector, van hét bedrijfsleven omdat het

sinds betrekkelijk kort ook mogelijk is de arbeidsproduk-

tiviteit bij.de
veeverzorging, die bij voorkeur door vast aan

het bedrijf gebonden arbeidskrachten dient te worden ver-

richt, sterk te verhogen met een aanzienlijke kostprijs-

verlaging als resultaat.

Dynamische melkveehouderij.

Met de toepassing van deze mogelijkheid tot kostprijs-

verlaging van de melk is in ons land nog slechts een be-

scheiden begin gemaakt. Van elke vijf bedrijven met melk-

vee wordt bijv. nog

slechts op één bedrijf machinaal ge-
molken in zijn meest eenvoudige vorm met een arbeids-

prestatie van 12 â 14 koeien per manuur. In enkele andere
Westeuropese landen wordt het – machinaal melken reeds

vrijwel algemeen toegepast.

Toch is onze meikveehouderij zich in versneld tempo

aan het aanpassen, hetgeen door onderstaande tabellen

wordt geïllustreerd: –

TABEL 1.
Aantal meikmachines in Nederland

1940
…………….
100
1950
…………….
3.800
1960
…………….
38.000
Bron: C.B.S.

TABEL
2.

Aantal bedrijven (relatief) verdeeld naar het aantal melk-

– koeien per bedrijf

Aantal melk- en kaifkoeien per bedrijf

1-4
59
10-19
20-29 30-49
e
e
e

1959 (1947
=
100)
85 57 100 143
150

178
211

1947
(totaal
=
100)

….
100 54
28
13

4
1
0,1′
1959
(totaal
=
100)

….
100
36
33
22
6
2,6
0,1
Bron:
C.B.S.

TABEL
3.

Aantal melk- en
kalfkoeien
(relatief) verdeeld naar he’t

aantal melkkoeien per bedrijf

1959 (1947 = 100)
……….
118

60

105

145

142

181 – 214
1959
(totaal = 100)

……..
100

10

27

34

17

11
Bron:
C
.
B
.
S.

Uit bovenstaande cijfers blijkt dat de structuur van het –

Néderlandse melkveehouderij bedrijf sterk dynamisch is

geworden. In twaalf jaren tijds is .het aantal bedrijven

met melkvee 15 pCt. gedaald, terwijl ‘een sterke conôen-
5-7496
Ï

tratie plaatsvindt van vele afzondeilijke kleine: meikvee-

stapels op een geringer totaal aantal bedrijven met grotese

veestapels. Toch had in 1959 nog slechts bijna 9 pCt.

der meikveehouderjbedrjven 20 of meer koeien en op

deze bedrijven was slechts bijna 30 pCt. van onze melk-

veestapel vertegenwoordigd. Twintig koeien per bedrijf is
voor de nabije toekomst
waarschijnlijk
het minimumaantal
waarbij de grootste voordelen van de ,,economies of scale”

verkregen worden. Bij kleinere veestapels zal rekening

moeten worden gehouden met produktiekosten die op-

lopen tot 35 cent en meer per kg.

Kostprijsverhoging door verstarring.

Het zal duidelijk zijn, dat de door Drs. Schelhaas voor

gestelde therapie de thans aan de gang zijnde dynamische

ontwikkeling naar een efficiëntere melkproduktie volkomen

zou blokkeren en verstarring op een laag efficiencyniveau

tot gevolg zu hebben. In verband met het arbeidsinten-

sieve karakter van het traditionele melkveehouderijbedrijf

zal bij de te verwachten voortgaande loonronden de kost-

prijs en daarmee de garantie op de melkprjs voortdurend

blijven stijgen. Ik kan ten minste niet aannemen dat de

schrijver de melkveehouders de mogelijkheid tot verho-

ging van de arbeidsproduktiviteit wil ontnemen en tegelijk
de bedrijven, die als basis dienen voor de kostprijsbereke-
ningen van de melk, op grond van de arbeidsproduktiviteit

wil selecteren zoals in 1960 is geschied.

De gevolgen van een dergelijke situatie kunnen niet

beter geïllustreerd worden dan door een citaat uit de

tweede publikatie
3)
in 1958 van de schrijver: ,,Een ont-

wikkeling in de melkveehouderij van een al maar stijgende

kostprijs en een dalende of gelijkblijvende opbrengst, zou

op den duur voor de andere bevolkingsgroepen moeilijk

aanvaardbaar en ook voor de meikveehouderij zelf onge-

wenst zijn”. Voorts moge ik verwijzen naar het oordeel

van de ,,Commissie Vondeling”
4),
die zich bij het over

wegen van de mogelijkheden om de stijging van het aan-

bod af te remmen op het standpunt heeft gesteld, ,,dat

elkeingreep die de rationalisatie van de melkveehouderij

in de weg staat, kostprjsverhogend werkt” en daarom

,,achterwege moet blijven”. Dit lijkt mij in het bijzonder

met het oog op een eventuele verwerkelijking van de E.E.G.

een gezond standpunt.
Hiermede is de door de schrijver voorgestelde therapie

gevoegd bij het volgens zijn eigen oördeel grotendeels

negatieve resumé van mogelijkheden
3)
om het fundamen-

tele probleem der Nederlandse melkveehouderj tot een

oplossing te brengen. Zowel de andere door hem in 1958

besproken mogelijkheden
3)
als die welke door de ,,Com-
missie Vondeling”
4),
Prof. Horring
3)
en Cochrane
3)

zijn aangegeven, lijken geen garantie te bieden dat de

4)
Interim-rapport van de Commissie Zuivel 1960.

züivelcrisis »voliëdig en op een »voor alle partijen bevre-.

digende wijz& wordt opgeheven.

Doelmatige therapie.

Hoewel niet verwacht mag wordendat ondergetekende

deze Gordiaanse knoop zal ontwarren meen ik wel -enkelé

voorwaarden te• kunnen formuleren waaraan elk -doel-

matig systeem ter verlichting of eventuele opheffing- van

de zuiveicrisis zal dienen te voldoen:

Produktie voor binnenlands gebruik en voor export

met een zo laag mogelijke kostprijs en zo hoog mogelijke

kwaliteit.

Produktiehoeveelheid en sortering die zo goed mo-

gelijk afgestemd is op de koopkrachtige vraag in binnen-
en buitenland.

»

Een gegarandeerd redelijk inkomen voor een beperkt

aantal producenten van melk die afzonderlijk aan de

eerste en gezamenlijk aan de tweede voorwaarde voldoen.

Een mogelijkheid tot het verkrijgen van een redelijk

inkomen voor hen die niet aan de eerste en tweede voor-

waarde kunnen of willen voldoen en hun bestaansbasis

elders dan in de meikveehouderij gaan zoeken.

Een Australische therapie.

Hoewel ik de consequenties hiervan voor ons land niet

volledig kan overzien meen ik dat de door een Australische.

,,Commissie Vondeling”
5)
opgestelde aanlevelingen ter

sanering van de aldaar heersende zuivelcrisis in grote

lijnen aan bovengenoemde voorwaarden voldoen en ook

voor ons land ernstige overweging verdienen.

Deze Australische commissie onderscheidt drie groepen

melkveehouderjbedrijven, ingedeeld naar de omvang van

de bruto-produktie per bedrijf. Zij meent dat zowel pri-

vaat- als nationaal-economisch alleen die melkveehouderij-

bedrijven perspectief bieden, welke in staat zijn dank »zij

een voldoende produktie-omvang zowel een voldoende

inkomen aan de ondernemer als een kwaliteitsprodukt

tegen een lage-kostprijs aan de consument te leveren.

Zij heeft een tienjarenplan geformuleerd volgens het-
welk het totale tot nu toe door de Overheid betaalde be-

drag aan subsidie op de melkprjs jaarlijks wordt vermin-

derd, terwijl gelijktijdig een deel van het garantiefonds

wordt overgeheveld in een fonds van» bijstand. Dit fonds

van bijstand dient in de eerste plaats om de bedrijven

waar de minimaal noodzakelijk• geachte bruto-produktie

nog niet bereikt is maar de mogelijkheid om de bruto-

produktie tot dit niveau op te trekken wel aanwezig is,

desgewenst bij te staan- in hun streven de produktie-

omvang te vergroten met behulp van o.a. onderzoek, voor-

lichting en kredietfaciliteiten. In de tweede plaats wordt

5)
Committee of Enquiry. Report of the dairy industry.
The Parliament of the Commonwealth of Australia (1960).

»

(adwertenzie)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel. staaidraad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN DELFT

5-7-1961- –

..

667

r

voorgesteld het fonds van bijstand te gebruiken voor de

sanering van de bedrijven met een kleine produktie-omvang

van de melkveehouderij, die wegens bepaalde omstandig-

heder (leeftijd van boer, oppervlakte, produktiviteit

grond enz.) niet tot de minimaal noodzakelijk geachte

bruto-produktie kunnen worden opgevoerd. Op deze be-

drijven zal eveneens geheel op vrijwillige basis door finan-

ciële bijstand aan de boeren de gelegenheid worden ge-

geven hun bedrijf te beëindigen of om te schakelen op

andere produktierichtingen. De commissie is van mening

dat het aldus voor een beperkt aantal economisch gezonde

en sociaâl verantwoorde mcl kveehouderij bedrijven moge-

lijk zal zijn tegen (de door Drs. Schelhaas dubieus gestelde)

were’ldmarktprijs te produceren.

Produktiebeperking? Eerst kostprijsverlaging!

Hoewel de merites van deze oplossing van de zuivel-
crisis die in Australië overigens een frappante overeen-

komst vertoont met die in Nederland nader zouden moeten

worden bestudeerd, biedt deze therapie in vergelijking

met die van Drs. Schelhaas het aantrekkelijke perspectief

dat de thans in ons land, in de E.E.G.-landen en in andere

belangrijke melkproducerende landen in volle gang zijnde

ontwikkeling naar een efficiëntere melkproduktie met be-
hulp van de moderne technische’ hulpmiddelen niet wordt

gestagneerd maar integendeel wordt gestimuleerd.

Nationaal- en privaat-economisch is het voor de toe-

komst van ons land onverantwoord wanneer bijv. vier-

maal zoveel mensen als technisch noodzakelijk en econo-

misch verantwoord is op primitieve wijze en onder sociaal

ongunstige omstandigheden de melk zouden
blijven
pro-

duceren die nodig is om aan de binnenlandse vraag te

voldoen en ons uitgebreide exportapparaat voor zuivel-

produkten in stand te doen houden. Deze prijs die hiervoor

betaald zou moeten worden is veel te hoog in vergelijking

met de nadelen van een overproduktie, die volgens de

schrijver
1)
gemeten in percentages van de totale produktie

nog steeds niet groot is.

De schrijver stelt: ,,Hoe efficiënt de landbouwproduktie

ook plaatsvindt, steeds zal er overproduktie zijn” ‘).

Deze uitspraak mag echter nooit tot de conclusie leiden

dat de overproduktie nu maar ingetoomd moet worden

door inefficiënt te gaan of blijven produceren. Efficiënte
rnelkproduktie betekent bij de huidige stand van de tech-

niek onvermijdelijk grotere produktie-omvang per bedrijf.

Wanneer er inderdaad sprake is van overproduktie zal

getracht moeten worden deze ontwikkeling naar -een

groter aantal melkkoeien per bedrijf te stimuleren en

gelijktijdig het aantal producenten op een sociaal ver-

antwoorde wijze te beperken. Hiervoor zal in de eerste

plaats de marginale produktie in aanmerking komen. De

Commissie Vondeling
4),
die ook aandacht aan deze moge-

lijkheid besteedt, is echter van mening dat zolang de ont-

wikkeling van de E.E.G. zich nog in het eerste stadium

bevindt, geen deugdelijk antwoord is te geven op de

vraag of Nederland marginale gebieden bevat, die tot

produktiebeperking moeten overgaan.

Produktiebeperking? Indien noodzakelijk, ja. Maar

nooit ten koste van een efficiënte produktie en van de

sociale status van de melkveehouders!

Wageningen.

Ir. C. J. CLEVERINGA.

NASCHRIFT

In het zeer duidelijke verschil van mening tussen Ir.

Cleveringa en schrijver dezes botsen in feite de visie van

de technicus en de econoom. Om te beginnen met het

minst belangrijke punt: de schijnbare tegenstrijdigheid

tussen hetgeen ik nu heb betoogd en hetgeen ik in een

artikel in 1958 heb geschreven. Ir. Cleveringa heeft gelijk:

ik ben wat betreft het punt van de produktiebeperking,

vergeleken met 1958, van inzicht veranderd. Ik heb hier

echter reeds eerder, ni. in ,,E.-S.B.” van 20 juli 1960, een
toelichting op gegeven. .Deze verandering van mening is
ook niet zo verwonderlijk. In 1958 werden wij plotseling

met de zuivelcrisis geconfronteerd, en het inzicht dat deze

crisis permanent zou zijn en een onderdeel was van moei-

lijkheden in de gehele landbouw, was nog maar bij weinigen

aanwezig. Daarnaast citeert
,
Ir. Cleveringa ook uitspraken,

die enigszins uit het verband zijn gerukt.

Wat het probleem zelve betreft, hier glijdt Ir. Cleveringa
in feite geheel langs mijn betoog heen. ik heb willen wijzen

op een calculatiewijze in de landbouw, die micro-econo-

misch gezien juist, doch macro-economisch bezien foutief

is. Een organisatie van produktie en afzet, waarbij macro-

economisch bezien de marginale opbrengsten steeds aan-

zienlijk kleiner zijn dan de marginale kosten, is irrationeel

en leidt tot ongelukken. –

Er wordt veevoer en kuntmest aangewend, waarvan de

marginale opbrengst kleiner is dan de marginale kosten.

Ik zou nogmaals willen wijzen op de lange arbeidsduur

in de landbouw. Het zou – misschien – te verdedigen

zijn’dat sectoren, betrokken bij de woningbouw of bij de

wegenaahleg lange arbeidsdagen zouden maken. Een situ-

atie echter waarbij iedereen naar een verkorte werkweek

668

jaagt, doch waarbij de boer wordt gedreven – mede door

de huidige organisatie van produktie en afzet – om hoe-

veelheden produkt toe te voegen bij de reeds aanwezige

surplussen, zou absurd heten, indien wij er niet reeds aan

waren gewend.

Wat voor antwoord heeft Ir. Cleveringa op dit betoog?

Eigenlijk alleen dat invoering van een systeem van ge-,

staffelde uitbetaling de technische vooruitgang volledig

zou blokkeren. En dit antwoord berust op een duidelijke

misvatting. Investeringen, die een kostprijsverlaging met

zich brengen voor de basisproduktie – 90 tot 100 pCt.

van de huidige produktie – zullen normaal voortgang

vinden. Alleen die investeringen, die slechts rendabel zijn
als zij gepaard gaan met een produktie-uitbreiding; zullen

worden afgeremd. Dit zal echter zeker geen salto mortale

van de nationale economie met zich brengen. De marginale

opbrengsten van dergelijke investeringen zijn immers klei-

ner dan de marginale kosten. De voor de investeiing

benodigde produktiefactren kunnen beter elders in de

mâatschappij worden aangewend. Zo is het – om een

voorbeeld te geven – zeer goed mogelijk dat de produktie-

– middelen, die gebruikt worden voor het uitvoeren van

enkele (niet alle!) cultuurtechnische werken, rationeler

elders aangewend kunnen worden, bijv. in de wegenbouw.
Duidelijk is hier in het geding een zo efficiënt mogelijke

verdeling van de beschikbare produktiemiddelen voor

research en investeringen over de verschillende bedrijfs-‘

takken. Galbraith heeft aangetoond, dat veelal de bedrjfs-,

takken, waar research het minst nodig is, relatief de meeste

krachten voor research tot zich trekken. Soms gebeurt

dit in het belang van de betrokken tak van bedrijf, soms

5-7-1961

– zoals in het geval van de landbouw – tot nadeel van

de betrokken bedrjfstak Overigens zij er hier nogmals

op gewezen, dat alleen research en investeringen, gericht

op een produktie-uitbreiding, in de landbouw – in het

algemeen – minder gewenst zijn.
Daarnaast kan een systeem van gestaffelde uitbetaling

een stimulans inhouden voor de landbouwtechniek om

meer dan tot dusver te ‘zoeken naar middelen tot kost-

prijsverlaging, die
niet
gepaard gaan ,met produktie-

uitbreiding. In feite zou invoering van een systeem van

een gestaffelde uitbetalingsprjs tot gevolg hebben, dat in

de landbouw de wijze van 6alculatie met betrekking tot
de vraag of bepaalde investeringen economisch verant-

woord zijn, gelijk wordt aan die in de industrie. Op het

ogenblik vaart de landbouwtechniek – en met haar de

gehele landbouw – op een marktvreemd en dus foutief

kompail

De. therapie, die Ir; Cleveringa aanbeveelt, is door de

Amerikaanse landbouweconomen reeds geruime tijd ge-

leden ontmaskerd als een ,,blind alley”
1)
Het is de zgn.

,,efflci.ncy approach”. De gebruikte slogans zijn bedrjfs-

vergroting, kostprijsverlaging en efflciency. Het gaat er

hier natuurlijk niet om dat deze zaken op zichzelf onge-

wenst zijn
2)•
Als middel om de
welvaart te vergroten
zijn

zij doelmatig. Als middel om de
landbouwcrisis
op te lossen,

schieten zij echter langs het doel heen. Er zal alleen dan

geen conflict ontstaan tussen deze beide doeleinden –

grotere materiele welvaart en bestrijding van de landbouw-

crisis – indien uit de reeds beschikbare en uit de potentieel

mogelijke technische. uitvindingen een economisch ver-

antwoorde selectie plaatsvindt.

Te wijzen is op de Amerikaanse landbouw. Deze heeft

technisch bezien een veel hoger niveau bereikt dan de

Europese landbouw. Toch is de crisis in de Amerikaanse

landbouw veel ernstiger dan in de Europese landbouw.

De technici zuller er vrede mee moeten hebben, dat macro-

economisch gezien het economisch optimum aanzienlijk
eerder is bereikt dan het technisch optimum.
De vier punten, die Ir. Cleveringa aandiiidt als een ge-

zonde therapie, bieden in wezen geen enkel perspectief.

Het eerstgenoemde punt is een algemene wenselijkheid

zonder meer, en het tweede punt – en produktiehoeveel-

heid zo goed mogelijk afgestemd op de koopkrachtige

vraag – is nu juist het probleem waar het om gaat (afge-

zien vn de door iedereen erkende mogelijkheid de land-

bouwafzet op een moderne leest te schoeien). Het derde

punt is de resultante van de eerste twee punten en biedt

dus geen nieuws. Met het vierde punt zijn wij het uiteraard

niet oneens, maar hiermee is Ir. Cleveringa niet van het

probleem af. Het moeilijke probleem van het voeren van

een structuurpolitiek wordt hiermee geraakt. Ir. Cleveringa
bedoelt duidelijk, dat de afvloeiing uit de landbouw sneller

dient te geschieden endat er minder boeren moeten komen.

In de eerste plaats moet hier opgemerkt.worden, dat

zowel door de technicus als door de econoom de
feitelijk-

heid
aanvaard zal moeten worden, dat op korte termijn

geen massale afvloeiing uit de landbouw mogelijk is.

Zie hiervoor opnieuw Witlard W. Cochrane: ,,Farm
Prices; Myth and Reality”, blz. 141-146.
Of misschien zijn zij dat toch wel. Galbraith’heeft dwingend
betoogd, dat efficiency in de Amerikaanse economie – en
ruimer gesteld in de westelijke economie – niet langer het
voornaamste criterium mag zijn voor een op zichzelf reeds
bestrijdbare produktiviteit. Een bestrijding van dit betoog is
tot dusver niet geleverd, en het is ook de vraag of het geleverd zal worden.

5-7-1961

Indien een econoom of een technicus beweert dat het

economisch resp. technisch gezien noodzakelijk is, dat

er meer mensen de landbouw verlaten, beweren zij in feite,

dat de menselijke waarden, die hier in het geding zijn van

geringere importantie zijn dan een niet eens grote verhoging

van de materiële welvaart. Zij overschrijden dan de

bevoegdheid hun als econoom of technicus verleend.

In de tweede plaats wordt door een vermindering van

het aantal boeren de landbouwproduktie nog niet verlaagd.

Een kenmerk van het huidige grote, financieel sterke en

commercieel ingestelde landbouwbedrijf is juist de hoge

produktie per ha. Het enige gevolg van een vermindering

van het aantal boeren kan zijn een grotere ‘aanwending

van kapitaal. Ook is tot dusver nog steeds niet dwingend

aangetoond, dat de grote bedrijven een lagere kostprijs

hebben dan de middelgrote bedrijven.

In de derde plaats blijft de conclusie dat ook bij een
sterke afvloeiing uit de landbouw – en een evenredige

vermindering van de overige produktiefactören – de

fundamentele fout in het systeem, dat de produktie en

afzet van landbouwprodukten reguleert, niet is opgeheven.

Ook dan zullen de krachten, die tot een overproduktie

leiden, werkzaam blijven. Deze krachten kunnen onder

het huidige systeem slechts geneutialiseerd worden door

een
blijvende
ongunstige inkomenspositie van de land-

bouwende bevolking.

Een laatste punt is nog
blijven
liggen, ni. het geval waar-

in een technische evolutie ook bij een, systeem van een

gestaffelde uitbetalingsprijs – grotere bedrijven gaat eisen.

Een – eventueel – noodzakelijke bedrjfsvergroting kan

échter onder het systeem van een gestaffelde uitbetalings-

prijs wellicht nog beter geëffectueerd worden dan onder

het huidige systeem. Onder het systeem van een gestaffelde

uitbetalingsprijs zou een bedrijfsvergroting geëffectueerd

kunnen worden door het opkopen van verhandelbare

certificaten, rechtgevend op de produktie en afzet van de

basisproduktie. De bedrijfsvergroting zdu dan op een zeer

soepele wijze zonder ingrijpen van bovenaf plaatsvinden.

In het huidige systeem de enige prikkel die voert tot,

bedrijfsvergroting een druk op het inkomen. Het proces

van bediijfsvergroting gaat onder de huidige omstandig-

heden dan ook aanzienlijk trager dan Ir. Cleveringa voor

de toepassing van zijn technische modellen nodig heeft.

De snelheid is nog geen
1
/
25
van hetgeen fr. Cleveringa –

en met hem de gehele landbouwtechniek – op grond van

de technische mogèljkheden
en ontwikkeld volgens een fou-

tieve berekeningswijze als een
noodzakelijkheid
beschouwt.

En zoals opgemerkt, er is ook niets dat erop wijst, dat dit

in de nabije toekomst anders zal worden.

Het is eenvoudig,., neer te schrijven dat de inkomens-

garantie slechts mag gelden voor een beperkt aantal pro-

ducenten en dat degenen die niet aan bepaalde eisen kunnen –

of willen (!) voldoen, hun bestaansbasis maar buiten de

landbouw moeten zoeken. Wij willen nogmaals wijzen

op de factoren die het voor een boer niet goed mogelijk

maken om op korte termijn elders werk te zoeken. Het

moeilijke —- doch tegelijk het boeiende – in de landbouw-

problematiek is dat het vooral om mensen gaat. Dit bete-

kent dat het oordelen inzake de problemen in de landbouw

met een grote kennis van zaken en zeer behoedzaam moet

geschieden. Zij .die veelvuldig, met de boerenbevolking
in contact komen, weten dat deze onrustig is en zich op-

gejaagd- voelt. De huidige welvaart is groot genoeg om’

zich wat meer om de mensen en wat minder om vergroting

van de materiële welvaart te bekommeren.
-.
‘s-Gravenhage.

Drs. H. SCHELHAAS.

669

Een Amerikaans monetair rapkrt

Oriënterendè en

inleidende beschouwingen

De verschijning van twee rapporten over monetaii e

vraagstukken in de laatste twee jaren in de twee landen

met sleutelvaluta’s, Engeland en de Verenigde Staten, is

niet toevallig. Het Radcliffe-rapport
1)
verscheen bijna

twee jaren geleden na een arbeid van twee jaren, het

Amerikaanse rapport
2),
dat kortgeleden verscheen, is het

resultaat van drie jaren studie. Reeds vroeger was in

Amerika di behoefte gevoeld aan een omvattende studie
op dit gebied, maar allerlei omstandigheden hebben een

eerder begin verhinderd.

Toevallig is de belangstelling voor monetaire vraag-

stukkenin genoemde landen niet. •Zij is bovendien niet

beperkt tot ‘deze landen. Overal in de wereld worden deze

vraagstukken bestudeerd door of hebben zij de aandacht

van de monetaire autoriteiten. Verschillende Ïedenen kun-

nen daarvoor worden aangevöerd, zoals de
gewijzigde
op-

vatti,ngen over de doeltreffendheid van de ffionetaire poli-

tiek, de wens om te onderzoeken of de
gewijzigde
interne

en externe economische omstandigheden een hervorming

noodzakelijk maken, de grotere betekenis van de overheid
in het economisch leven, de vraagstukken van internatio-

nale monetaire politiek en iniernationale monetaire samen-

werking enz. Laatstgenoemde vraagstukken zijn speciaal

voor de landen met de sleutelvaluta’s van belang. In beide

genoemde rapporten is daarom hieraan ruime aandacht

geschonken. Het voordeel van het Amerikaanse rapport

is, dat het verschijnt op een moment, dat deze vraagstukken

in Amerika en Europa in het centrum van de belangstelling

staan.

De genoemde rapporten hadden hun voorgangers. In

Engeland was dit het MacMillan-rapport van 1931. Jn

Amerika was het laatste rapport, dat met het nieuwe te

vergelijken is, dat van de Aldrich Commissie (1911), het-

welk geleid heeft tot de oprichting van het Federal Reserve

System. De wijzigingen in de Amerikaanse bankwetten

van 1933 en
1935,
hoewel deze vrij ingrijpend waren,

zijn niet voorafgegaan door een studie van een commissie.

Korte inhoud en enige
algemene opmerkingen.

Het rapport- bestaat uit drie delen. Het eerste deel be-

handelt voornamelijk de belangrijkste economische doel-

einden: economische groei, geringe werkloosheid (de com-

missie spreekt niet over full employment) en redelijk sta-

biele prijzen. Deze doeleinden worden geplaatst in het

kader van de monetaire, krediet- en fiscale politiek.

Het tweede deel behandelt de beleidsvraagstukken in

breed verband. Achtereenvolgens worden besproken: het

Federal Reserve System en de monetaire politiek; het.

beheer van de overheidsschuld; de markt voor schatkist-

papier en federale obligaties en tenslotte de algemene.

aspecten van de fiscale politiek. Dan volgt een bespreking

van de reglementering van het particuliere financiële appa-

Rapport van de ,,Committee on the Working of the
Monetary System” (London, augnstus 1959), in dit blad be-
sproken in vijf artikelen door Prof. Dr. H. W. J. Bosman (zie
,,E.-S.B.” van 22 en 29juni en van 6, 13 en 20juli 1960).
Van de ,,Commission on Money and Credit” onder de
auspiciën van de ,,Committee för Economie Development”
(Prentice-Hall, Inc., Englewood Cliffs, N.J. 1961).

raat. . Vervolgens worden de structuur en de opératies van

de federale kredietinstellingen bëhandeld. Voorts wordt

aandacht geschonken aan bepaalde problemen van de

betalingsbalans en van de internationale liquiditeit, aan

het probleem van buitenlandse kredieten en aan het inter-

nationale aanpassingsmechanisme. Tenslotte worden de

problemen behandeld met betrekking tot de combinatie

van de verschillende maatregelen onder uiteenlopende om-

standigheden voor het bereiken van de bovengenoemde

economische doeleinden.

Het laatste deel bespreekt de problemen van organisa-
torische aard voor de Amerikaanse Administratie om de

verschillende voorstellen te integreren voor de uitvoering

van een doeltreffende economische politiek.

Uit deze korte inhoud blijkt, dat het rapport een groot

terrein bestrijkt. Het is breder dan het Radcliffe-rapport,

waarmede men bij het lezen onwillekeurig telkens verge-

ljkingen maakt, Immers, het Engelse rapport beperkte

zich tot de monetaire politiek, weliswaar een belangrijk

onderdeel van de economische politiek, maar desalniette-
min een partiële behandeling van dit ingewikkelde vraag-

stuk in deze tijd. Op dit belangrijke punt blijkt het voor-

deel van de Amerikaanse particuliere commissie boven

de Engelse regeringscommissie, welke laatste gebonden
was aan een beperking van dit omvattende vraagstuk tot

het monetaire deel.

Deze brede benadering tot de problemen van een nâtio-

nale economische politiek maakt het Amerikaanse rappot

interessant. Bovendien komen de leden van de commissie

uit verschillende delen van de samenleving. Alle leden

hebben een brede, praktische economische ervaring. ,,It

could fairly be said that their conclusions represent a

consensus of American philosophy and economie judgment

to day”, aldus de inleiding. In dit verband zij opgemerkt,

dat drie leden van de commissie intussen belangrijke

posities in de nieuwe Administratie hebben gekregen.

Door het gehele rapport heen vindt men in de vorm

van voetnoten
afwijkende
meningen. Uitdrukkelijk wordt
in de inleiding geconstateerd, dat dit niet betekent, dat de

andere leden zich met alle uitspraken kunnen verenigen.

Dit maakt het Amerikaanse rapport reëler dan het Rad-

cliffe-rapport, dat unaniem was, maat dat wellicht juist

daardoor op enkele belangrijke punten leed aan tegen-

strijdigheden;

Het Amerikaanse rapport geeft over belangrijke pro-

blemen een duidelijke mening, wat niet altijd van het


Engelse rapport gezegd kan worden. Om een voorbeeld

te geven: het Radcliffe-rappo t spreekt op enkele plaatsen

een kiachtige voorkeur uit voor het begrip liquiditeit van

de economie boven het begrip geldvoorraad. Op enkele

andere plaatsen in laatstgenoemd rapport blijkt weer dat

deze tegenstelling niet zo scherp wordt bedoeld. Dit punt,

dat echter onder de theoretici zoveel opschudding heeft
gebracht, wordt in het Amerikaanse rapport niet aange-

roerd. De commissie baseert zich op de geldvoorraad en
kent daarnaast betekenis toe aan de algehele liquiditeits-

toestand: Dat is een reëel uitgangspunt. Geldvoorraad

en algemene liquiditeitstoestand zijn elementen van het

geld- en kredietwezen, die elkaar niet uitsluiten, maar

610

1

5-7-1961.

Uw bankrekening is
flU
overal binnen uw bereik met de

dispositiepas

van de

ROTTERDAMSCHE BANK

meer dan
CM
vestigingen in Nederland

(

juist aanvullen.

Duidelijk is het rapport ook door de aanbevelingen

(bijna negentig en vet gedrukt) die bij de bespreking van

de vele vraagstukken worden gegeven
3).
Ook in dit op-

zicht onderscheidt het Amerikaanse rapport zich gunstig

van het Radcliffe-rapport, waar de aanbevelingen, als zij

gegeven worden, moeilijk te vinden zijn.

De aanbevelingén in het rapport beperken zich voor

een belangrijk deel tot structurele en institutionele ver-

anderingen, die een effectiever functioneren van de Ame-

rikaanse economie beogen en tot de brede -lijnen van

speciale beleidsbeslissingen. Ten aanzien van het parti-

culiere financiële’ apparaat worden vele, maar niet zeer

injrijpende, veranderingen voorgesteld. Deze voorstellen

hebben onder andere ten doel de côncurrentie tussen de

verschillende financiële instellingen, o.a. die tussen handels-

banken en spaarbanken, te vergroten door het opheffen

van allerlei beperkende bepalingen. .In dit verband zij op-

gemerkt, dat de cômmissie niet een kredietcontrole van

het Federal- Reserve System over niet-bancaire financiële
instellingen voorstelt. –

De reden voor de aanbeveling in het rapport ten aan-

zien van het herstel van de flexibiliteit van de rente in

verschillende sectoren van de Amerikaanse geld- en kapi-

taalmarkt, zoals opheffing van het plafond van de rente

voor langlopende regeringsobligaties en die voor termijn-

deposito’s bij New Yoikse banken, houdt onder andere

verband met de tamelijk belangrijke betekenis, die het
rapport aan de invloed van de rente in het economisch

leven toekent. Telkens weer verwondert de buitenstaandei

zich, als hij zich niet de geschiedenis herinnert, over de

vrij grote overheidsinterventie van de ,,States” en de

federale regering in het financiële apparaat in het land,

waar de ,,free enterprise”-gedachte zo hoog wordt ge-

houden.

Eén vraagstuk verdient in dit inleidende artikel speciaal

deaandacht, namelijk de dieleinden en de middelen van

de economische politiek.

Doeleinden van de
economische politiek.

De drie doeleinden van de economische politiek, die

het rapport noemt: redelijke pi ijsstabiliteit, geringe werk-

loosheid en voldoende economische groei, worden uit-

voerig behandeld. Dit is te begrijpen. Alle drie factoren

hebben in de laatste jaren in het middelpunt van de pu-

blieke belangstelling gestaan. De commissie meent, dat

een groei van 34 â 44 pCt. per jaar verwacht kan worden.

Dit percentage ligt in elk geval beneden dat van
5,
dat in

3)
Het rapport zal worden gevolgd door -publikatie van
rapporten van deskundigen, waarop het hoofdrapport is ge-
baseerd.

de laatste jaren in de controverse over onvoldoende eco-

nomische groei van de Amerikaanse economie vaak werd

genoemd. –

Het spreekt vanzelf, dat de commissie de huidige grote

werkloosheid een formidabel probleem yindt. Zij legt zich

niet vast op een werkloosheidspercentage van 4, waarbij

volgens vele deskundigen reeds een vrij hoge graad van

werkglegenheid is bereikt. Terloops zij in dit verband

opgemerkt, dat de Amerikaane en ook de Canadese

werkloosheidspercentages niet zonder meer te vergelijken

zijn met die in de meeste Westeuropese landen. De com-

missie voelt veel voor een omvang van de werkloosheid,

die ielijk is aan het aantal vacante plaatsen.

Aan de andere kant gebruikt de commissie het juist

genoemde werkloosheidspercentage, als zij stelt, dat po-
gingen van de Regering om de werklooshèid beneden de

4 pCt. te brengen de consumentenprijzen met 1 ii 2 pCt.

per jaar kunnen verhogen. De commissie merkt elders

op, dat elke stijging van de officiële prijsindex in verband

met kwaliteitsverbeteringen niet altijd een echte prijsstijging

weerspiegelt. ,,A modest upward drift in the indexes,

perhaps as great as 1 per cent per year, may not really

indicate a true price increase…..(blz. 15).

De conclusie van de commissie op dit gebied is belang-

rijk genoeg om haar hier in haar geheel te vermelden

(blz. 44/45):

,,The Commission concludes that all three goals – an adequate
rate of economic growth
;
low levels of unemployment, and
reasonable price stabihity – can be achieved simultaneously,
and that they are fundamentally compatible if we do not expect
the impossible for each. While conflicts may arise under certain
conditions between reasonable price stability and- low levels
of unemployment, there are no conflicts betweën low levels
of unemployment and economic growth, and between reason-
able price stability and an adequate rate of economic growth.
Moreover, monetary, credit and fiscal measures to influence
the level of demand are essential ingredients for the attainment
of these goals, even though not sufficient by themselvés. Both
labor and management must cooperate to make our enterprise
system work effectively. Other govérnment measures are required
to supplement monetary, credit and fiscal measures.
The Commission believes that under such conditions an
appropriate combination of both monetary, fiscal, credit, and
other economic measures should resolve potential conflicts
among goals when they arise, and lead to their attainment
simultaneously
4).

Beleidsinstrumenten.

Belangrijk is, dat de Amerikaanse commissie zich niet

‘4)
Twee leden van de Çommissie merken hierbij onder andere
op dat: ,,The special weakness in the report is that it fails to
give adequate consideration and weight to the unstabihizing
effects of the monopolistic power exercised bij organized labor.
It is unte’alistic to gloss over the effects of its actions onprices,
imports, exports, employment, rate of growth, and the deficiency
in our international balance of payments”.

5-7-1961

1
671

beperkt heeft tot de monetaire 1

problemen, zoals’ de Rad-

cliffe-commissie heeft gedaan.

Het rapport van laatstge-

noemde commissie eindigt

op het moment, dat het juist

interessant gaat worden. Im-

mers, als de conclusie luidt,

dat de monetaire politiek niet

doeltreffend is voor het be-

PRINS BERNHARD-PENNING
..4
gouden gedkpeniiing ter
q

. dc 50e verjaardag vai Z.K.H. Prins Benhrd4

‘goûdgehaIte960/1000”

i9
25 mm.
0,
\4′

gewicht 7.776 gr.

;:
:gewkht3,9;gr.

Verkoopprijs’f55.

‘,Verkoopprijs
f.33..
r
Verkrijgbaar bij allekantoren van de

NEDERLANDSCHE HANDEL.MAATSCHAP!IJ,

.
reiken van een stabiele eco-

.

.
(adverientie)

nomische ontwikkeling, dan

rijst onmiddellijk de vraag, welke andere maatregelen ge-
treffen: de verbetering van de;organisatie van de .arbeids-.
namen kunnen worden om dit doel te bereiken. Dit vraag-
markt ter verhoging van ‘de,mobiliteit van de arbeid; het

stuk is daarom zo interessant, omdat de monetaire autori-
verminderen door ‘vakverenigingen en bedrijfsleven’ van

teiten in Amerika in de laatste jaren reeds tot de conclusie
allerlei belemmeringen; ;die, de rnobilitëitvat

de arbeid

zijn g(komen, dat de monetaire politiek alleen niet vol-
en een efficiënte ‘produktie verhinderen.; .een:dc,rachtige.

doende is. Dit blijkt onder andere uit zo gezaghebbende
anti-trustpolitiek; een laag tarief van, invoerrechten en ‘een’

uitlatingen als die van de bekende Chairman van de
minimum gebruik van contingenteringen; -veyanderingen

Federal Reserve Board, de heer William McCh. Martin
in de regeringspolitiek,

die: daling’.van bepaalde prijzen

en die van de vorige Secretary of the Treasury, de heer
verhindert en_tenslotte opvoedende -programma’

voor.

Anderson, die eind 1959 in een rede een cyclische budget-
werknemers met betrekking tot, de,, oorzaken van inflatie,

taire politiek aaiibeval
5)
(blz.

39/40).
……..

.”
.

-‘.

.

Op dit gebied geeft het rapport een belangrijke bijdrage.
Het valt hierbij onmiddellijk op, dathet rapport niet

De commissie meent, dat door het voeren van een goedë
een controle op prijzen en1onen aanbeveelt. Het ,yerwaçht.

monetaire, krediet- en fiscale politiek, een grotere prijs-
veel van opvoeding

‘van

belanghebbenden ..en van.i ‘de

stabiliteit kan worden bereikt dan in de jaren sinds de
President’s Advisory Committee on Lahoi-Management.

Korea-oorlog. Als andere economische maatregelen, zowel.
Policy, die .enkele maanden;, geleden; -is .ingesteld. Deze;

in ee publieke als in de particuliere sectoren, worden ge-
commissie kan op.’hetgebie&yanprjzën,en lonea

welliçht,

namen met het doel om de efficiency van de Amerikaanse
.,

verbetering brengen. ,Tn d

economi&che rapporten ‘yan de

economie te verhogen, dan ,,we can have an even more
vorige President werd dit belangrijke vraagsuk wel be-:

satisfactory recoi d of price stability”.

-.
sproken en werd de wens;geuit, dat werkgëvers en Werk

Wat-de monetaire politiek betreft, worden er betrekkelijk–
-nemers zich -ten aanzien van, prjs .,’ertloonsyçrhogingen,

weinig veranderingen voorgesteld.’ Te verwonderen valt zouden matigen. Deze :passie\’e. houding heeft niet. yol

niet, dat de commissie haar voorkeur uitspreekt voor
doende resultaten gehad. De-nieuwe Administratie is nn-

opheffing van de ,,bills preferably”-politiek van de Federal
middellijk begonnen met een-:positieve hôuding ten aan-

Reserve Board.


zien van dit probleem.An de. andere.kani is ,onder.

de

Belangrijk zijn daarentegen de voorstellen voor nieuwe
vorige Administratie de anti
7
tr stpo1itiek:zeer actief Set’
instrumenten voor het voeren van een doeltreffende e’co-‘ voerd; deze politiek wordt thais;met, kracbt,i.’oortgeze,t;-

nomische politiek. In de eerste plaats wdrdt voorgesteld
Het gehele vraagstuk van een.:juiste. ‘loon- en prjspolitiek.

het’ beheer van de overheidsschûld meer dan tot dusverre
is in de”iaâtste tijd veel ,rnêer iir.de publieke belangstelling

het geval is in dienst te stellen van de zich wijzigende
gekomen- dan het tot enkeie jaren ,geleden was Afgewacht
algemene economische omstandigheden. Dit kan zeker een
moet worden, hoe de vèrdere ontwikkeling zal zijn.

vooruitgang worden genoemd. Het beleid op dit gebied
Het is echter verheugend’, dat-di’t-robleem-in-het-rappor1


was na de oorlog soms anti-cyclisch.


,


is genoemd, al zou een bredere behandeling hiervan op

Ook streeft de commissie naar een uitbreiding van de
haar plaats zijn geweest

Immers

de Verenigde Staten

automatische stabilisatoren in de fiscale sfeer. Een van de,
hebben reeds te lang een
;
te eenzijdige economische politiek’

belangrijkste voostellen is een automatische verandering’
-‘
gevoeid. ‘Het ecônomisch leleid was te veel geconcentreerd

in de tarieven van de laagste klasse van de inkomsten-
.
op de monetairé en kredietsfeer. Een doelbewuste loon-

belasting ingeval zekere economische indices een bepaalde
en prijspolitiek werd niet: gevoerd. De’ noo1zaak “om ‘de
:

verandering tonen De commissie voegt hieraan toe

At
beleidsinstrumenten uit te breiden leeft echter in vele

first glance, such a proposal may seem radical. Actually,
kringén. Daarom zijn d& mogelijkheden
\
ï
oor
een om-‘

however, it would do little more than

make

explicit
buiging van de economische politiek thans groter dan ooit
what is now implicit in the conventional type of automatic
tevoren. Dit is zeker ëen hoopvol teken. ,Terecht heeft’

stabiizers” (blz. 129).


Dr. Holtrop in -zijn laatste jaarv’ersl

‘ei6p’jewezen, dat

De genoemde maatregelen kunnen, als zij worden inge-
over de doeleinlen en jniddèlen van beleid ten aanzien

voerd, een grotere stabiliteit in de Amerikaanse economie
van lonen, en prijzen ,,inteinationaal een grçtere mate van

brengen dan tot dusverre het geval is geweest. Deze maat-
overeenstemming zal moeten worden verkregen, wil het

regelen op zichzelf zijn echter nog niet voldoende voor mogelijk zijn de monetaire en economische politiek ge-

het bereiken van een evenwichtige groei Daarvoor zijn
coordineerd te richten op liet doel van herstel van betalings

nog andere maatregelen nodig, welke het rappoit noemt


balansevenwicht”
6)•
De tijd voor internationale overeen-

zonder daarop verder in ,.te, gaan. Deze maatregelen be-
,

.stenrniing; op dit gebieddkingt.

)
Deze rede werd gehouden tijdens de jaarvergadering van de American Economic Association eind december
1959..
Zie
8)
Zie het jaarverslag :1960

aj._j

Neslerlapçiçbe Bank.
de Proceedings van dez&vereniging van mei 1960.

_._N.V,blz,,..l7.,.-

.._

-.

-•-•..

672′

.

77961-

Slotopiierkingen.

.

Meer dan emg ander monetair stelsel dient het Amen

kaanse stelsel geplaatst te worden m historisch perspectief

Het heeft, mede door zijn gebreken; -altijd: veel -meer,Øe

publieke belangsteiling getrokken dan de monetaire vraag-

stukkeii in Nederland of in Engelaid. Bijna iedére generatie

in Amerika heeft wel een of’andere belangrijke monetairt

hervorming meegemaakt De monetaire geschiedenis van

Amerika is interessant err boeiend, mede omdat zij ge-

kleurd wordt ‘door fascinerende figuren, zoals de figuur

van William Jennings Bryan die t
,

oen hij ïn 1896 tot kan-

didaat gekoze,n werd voor de Democratische Partij, zijn

beroemde ,,Cross of Gold”-rede hield,.hetgeen een pleidooi

was voor vrije aanmuntiiig van zilver. De invloed van deze

en andere markante :figuren op dit gebied uit de vorige

eeuw is in het hedendaagse Amerika nog op te merken.

Het rapport: weerspiegelt niet• deze invloeden. Het is ge-

matigd, mede doordat er :geen extreme elementen in de

commissie zitting hebben.

Dit rappôrt komt eerder te laat dan te vroeg. Het is

weliswaar niet Ontstaan .üit een crisistoestand, zoals het

Aldrich-rapport in 1911 (bankcrisis van 1907/08), maar

allerlei belangrijke vraagstukken van monetaite, fiscale en

organisatorische aard zijn in de laatste jaren in Amerika

in’. discussie eh blijven• onopgelost. . . .

Het rapport is ‘echtet niet specifiek Amerikaans. Ver-

schillende denkbeelden; die hierin ontwikkeld” :wörden,

verdienen niet alleen door de behandeling van internatio-.

nalé.monetaire problemen, ook elders ruime belangstelling.

Geidmarkt.

.

.

.

Verwacht mag worden, dat omstreeks de:’ dag dat de

lezer zijn economische kennisreservoir uit dit blad bijvult,

De Nederlandsche Bank met de handelsbanken en de

cooperatieve boerenleenbanken tOt overeenstemming ‘zal

zijn gekomen. betreffende. de toepassing van de in mei

1960
.
in principe overeengekomen kredietpiafondregeling.

De ontwikkeling van de kredietverlening aan de priyate

sector toont in de verstreken maanden van 1961 ‘een..van

het beloop van de produktie afwijkend beeld;in het eerste

De aanbevelingen in dit rap-S.

port mogen, ieder afzonder- .. .

. .

., ..

zamen

gènornen kunnen,
zij,
als zij..
… ‘ .

wei kelj kheid zouden worden,

leiden. tot eenwijziging in de

. . .

..
.
financiële, monetaire en fis-…’
,.

RÔTTERDAMSCH BELEGGINGSCONSORTIUM N.v
.
….

cal,e instellingen en politiek,

.

……………… ,

,

• ‘:’.-:..

‘. .

…-.,

.

welke de efficiëncy en stabili.

.

,

…….

COIiI1g&
6
.-
Rotterdam
.• ,

. . – -‘
teitvari:’dë Ametikaanse

. . 1.

……….’.

.

. . .

e6nomie…zullen vergroten
………………
zoekt een, bij. voorkeur kademisch. gevormde, medewerker die . .;

shino
D&

. . ..

elast,zal..worden met-werlzaarnheden op het’ gebied :Yfl:..

t] reageert
op

a’nhonces ‘in

£ ‘D “‘

,•

:

Uddtdan’steéds

kenbaar maken!

Hij zal In deze richting worden opgeleid en tot taak krijgen studies

in verband met Ieleggings-selekties te ,verrichten.

De ‘mogelijkheid bestaat dat hij op, den duur, op basis van ver-

kregen vakkennis, tevens wordt belast met het onderhouden van

kontakten naar buiten.

Kandidaten dienen de moderne talen in woord en g
T
es’chrift. te .

beheersen. -De ge’dachten gaan. uit naar een ekonôom,’ jurist of…”:

accountant van omstreeks 30 jaar.

Eigenhandig geschreven’ brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uit’voerie gegevens worden

L. Deen en Dr.j. G. H. Boksiag’

onder nummer 141 ingewachtbij

Nwe Binnenweg 474, R’dam
………

67.

kwartaal stijgt de kredietverlening met ca. 10 pCt., d.i.

gemiddeld met 3 pCt. per maand: De nationalè produktie

haalt dit percentage op geen stukken na. Nu:is het zeer

wel mogelijk, dat de grote produktie tegen eind 1960 eerst

begin 1961 tot grotere verkopen heeft geleid :en tot een
versterkte toeneming van de debiteurenpost. Dit kan de

kredietvraag hebben gestimuleerd. Zou deze ,,time-lag”

bestaan, dan is het monetaire gevaar van de kredietexpansie

minder groot dan uit de stijging van de absolute cijfers

blijkt. De cijfers van april en volgende maanden zijn daar-

door wel uiterst belangrijk, omdat zij ‘meer dan de gegevens

over het -eerste kwartaal een indicatie geven van de ont-
wikkeling. Die over april zijn in elk geval bemoedigend,

nl. een stijging met f. 43 mln., hetgeen overigens toch nog

meer is dan 1 pCt. Over de mei-cijfers bestaan nog slechts,

op de gepubliceerde maandstaatjes van enkele banken

gebaseerde, vermoedens en die wijzen op een teruggang
bij de debiteuren. Seizoenfactoren zouden echter de fun-

damentele ontwikkeling kunnen versluieren.

Het teruglopen van het saldo van het Rijk en de toe-

neming van de goud- en

deviezenreserves bij De Ne-

derlandsche Bank hebben,

slechts gedeeltelijk gecom-

penseerd door de uitzetting

van de bankbiljettencirculatie,

de ruimte op de geldmarkt

vergroot. Deze is in de ver-

slagweek blijven aanhouden.

Ook in de afgelopen week lag

de dollarkoers op of iets

boven het minimumpunt, zo-

dat mag worden aangenomen,

dat de afdracht van deviezen

aan de Centrale Bank nog

voortgang heeft gevonden.

hij dus volledige:vrjheid in het vooruitzicht heeft. gesteld.

Wat de kapitaalinijortbetreft duidt ‘de kderShtWikkelifig

ter beürze ‘op ‘eénmslag. Wij zoüd’en du kûnhèn iien, dat

in de eerstkomende maanden geen netto import doch

juist netto-kapitaalexpo?t gaat optreden. Mdchf dit gebeü-

ren dan zou een aantrekken. van dè rente n5geljk*ofdn.

‘Hoe ‘begeerd Philipsaandelen in:’het biifëfilalid..’èchtër

nog zijn,’ blijkt uit de’sameristelling vahdè’pÔttefeiiillës

van ‘385 Amerikaanse ‘ rî- Canadese. b1egiiigsfôn’dsen

Eind maart jI.. was ‘Philips niet ee’&tWâÂrdé vait

D.M. 655,2 mln, het meest vertegenwoordigdé Eiiropes&
fonds; Koninklijke’ met D.M.
504
ln. .eii Unilévdr met’

D.M. 226,6 mln, volgden hier øflmiddelljk op Ons land’

is dus de favoriet wat betreft de Eose”andelen.’

in.

W.

KONINKLiJKE MACHINEFABRIEKEN1V.’

gevestigd te ‘s-Hertogenbosch

Uitgifte

Kapitaalmarkt.

In een vlot tempo worden

de’ buitenlandse guldenslenin-

gen thans ter emissiemarkt

aangeboden. Na de Brusselse

Maatschappij der Waterlei-

dingen, waarvan vorige week

reeds melding is gemaakt,

hebben in de afgelopen week

de Kopenhaagse Telefoon

Mij., de EG.K.S., de Euro-

pese Investeringsbank en- de

Belgische Petroleum Raffina-

derij een beroep op onze

markt gedaan. Met grote

snelheid wordt hierdoor het

uitgetrokken bedrag uitgeput.

Het is overigens nog de vraag,

of boven het vastgestelde

‘quotum niet toch vergunning

wordt gegeven. De Minister
van Financiën heeft immers

in mei in de Eerste Kamer

medegedeeld, dat de enige

uitzondering t.a.v. de vrijheid

van internationaal kapitaal-

verkeer voorzichtig zal wor-

den opgeruimd, waarmede

674

van

nom. f 916.000.- gewone aan d’eFe.n

elk groot nom. f 1.000.- aan toonder
voor de helft gerechtigd tot het dividendover het boekjaar 1961 en ten volle tot dat over volgende boekjaren,.:

tot de koers van 225 pCt.’…”

uitsluitend voor houders -van claims van de thans uitstaande gewone aan-
delen in de verhouding van nom. f 2.000.- uitstaande gewone aandelen op nom.
f1.000.- nieuwe gewone aandelen. – ‘ –

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde uitgifte
openstelt op –

Woensdag, 5 Juli 1961,

van des voormiddags 9 uur tot des namidda*s 4 uur

bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhiage en ‘s-Her-
togenbosch,
op de voorwaarden van het prospectus dd. 27 Juni 1961.

Exemplaren van het prospectus en insch.rjvingsbiljetten, alsmede- – tot een
beperkt aantal – van de statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 1960 zijn bij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

Amsterdam, 27 Juni 1961..

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

5-7-1961

flÇfWY .çr4I
w.r
.IL


‘Indexcijfersaan
,VçJ
delen.
29 dec.
.

23 juni
30 junt
t(1953

100)


1960
1961

1961

Algemeen

……………….
395
416
408
Intern, concerns

…………..
564
576
562
Industrie

………………..
329
376

.
371
Scheepvaart

…………….
176 189 185
Banken

………………..
220 236
233
Handel enz……………..
149
164
161

Bron:
ANP-CBS., Priscoura

.’

Aandelenkoersen 29 dec.

1960
Kon. Petroleum

………….
f. 123,10
17. 120,20
f. 116,-
Philip

G.B.

………………
1.183’/,
1.0254
979’/
Unilever.

………………..
785
1
796
778
Hoogovens, n.r.c .

………..
789

968 959
A.K.IJ.

…………………
486
.

428 425
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c

..’lÔ35
1.145 1.155
Zwanenberg.Organon

.
.’
870
1.050
1.025
Rotterd. Droogdok

……….
467 525
541
Robeco

………………….
f 237
f. 246,50
f. 241,50
Amsterd. Bank .;

:.

……..
392
.

375
1
374

New York…

Dow Jones Industrials


……
616
.

689
684

Rentestand.

Langl. staatsobl. a) …………
4,20
3,87 3,95
,Aand.: internationalen a)

……
2,80
.-.

.
3,03
lokalen a)

……….
3,38
.
3,59
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
1,50
‘!,
‘I
al
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht
Amsterdmsche Bank.

C. D. JONGMAN.

Sollicitanten worden opgeroepen naar de betrekking van

hoofd van het sociografisch en

statistisch bureau.

Taak: het geven van leiding op om. de volgende terreinen
stedebouwkundig onderzoek, lokaal en regionaal welvaarts-
onderzoek en behoefteramingen, analyses en adviezen van
uiteenlopende aard, verzorging van de vele contacten, die dit
werk in een snel groeiende industriestad (128.000 inwoners)
en op regionaal terrein mei zich medebrengt.
Bureau: Het bureau heeft een veelzijdige gemeentelijke en een regionaal medewerkende taak; het bestaat uit een onderzoek-
team (sociaal geograaf, econoom, socioloog, middelbaar
ondes’zoekers) en een afdeling voor statistiek en documentatie.
Eisen: Doctoraal examen sociale geografie, sociologie of socio-
grafie. Ervaring op de aangegeven gebieden. Belangstelling
voor economische vraagstukken.
Rai glisdeling
en
salarIs: naar gelang van bekwaamheid; salaris
refer,endaris f887,— tot 1. 1145,—, referendaris ‘Iste klas
f. 982,— tot f.1 213,— en administrateur f. 1078,— tot f. ‘1312,-
per maand, de bekende toelagen inbegrepen. Vakantietoelage
4%, vergoeding krachtens de tijdelijke ziektekostenregeling
en eventueel kinclertoelage.
WonIng ons. gelsuwdon: Voor het verkrijgen van een woning
wordt de grootst mogelijke medewerking verleend. Reiskosten
voor wekelijks gezinsbezoek en verhuiskosten worden ver
goed, vaste vergoeding inrichtingskosten 5% van de bezol-
diging en tegemoetkoming van 90% in pensionkosten.
AanmeldIng: uitsluitend schriftelijk met vermelding letter
.N
aan de afdeling personeelszaken van de gemeentesecetarie
Een sollicitatieformulier zal daarna worden toegezonden.

EUROPESE INV-ESTERINGSBANK

Uitgifte

van – –

nom. f. 50.000.000.- 4
1
1
2
°
I
0
20-jarige obligatiën,

in stukken van nominaal t. 1.000.. aan toonder,

tot ‘de koers van 100 ‘pCt.

Aflossing geschiedt
A
pari op 15 Juli, voor de eerste maal op 15 JuJi 1967, in 14 gelijke
jaarlijkse termijnen van f. 3.350 000.- en een 15e termijn van f. 3.100.000.-.

Vervroegde algehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan van 15 Juli 1971 af, uit-
sluitend op 15Juli van elk jaar, in de .iaren 1971 t/m 1975
A
101’h %daarna â 101

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving’ op bovengenoemde uitgifte open-
stellen op

Vrijdag, 7 Juli 1961

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hare kantorén te
Amsterdam, ‘Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar
gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 29 Juni 1961.

Exemplaren van het prospectus ‘en inschrijvingsbiljetten alsmede – tot een beperkt
aantal – exemplaren van de statuten van de Europese Investeningsbank en van haar
laatste jaarverslag
zijn
verkrijgbaar
bij
de inschrijvingskantoren.

Amsterdam 29 Juni 1961.
Rotterdam

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

HOPE
& CO.

R. MEES & ZOONEN

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

PIERSON, HELDRING
&
PIERSON

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

Abonneert t] op

DE ECONOMIST

‘Maaiidbld onder ‘redactie

van

,Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. di Jong,

Prof.
,
F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. R W. Lambers,

Prof. ,J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart

Prof. J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 22,50;

fr. p.
Post f.23,60; ‘voor stu-

dentn f. 19,—;, fr. per post

f. 20,10.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door Uitgevers

DE’ ERVEN. ‘BOHN

TE HAARLEM

5-7-1961

(

675:


ERVAREN BELÂSTINGJURIST,

dertiger, zoekt voor positioverbetering passendo functie op
helastingadviesbureau of accountantskantoor dan wel bij
handels- of industritic onderneming. Brieven ondtr
fl0:
E.S.B. 31-1, postbus 42, Schicdam.

Bij ‘de
Bibliotheek van de Directie voor de Econo-

mische Voorlichting en Exportbevordering,
ressor-

terende onder het
Ministerie van Economische Zaken

wordt gevraagd een:

ASSISTENT(E)

voor het verstrekken van inlichtingen aân bezoekers

van de cataloguskamer en voor het verrichten van

literatuuronderzoekingen.

V e r e i s t: Middelbare opleiding, goede kennis der

moderne talen, ervaring in bibliotheek- en documen-

tatiewerk. Zij, die met goed gevolg het kandidaats-

– examen Economie hebben gedaan of in het bezit zijn

van het diploma M.O. Economie, c.q. het diploma

G.O. hebben behaald, genieten de voorkeur. Salaris-

grenzen: min.
f
497,— p.m.
mcl.
huurcomp.; max.

f
678.— p.m..
mcl.
huurcomp. Sollicitaties onder no.

6368/7 188 (in• linkerbovenhoek env. en brief) aan

het bureau Personeelsvoorziening van de Rijksover-

heid, Prins Mauritslaan 1, Den Haag:

HÉF PRODUKTSCHAP VOOR VIS

EN VISPRODUKTEN

vraagt voor spoedige

indiensttredin

– een ECONOOM’

met belangstelling voor statistiek.’

Brieven met uitvoerige inlichtingen te ‘richten tot’het

secretariaat van het Produktschap, Wassenaarseweg 20

,te ‘s-Gravenhage.

Leeft met Uw tijd mee!

n
Leest de

BELGISCHE PETROLEUM’. RAFFINADERIJ (BAR.).

Naamloze Vennootschap

(RAFFINERIE BEIGE DE PETROLES (R.B.P.), Société Anonyme)

gevestigd te Antwerpen.

UITGIFTE van’

nominaal f 10.000.000, 5 pct. 15-jari.ge obligaties,

in stukken groot nominaal f1000,- aan toonder. –

Ondergetekendii berichten, dat iij de inschrijving op bovengenoemde obligaties opénstellen op

DINSDAG 11 JULI 1961

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
‘s-Hertogenbosch,
voor

zover aldaar gevestigd,

tot de koers van 100 pct.,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 30 juni 1961.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1
N.V.

F. VAN LANSCFIOT

VERMLER
&
CO.

Amsterdam,
,
s-Hertogenbosch ‘ 30 juni 1961.

616

-5-7-11

-S,

‘_

0#1TREFORK

kAi0e,
ft
‘.

Ilandelsinfornuftie- en Incasso bureau

SCHIFDAMSEVEST 42
F

TELEFOON 120176 (m.L)

ROTTERDAM

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON (010) 11.19.80
*

MAURITSWEG 23

ROTTERDAM2

KOPENHAAGSE TELEFOON MAATSCHAPPIJ

(KJØBENHAVNS TELEFON AKTIESELSKAB)

..

gevestigd te Kopenhagen


.-

.
.-

.-.

UITGIFTE van

f25;000.000,-
43,
pCt. obligaties 1961
in stukken van nominaal f1000,- aan toonder

.::..
TOT’DE KOERS VAN 100 pCt.

De ondergetekenden berichten dat zij de inschrijving op bovenvermelde obligaties op de

voorwaarden van het heden verschenen prospectus openstellen op

.’

MAANDAG 10 JULI 1961

van-des voorrniddâgs 9 uur tot des namiddags 4 uur

bij hup kantoren4te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar
geestigd –

Prospectussen en inschrijvingsfrnulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

De Twentsche Bank N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.

Incasso-Bank N.V.

Lippmann, Rosenthal
&
Co.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.VI

Rotterdamsche Bank N.V.

Amsterdam, 30 !uni 1961.

5-7-1961

S

677

14. V. Kartro, K1ovenieruburwaL

Chef de bureau, tekent post:
Wat zien die brieven er perfect
juffrouw Fraay”L

KO 1046-6

Het nog al maar snel toene-

men van het aantal abon-

nees van het weekblad

wijst er wel op hoezeer dit

beleggingsadvies-orgaan, dat

specifiek de belangen van

de particuliere belegger be-

hartigt, in een behoefte

voorziet.

Te verwonderen behoeft dit

eigenlijk niet, want Bel-Bel

– tracht volledig objectief te

zijn; het is in begrijpelijke

taal geschreven en zeer

overzichtelijk van indeling.

HOGE AUTORITEIT

van de

EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL

Uitgifte

van

nom.
f. 50.000.000.-
4
1
/
2
o
/o 20-jarige obligatiën 1961

(Secured Bonds Zestiende Serie)

– in stukken van nominaal f. 1.000.- aan toonder,

tot de koers van 100 pCt.

Aflossing geschiedt 6, pari op 1 Augustus voor de eerste maal op 1 Augustus 1967, in 14
gelijke jaarlijkse termijnen van f. 3.350;000.- en een 15e termijn van f. 3.100.000.-.

Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflssing is toegestaan van 1 Augustus 1971 af, uit-
sluitend op 1 Augustus van elk jaar, in de jaren 1971 t/m 1975
A
101′!.
%,
daarna & 101
%.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde uigifte open-
stellen op

Vrijdag, 7 Juli 1961

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hare kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
en ‘s-Gravenhage, voor zover aldaar
gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 29 Juni 1961.

Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten alsmede – tot een beperkt
aantal – exemplaren van de van kracht zijnde tekst van het Verdrag van 18 April 1951 en
van het laatste Financiële Verslag van de Hoge Autoriteit zijn verkrijgbaar bijde in-
schri,jvingskantoren. –

Amsterdam
Rotterdam. 29 Juni 1961.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

HOPE
& CO.

R. MEES & ZOONEN

PIERSON, HELDRING & PIERSON

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

Vraagt toezending van gratis
proefnummer.

*

Abonnementen (per jaar

f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)

kunnen elk kwartaal ingaan

en dienen te worden opge-

geven bij de Administratie

van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,

Schiedam.

678

5-7-1961

WET – RISICO

Bedrijfs-w.a. -verzekering. Motorrijtuigverzekering: w.a. – dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.

BRAND

RISICO

Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor
industriële en andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie. Verzekerd bedrag 2,5 miljard gulden.

Poll

MOLEST- RISICO

Molestverzekering: ingeschreven bedrag 8,4 miljard gulden.
Stormv.erzekering: verzekerd bedrag
1,2 miljard gulden.

VERVOER

RISICO

Transportverzekering van goederenzendingen
in binnen- en buitenland.

PENSIOEN

RISICO

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-
– teitsverzekering van werknemers. Verzekerd

2.

bedrag 1,5 miljard gulden.
Belegd vermogen 325 miljoen gulden.


BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1
AMSTERDAM WEST
TEL 134971

POSTBUS 8400

5-7-1961

•.-

679

Sluit uw verzekering bij de

1]

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhoflandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHIIIS

AMSTERDAM, VAN
BRIENENHUIS

ROFERDAM – DEN
HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM

rr

waar u
heergaat
..-

. .

de
11%4n41Pev;

gaat met u meer

r
‘minifon,
de handige

thans in 4 modellen:

Attaché
voor dictaat onderweg of op kantoor;

P 55
voor ononderbroken
opname tot 5 uur;

HiFi
ook voor perfecte
muziekopname
(tot 12.000 Hz);

Office
voor kantoorgebruik;
tevens voor het uitwerken
van op de attaché
opgenomen tekst.

zakdicteermachine

von 8 ons,

die

dank
zij werking

op batterijen,

autoaccu
of
lichtnet-

overal paraat Is.
•ii1n

2

Vraag prospectus E

ka’7toormachines lui:

model waarin u belang

en vermeld a.u.b. het

stelt.

Rotterdam,
Goudsesingel 108, tel. (010)120196.
Amsterdam, Keizersgracht
480.
tel.
(020)33898. Hengelo. Enschedesestraat
39.
tel.
(05400) 8565

680

5-7-196 1

Auteur