Investor relations
De plotseling tegenvallende resultaten bij Philips
en DAF zijn veel beleggers in het verkeerde keelgat
geschoten. Natuurlijk weet men dat ondernemen met
risico gepaard gaat en dat onverwachte ontwikkelingen het resultaat plotseling kunnen doen kelderen,
maar nu kwam de schok wel erg hard aan. Had de
ondernemingsleiding haar aandeelhouders niet in
een vroeger stadium op de hoogte kunnen stellen?
Had zij de problemen niet veel eerder kunnen voorzien? Zo nee, is er dan niet iets mis bij het management van beide ondernemingen? Zo ja, waarom zijn
de aandeelhouders dan niet eerder ingelicht?
Om de koers van een aandeel op peil te houden
en zo de weg naar de vermogensmarkt open te
houden, plegen ondernemingen aan aandeelhouders een bepaald minimumrendement in het vooruitzichtte stellen. Beleggers letten echter niet alleen op
de verwachte opbrengsten, maar ook op de mate van
zekerheid. Door informatievergaring proberen zij hun
risico te verkleinen. Daarbij kunnen zij van diverse
bronnengebruikmaken, maardemeestinteressante
is natuurlijk de onderneming zelf. Ondernemers zijn
van nature echter nogal terughoudend met het naar
buiten brengen van informatie. Ze speculeren niet
graag over ontwikkelingen waarover ze niet zeker
zijn en ze zijn bang de concurrentie in de kaart te
spelen. En, zoals blijkt uit de bijdrage van Keus aan
deze ESB, wanneer wel informatie wordt verstrekt,
maken ondernemers zich wel eens schuldig aan
beloftes, die in de praktijk niet altijd kunnen worden
waargemaakt.
Aan de beurs genoteerde ondernemingen publiceren ieder kwartaal hun balans en resultatenrekening.
Jaarlijks verschijnt een meer uitgebreid jaarverslag.
Deze klassieke vormen van verslaggeving vertonen
een aantal tekortkomingen. De methode van financiele verslaggeving dateert van het begin van deze
eeuw en is geent op industriele ondernemingen uit
die periode. Moderne ondernemingen in de dienstverlenende sector, zoals uitgeverijen, ervaren hoe
moeilijk begrippen als slijtage en afschrijving van
machines toepasbaar zijn op hun activa die voor een
belangrijk deel immaterieel van aard zijn. Verder
tonen de cijfers alleen datgene waar in het verleden
een prijs voor is betaald. Human capital, zoals kwalitatief goed management of specifieke kennis en
vaardigheden van werknemers, staan niet op de
balans. Maar zelfs als met allerlei kunstgrepen en
toelichtingen een betrouwbaar inzicht in vermogen
en resultaat mogelijk is, dan nog is dit onvoldoende
om een volledig beeld van een onderneming te vormen. Omstandigheden als de positie op in- en verkoopmarkten, de levenscyclus van de produkten en
de opkomst van eventuele substituten zijn minstens
even belangrijk.
Aanvullende informatie kan aan de tekortkomingen van de traditionele verslaggeving tegemoet komen, maar die informatiestroom is beperkt. De verslaggeving heeft een te statisch en retrospectief
karakter, terwijl het management en de vermogensverschaffers geconfronteerd worden met snel opeenvolgende maatschappelijke, economischeen politieke ontwikkelingen waardoor cijfers over winst en
bezittingen snel hun betekenis verliezen. De snel-
ESB 13-6-1990
heid van de ontwikkelingen maakt strategische informatie steeds belangrijker. Zaken als het tempo van
de Europese integratie, de snelheid van technologische ontwikkelingen en de snelle verschuivingen in
markten vragen niet om een jaarlijkse strategische
bezinning, soms is een herorientatie per maand nodig. In ieder geval geeft het Jaarlijks informeren van
aandeelhouders slechts voor een gedeelte van het
jaar een betrouwbaar beeld. Daarna verkeert de
belegger in het ongewisse en moet hij het doen met
summiere persberichtjes waarin wat moeilijk interpreteerbare financiele gegevens worden verstrekt.
Voor-al Nederlandse ondernemingen zouden onder deze veranderlijke omstandigheden meer aan
‘investor relations’ kunnen denken. Verschillende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen
hebben de laatste tijd geklaagd over de lage koerswinstverhouding die Nederlandse beleggers hanteren. Dit belemmert de toegang tot de vermogensmarkt voor eventuele emissies. Bovendien maakt
een lage koers de onderneming aantrekkelijk voor
overnames. In het buitenland liggen de koers-winstverhoudingen aanzienlijk hoger. In Amerika gemiddeld op tien, in Japan maar liefst op tachtig. De
verschillen kunnen uit een aantal oorzaken worden
verklaard. Ten eerste kan er een verschil bestaan in
de risico-houding van beleggers. Nederlanders zouden van nature voorzichtiger kunnen zijn dan Amerikanen. Maar op een open kapitaalmarkt geldt dat
verschil steeds minder. Ten tweede kan de geslotenheid van Nederlandse ondernemingen en het introverte karakter van Nederlandse bestuurders het beoordelen van de gang van zaken moeilijk maken. Dit
veroorzaakt onzekerheid, waardoor beleggers hun
rendementseis aanpassen, hetgeen zich vertaalt in
een lagere koers-winstverhouding. Zo kende het pas
op de beurs geTntroduceerde – en dus relatief onbekende – DSM na verloop van tijd een koers-winstverhouding van slechts vier. Door een onderneming te
omringen met beschermingsconstructies om het gevaar van overname te keren, wordt dit proces alleen
maar versterkt.
De beste bescherming tegen overname is een
hoge beurskoers. En om die hogere koers te krijgen
is zeker in een sterk veranderlijk klimaat een meer
open relatie met beleggers gewenst. De officiele
jaarverslaggeving zou zodanig aangepast moeten
worden, dat zij aansluit op de wijze van ondernemen
van de jaren negentig in plaats van de jaren twintig.
Daarnaast zouden ondernemingen, op veel grotere
schaal dan nu gebeurt, gebruik kunnen maken van
de media, zonder direct de concurrent in de kaart te
spelen. Door blijk te geven van een verstandige visie
op economische en politieke ontwikkelingen, zowel
nationaal als internationaal, kunnen zij proberen het
vertrouwen van beleggers te winnen. Dat is waarschijnlijk beter dan zich lang in zwijgzaamheid te
hullen en vervolgens met jobstijdingen naar buiten te
komen.
T.P. van Walderveen
533