Ga direct naar de content

Internationale samenwerking

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 4 1987

Internationale samenwerking
Maak een internationaal econoom midden in de nacht
wakker en vraag hem: wat ziet u als de oplossing van de
problemen? Tien tegen een dat hij zal zeggen: internationale samenwerking. Internationale samenwerking om de
koers van de dollar te stabiliseren. Internationale coordinatie om de rente te verlagen. Internationale afspraken om het
protectionisme tegen te gaan. Internationale oplossingen
voor het schuldenvraagstuk. Internationale samenwerking
lijkt het middel voor alle kwalen. Maar er is een probleem.
Het middel blijkt in de praktijk niet zo best te werken.
Bij Internationale samenwerking – of het nu eenvoudige
afspraken betreft of samenwerking in grote Internationale
organisaties – gaat het om de produktie van collectieve
goederen. Zo is de VN opgericht om Internationale politieke
conflicten in goede banen te leiden en de vrede te bewaren,
het IMF om de orde in het Internationale financiele verkeer
te bewaren en de GATT om vrijheid op het gebied van de Internationale handel te waarborgen. Dit zijn collectieve goederen waar de inwoners van de deelnemende landen in hoge mate van profiteren. Toch gaat het niet goed met deze
organisaties en de doelen die zij nastreven. Het gezag van
de VN is de laatste jaren sterk getaand en de organisatie
slaagt er nauwelijks in een bemiddelende rol te spelen in Internationale conflicten. Onderdelen van de VN, zoals UNCTAD en UNESCO, zijn door politieke conflicten zo verdeeld
geraakt dat belangrijke lidstaten zich hebben teruggetrokken of ernstig overwegen dat te doen. Het IMF slaagt er niet
in enige wisselkoersstabiliteit te bewerkstelligen. De afspraken in het kader van de GATT worden met voeten getreden.
En de jaarlijkse topontmoetingen van de regeringsleiders
van de belangrijkste westerse landen zijn ontaard in schijnvertoningen waarbij het poseren voor de camera’s belangrijker is dan de inhoud van de besprekingen.
In zijn ‘presidential address’ voor de 98e vergadering van
de American Economic Association bespreekt Charles P.
Kindleberger de vraag hoe Internationale collectieve goederen tot stand komen 1). Bij nationale collectieve goederen is
er een nationale regering die op grond van een of ander nationaal belang voor de produktie van deze goederen zorgt.
Bij Internationale collectieve goederen ontbreekt een dergelijke producent. Er is immers geen wereldregering die de
verantwoordelijkheid voor het tot stand komen van Internationale voorzieningen op zich neemt. Er zijn nu, volgens
Kindleberger, twee scholen in het verklaren waarom dergelijke voorzieningen soms toch tot stand komen. De realisten
benadrukken de rol van het eigenbelang. Zij stellen dat Internationale collectieve goederen worden voortgebracht
door een wereldmacht die een Internationale verantwoordelijkheid op zich neemt. Zo’n wereldmacht is bereid het
grootste deel van de kosten van het collectieve goed te dragen omdat zij verwacht daarvan op lange.termijn zelf de
vruchten te plukken of beloond te worden in de vorm van
prestige, roem, onsterfelijkheid e.d. De institutionalisten wijzen eveneens op de cruciale rol van wereldmachten, maar
in hun visie blijft die rol beperkt tot het vestigen en handhaven van bepaalde ‘regimes’, waaraan andere landen zich
conformeren. Zo werden onder Britse hegemonie het regime van de vrije handel en dat van de gouden standaard gevestigd en kwamen onder Amerikaanse hegemonie instituties zoals IMF en Wereld Bank, de GATT en de OECD tot
stand.
Het punt is nu, volgens Kindleberger, dat de dominante
positie van de VS in de wereldeconomie na 1970 is afgebrokkeld. In samenhang daarmee is in de VS de bereidheid
om voor de hoge kosten van Internationale collectieve goederen op te draaien verdwenen. Die ontwikkeling is versterkt door de opkomst van een krachtige ideologische stroming die de vrije markt en het ieder-voor-zich predikt. De
vernauwing van het blikveld van het Internationale naar het
nationale belang is op alle fronten merkbaar, aldus Kindleberger. Zij komt tot uitdrukking in de veronachtzaming van
de Internationale repercussies van het monetaire en budgettaire beleid, de afgenomen bereidheid een kapitaal-

ESB 28-1-1987

stroom naar ontwikkelingslanden op gang te houden, de
onwil mee te werken aan een Internationale oplossing voor
de wisselkoersproblematiek en de toename van protectionistische neigingen. De afbrokkeling van het Amerikaanse
leiderschap heeft niet alleen tot gevolg dat nieuwe initiatieven voor Internationale samenwerking nu veel moeizamer
van de grond komen dan enkele decennia geleden, maar
ook dat het moeilijker wordt de bestaande samenwerkingsvormen te onderhouden. Internationale samenwerkingsverbanden die niet kunnen bogen op de volledige ‘commitment’ van de belangrijkste deelnemers boeten snel aan betekenis in. Hun vitaliteit verdwijnt en de bureaucratie rukt
op. Wanneer het er op aankomt, blijken de afspraken niet te
werken en zijn de organisaties niet in staat hun taken adequaat te vervullen.
Een heel andere visie op het tekortschieten van de internationale samenwerking heeft prof. Roland Vaubel. Hij bekijkt Internationale samenwerking vanuit een ‘public choice’-perspectief 2). Om te beginnen, aldus Vaubel, is er geen
enkele reden voor spontaan enthousiasme met betrekking
tot collectieve Internationale besluitvorming. In veel gevallen is coordinate via het marktmechanisme doelmatiger.
Bovendien moet men er rekening mee houden dat Internationale samenwerking door politic! kan worden misbruikt en ook wordt misbruikt – voor het nastreven van eigen belangen. Het deelnemen aan Internationale ontmoetingen
helpt de politicus de aandacht van de media te trekken en
zijn prestige te vergroten. Het wederzijds goedkeuren van
elkaars beleid tijdens zulke ontmoetingen kan dienstig zijn
om de binnenlandse kritiek te smoren. Collectieve Internationale besluitvorming stelt de deelnemende politic! in staat
zich aan de binnenlandse verantwoordelijkheid voor impopulaire beleidsmaatregelen te onttrekken en zich achter ‘Internationale afspraken’ te verschuilen. Dergelijk gedrag is
mogelijk omdat Internationale samenwerking het beleid
voor de gemiddelde kiezer ondoorzichtiger maakt. De
kosten van het beleid worden versluierd. Volgens Vaubel
zien we dan ook dat politic! vooral het Vuile werk’ naar Internationale organisaties proberen door te schuiven. Zo fungeert het IMF als zondebok voor het opleggen van strenge
eisen aan schuldenlanden en wordt de EG verantwoordelijk
gesteld voor de hoge kosten van het landbouwbeleid. Het
grote gevaar is dat op deze wijze ook vormen van Internationale samenwerking die wel doelmatig zijn, in diskrediet worden gebracht, aldus Vaubel.
Uit de economische literatuur is bekend dat de produktie
van collectieve goederen wordt bemoeilijkt door het probleem van de ‘free rider’. Men wil wel profiteren van het collectieve goed, maar probeert zich aan de bekostiging ervan
te onttrekken. Dit geldt in nog sterkere mate voor Internationale collectieve goederen omdat daar de autotiteit ontbreekt die de verdeling van de kosten zou kunnen regelen.
Ook de ‘public choice’-problemen van politici en bureaucraten die niet de wensen van de kiezer uitvoeren maar hun eigen spel spelen, doen zich bij Internationale collectieve
besluitvorming nog sterker voelen dan bij nationale besluitvorming. De informatiekloof tussen kiezers en politici is groter, wat de laatsten meer mogelijkheden biedt hun persoonlijke doelstellingen te laten prevaleren. Dat zijn belangrijke
redenen om geen overtrokken verwachtingen van Internationale samenwerking te koesteren. Toch hoeft men zich in
deze niet uitsluitend door pessimisme en cynisme te laten
leiden. De geschiedenis leert dat er ook altijd mensen en
machten zijn geweest die over de grenzen van het eigen- en
het nationale belang zijn heengestapt en belangrijke vormen van Internationale samenwerking tot stand hebben gebracht. Helaas moet ook worden geconstateerd dat daar
dan meestal een crisis aan voorafging.
L. van der Geest
1) Charles P. Kindleberger, International public goods without international government, The American Economic Review, maart 1986.
2) R. Vaubel, Internationale samenwerking: een ‘public choice’ benadering, Rotterdamse Monetaire Studies nr. 21, Rotterdam, 1986.

89

Auteur